Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27038 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27038 nr. 6 |
Vastgesteld 25 mei 2000
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen. Met een tijdige en afdoende beantwoording door de regering van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel om de rol en taak van het toezicht te verzelfstandigen heeft in principe hun instemming. Toch hebben deze leden nog aanzienlijke twijfels over de wijze waarop de verzelfstandiging vorm krijgt in het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben dan ook een aantal principiële vragen over het toezicht in de zorg, alvorens zij dieper ingaan op het onderhavige wetsvoorstel.
Een fundamentele vraag voor de leden van de VVD-fractie is, hoe zij het onderhavige wetsvoorstel moeten plaatsen in het gehele proces van verantwoording, sturing en toezicht in de zorg. Zij vragen de minister wat haar integrale visie is over de positie van het toezicht en sturing in de zorg, mede in het licht van toekomstige ontwikkelingen in het zorgstelsel. Welke rol is daarin weggelegd voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Hoe staan de Inspectie en het CVZ en de CTZ ten opzichte van elkaar als het gaat om de taakverdeling inzake toezicht en sturing? Kan de minister in dit kader ook aangeven wat de positie is van andere toezichthouders, zoals de Verzekeringskamer, Economische Controle Dienst (ECD) en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? Op welke wijze vindt er vervolgens afstemming plaast van alle betrokken toezichthouders jegens de uitvoerders van de AWBZ en de ZFW, opdat de uitvoerders weten welke toezichthouder hen op welke uitvoeringstaken controleert?
Welke positie neemt de Kwaliteitswetgeving (zoals; de Kwaliteitswet Zorginstellingen, Wet Klachtenrecht Cliënten Zorgsector, Wet Medezeggenschap Cliëntenraden, Wet BIG waaronder Tuchtrecht) in in het hele proces van verantwoording, toezicht en sturing in de zorg? In dit kader zouden de leden van de VVD-fractie ook aan de minister willen vragen wat haar visie is op de positie die andere sturings- en planningswetten (o.a. WTG, WZV) in het kader van verantwoording, sturing en toezicht innemen?
Tot slot begrijpen de leden van de VVD-fractie uit het onderhavige wetsvoorstel dat het toezicht op het financieel handelen van zorginstellingen niet een taak is voor het College toezicht. Het is hen echter niet duidelijk wie er dan wel toezicht houdt op het financieel handelen van de zorgaanbieders waarmee de uitvoeringsorganen overeenkomsten sluiten. Kan de minister aangeven wie volgens haar toezicht moet houden op het financieel handelen van de zorgaanbieders?
Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel strekt ertoe het toezicht volstrekt onafhankelijk te positioneren, hetgeen in lijn ligt met de maatschappelijke en politieke behoefte als het gaat om uitvoering van wetgeving. Tegelijkertijd roept het voorstel bij deze leden vragen op, althans waar de regering in reactie op het advies van de Raad van State weliswaar vast houdt aan een strikte scheiding van uitvoering en toezicht, maar tevens op allerlei punten benadrukt dat het van belang is om samenhang en synergie te handhaven bij de ontvlechting.
De leden van de CDA-fractie willen zich in dit stadium van de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel beperken tot de voorgaande beschouwing. Zij wensen zich het recht voor te behouden zonodig in de verdere behandeling ook aandacht te besteden aan de artikelsgewijze behandeling.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vragen wel waarom het zeven jaar heeft moeten duren om met dit wetsvoorstel te komen. Onafhankelijk toezicht op de besteding van publieke middelen in de gezondheidszorg is door hen reeds vaker aan de orde gesteld, en zij zijn daarom blij met deze eerste stap. Dit wetsvoorstel regelt het «toezicht met tanden» op het functioneren van ziekenfondsen. Met name de wettelijke informatieplicht die uitvoerende instellingen krijgen om te voorzien in de informatiebehoefte van het College Toezicht Zorgverzekeringen achten deze leden van belang.
De leden van de D66-fractie willen graag van de regering vernemen hoe en wanneer zij de verdere stappen voor het regelen van toezicht in de gehele gezondheidszorg gaat nemen. Zij denken hierbij aan het toezicht op de uitvoering van de WTG, WZV, zorgaanbieders, enzovoorts. Onderschrijft de regering de wens van deze leden om te komen tot een onafhankelijk toezichtorgaan voor de gehele gezondheidszorg, zodat duidelijk wordt hoe de doelmatige en rechtmatige besteding van de publieke middelen in de gezondheidszorg plaatsvindt?
Ten behoeve van verdere behandeling van dit wetsvoorstel hebben de D66-leden behoefte aan nadere verduidelijking. Vooral ten aanzien van het domein van toezicht hebben zij nog vragen en opmerkingen, omdat zij daar een aantal zaken mist. Deze zijn in het vervolg van dit verslag opgenomen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat onder meer een modernisering van het toezicht op de uitvoering van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten beoogt. Zij zijn geïnteresseerd in de visie van de regering op de toezichtstructuur als het stelsel van verzekeringen wordt geherstructureerd. Voorziet de regering wijzigingen in de nu voorgestelde toezichtstructuur wanneer daadwerkelijk gekomen wordt tot een stelselwijziging?
Zij hebben voorts een aantal vragen die in het verloop van dit verslag aan de orde worden gesteld..
De leden van de fracties RPF en GPV hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavig wetsvoorstel.
De Algemene Rekenkamer heeft al in 1993 gepleit voor het ontwikkelen van een visie op het toezicht en op de voortgaande trend van concernvorming. In 1997/1998 vond groot nota-overleg plaats over toezicht. Waarom heeft het zo lang geduurd voordat er een voorstel tot wettelijke regeling kwam, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
In het onderhavige wetsvoorstel, zo lezen de leden van de VVD-fractie, wordt ervoor gekozen om voor het toezicht twee afzonderlijke zbo's te creëren, te weten het CVZ inzake de sturing en het CTZ inzake het toezicht. Hiermee wordt de handhaving van de met de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid gecreëerde overgangssituatie, waarin binnen het verband van het CVZ twee zbo's werkzaam zijn, opgeheven. De Raad van State vindt in zijn Nader Rapport dat de argumenten van de minister om over te gaan tot de instelling van een onafhankelijk toezichtcollege niet erg overtuigend. Als voornaamste redenen geeft de minister aan dat er een maatschappelijke en politieke behoefte is om volledig en onafhankelijk toezicht in afzonderlijk zbo's te positioneren. Een ander argument voor twee aparte zbo's is om te verzekeren dat het toezicht vrij is van sturingsbelangen. Tegelijkertijd wordt op meerdere plaatsen in het voorstel het belang van samenhang tussen de twee zbo's benadrukt en dat de samenhang en synergie bij de ontvlechting van de huidige situatie gehandhaafd moet blijven (MvT p. 4, 8, 10, 12, 20).
Het geringe enthousiasme van de leden van de VVD-fractie voor zbo's in aanmerking nemend zouden zij de minister willen vragen of zij kan aangeven wat volgens haar de meerwaarde is van het voorgenomen toezichtmodel in twee aparte zbo's, boven de handhaving van de huidige overgangssituatie. Heeft de minister nog andere inhoudelijke redenen naast de twee hierboven genoemde? Kan de minister aangeven of in de huidige overgangssituatie er sprake is geweest van situaties waarin het sturingsorgaan en het toezichtsorgaan wederzijds ongewenst invloed op elkaar hebben uitgeoefend? In hoeverre verhoudt zich het uitgangspunt om de sturingsfunctie en de toezichtfunctie volledig te scheiden (MvT, p.8) met de wens van behoud van synergie en samenwerking tussen beide zbo's (MvT, p.20)?
Het toezichtdomein ondergaat als gevolg van de verzelfstandiging geen wijziging, zo maken de leden van de VVD-fractie op uit pagina 4 MvT. Dit betekent dat de toezichthouder net als in de huidige situatie geen directe bemoeienis heeft met zorgaanbieders. Volgens de Algemene Rekenkamer (zie briefwisseling met het ministerie van VWS d.d. 17 april 2000 naar de Kamer gezonden) kan het College toezicht nu niet zelf de informatie die zij krijgt van het uitvoeringsorgaan verifiëren bij de zorgaanbieders of informatie verzamelen bij zorgaanbieders die bij uitvoeringsorganen niet of onvolledig aanwezig is. De Algemene Rekenkamer stelt daarom voor om het CTZ een bevoegdheid te geven om bij zorgaanbieders informatie te verzamelen die ten dienste staat van het vormen van een oordeel over het uitvoeringsorgaan. Het gaat nadrukkelijk niet om de taak toezicht te houden op de zorgaanbieders. De minister geeft echter aan dat zij een dergelijke bevoegdheid niet noodzakelijk acht omdat zij van mening is dat het niet binnen de taakomschrijving van de toezichthouder valt om te bekijken of zorgaanbieders wel doelmatige zorg verlenen maar dat het hun taak is of uitvoeringsorganen hun wettelijke taken naar behoren uitvoeren. Hoe verhoudt dit standpunt zich, zo vragen de leden van de VVD-fractie, met het algemene uitgangspunt zoals verwoord op pagina 3 van de MvT: «Voor de controle op de naleving van gesloten overeenkomsten met zorgaanbieders zijn de uitvoeringsorganen zelf verantwoordelijk. De toezichthouder ziet erop toe dat de uitvoeringsorganen die verantwoordelijkheid ook waarmaken teneinde te bereiken dat aan het doelmatige functioneren van de zorgaanbieders blijvend serieuze aandacht wordt gegeven».
Kan de minister aangeven, zo vragen de leden van de VVD- fractie, of zij vindt dat het een taak is van het toezichtorgaan om na te gaan (signaleren) of een uitvoeringsorgaan, ingeval van financieel mismanagement, zich meer had kunnen inspannen om doelmatige zorgverlening af te dwingen bij de zorgaanbieder? Zo nee, wie zou dat dan volgens de minister wel moeten doen?
Is het in het kader van het bovenstaande niet van belang dat het toezichtorgaan om te kunnen toezien op de naleving van gesloten overeenkomsten tussen zorgaanbieders en uitvoeringsorganen ook de bevoegdheid krijgt om zelf informatie in te winnen? Kan de minister aangeven of, en zo ja hoe, dat in het onderhavige wetsvoorstel vorm krijgt, zo vragen de leden van de VVD fractie.
Meer in het algemeen vragen deze leden wie in het onderhavige wetsvoorstel bepaalt of een uitvoeringsorgaan wel of niet binnen de regels blijft als het gaat om het beleggen van de (eigen)vermogens van uitvoeringsorganen?
In de eerder aangehaalde briefwisseling tussen het ministerie van VWS en de Algemene Rekenkamer constateert de minister dat het kan voorkomen dat het CTZ tot de conclusie komt dat een uitvoeringsorgaan ten onrechte onvoldoende informatie heeft verzameld. Kan de minister aangeven op grond van welke informatie de CTZ kan constateren dat de uitvoeringsorganen «ten onrechte» onvoldoende informatie verzamelen? De leden van de VVD-fractie menen dat het CTZ immers slechts kan signaleren dat het ontbreekt aan bepaalde informatie, maar het kan niet aangeven of de uitvoeringsorganen hun best niet doen/hebben gedaan, laat staan of dat komt doordat de regelgeving belemmerend werkt.
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog een vraag over de invoering van het sofinummer bij de uitvoering van de AWBZ. Is er een verband tussen het voornemen van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om het gebruik van het sofinummer bij de uitvoering van de AWBZ in te voeren, en het onderhavige wetsvoorstel? Welke rol kan, naar de mening van de minister, het invoeren van het sofinummer in de AWBZ innemen in het toezicht (en sturing) op de uitvoeringsorganisaties?
Voor de leden van de CDA-fractie is het niet helder op welke wijze de gewenste samenhang en synergie vorm zal krijgen en zij vragen de regering dan ook hoe dat in de praktijk gestalte zal krijgen. Wordt daarbij gedacht aan bijvoorbeeld wettelijke waarborgen voor het creëren van synergie en samenhang?
De leden van de CDA-fractie zijn tevens van mening dat de positionering van het College toezicht onvoldoende beargumenteerd is. De Raad van State is van oordeel dat het toezicht onderdeel had kunnen blijven van het College voor zorgverzekeringen, zij het met gescheiden functies. Hoewel deze leden de voorkeur van de regering voor een strikte scheiding kunnen volgen, teneinde alle schijn van belangenverstrengeling te vermijden, vragen zij de regering toch in te gaan op het door de Raad van State voorgestane alternatief, namelijk het toezicht te beperken tot de rechtmatigheid. De leden van de CDA-fractie willen hieraan ook de vraag koppelen in hoeverre er mogelijk verwarring zou kunnen ontstaan over het begrip doelmatigheid in relatie tot de reikwijdte van het toezicht.
De leden van de fractie van D66 hebben zich uitgesproken voor onafhankelijk toezicht op de besteding van publieke middelen in de gezondheidszorg. De voorgestelde ontvlechting van College voor Zorgverzekeringen en het College Toezicht Zorgverzekeringen wordt door hen dan ook onderschreven. In de Memorie van Toelichting wordt vaak getracht te zorgen voor synergie en samenhang tussen CVZ en CTZ. De leden van de D66-fractie onderschrijven het streven naar synergie en samenhang tussen beide organen ten aanzien van de uitvoering, maar zij zijn wel van mening dat beide organen een duidelijk van elkaar gescheiden taak en verantwoordelijkheid hebben. Hoe waakt de minister van VWS erover dat de kruisbestuiving tussen beide organen niet schadelijk is voor de toezichthoudende en verantwoordingstaken ten aanzien van de publieke middelen?
Als belangrijk uitgangspunt wordt terecht gesteld dat het toezicht onafhankelijk moet worden uitgevoerd, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Het wetsvoorstel stelt daarom voor dat er twee aparte organen moeten komen: het College zorgverzekeringen dat belast is met de aansturing van de uitvoeringsorganisatie van de ZFW en AWBZ en het nieuwe College toezicht. De Raad van State is kritisch over deze constructie. De vraag is of waarborging van onafhankelijk toezicht daadwerkelijk vereist dat aansturing en toezicht worden opgesplitst in twee afzonderlijke organen. Juist omdat het toezicht niet beperkt is tot rechtmatigheid kunnen er volgens de Raad van Sate voordelen zijn aan het organiseren van toezicht en aansturing binnen een bestuursorgaan, terwijl toch de onafhankelijkheid van het toezicht gewaarborgd kan zijn. Daarmee zou ook een moeizaam proces van organisatorische ontvlechting worden voorkomen. Is het kabinet van mening dat onafhankelijk toezicht daadwerkelijk alleen mogelijk is via de constructie van gescheiden bestuursorganen? Welke argumenten heeft het kabinet daarvoor? Verwacht het kabinet dat de volgens het kabinet noodzakelijke organisatorische ontvlechting soepel zal verlopen? Voorziet het kabinet geen problemen juist omdat beide organen zo afhankelijk zijn van elkaar als het gaat om informatie-uitwisseling? (p. 4, 20)
De leden van de fracties RPF en GPV blijven ook na het nader rapport enkele vragen houden over «het waarom» van een aparte zbo voor het College van toezicht op de zorgverzekeringen. De minister schrijft dat de maatschappelijke en politieke realiteit hiertoe dwingt, en dat ook de twijfel over het gebrek aan onafhankelijkheid een reden is voor een aparte zbo. Kan de minister voorbeelden geven uit het verleden waaruit blijkt dat de toezicht niet naar tevredenheid is uitgevoerd binnen het sturingsorgaan van het College voor de zorgverzekeringen?
Bestaat de meerwaarde van een aparte zbo alleen uit het feit dat deze veronderstelde twijfel weggenomen moet worden? Hoe denkt de minister de huidige onderlinge samenhang tussen het toezichtorgaan en het sturingsorgaan in stand te houden? Waarom is de minister van mening dat het toezichtmodel voor de zorgverzekeringen moet afwijken van het model voor toezicht op de sociale zekerheid?
De keuze voor twee onafhankelijke nevengeschikte organen
Er is gekozen voor de instelling van twee zelfstandige bestuursorganen, één voor sturing en één voor toezicht, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Er wordt echter benadrukt dat de samenhang tussen deze functies belangrijk is. Er worden geen duidelijke argumenten gegeven voor de instelling van een onafhankelijk toezichtcollege. Kan de minister aangeven hoe een sturingsorgaan onwenselijke invloed zou kunnen uitoefenen op het toezichtsorgaan? Zijn hier voorbeelden uit het verleden van te noemen? Welke consequenties heeft deze onwenselijke invloed gehad op de rechtmatige en doelmatige besteding van de ZFW- en AWBZ-middelen? In hoeverre kunnen samenhang en synergie, bij een volledige scheiding van toezicht en sturing nog gewaarborgd worden? In hoeverre is de accountantsdienst van het CVZ bij deze scheiding betrokken?
Het College toezicht en het College zorgverzekeringen hebben een nevengeschikte positie ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de andere zbo's in de topstructuur van de zorgsector. Het bovengeschikt model zou minder geschikt zijn. Echter, er wordt niet overtuigend beargumenteerd waarom. Welke argumenten liggen ten grondslag aan de conclusie dat het model van integraal toezicht (dat wil zeggen bovengeschikt model) toezicht niet moet worden toegepast in de sector voor zorgverzekeringen? Wat zijn de voor- en nadelen van het gekozen CTSV-model? Hoe scoort dit model qua onafhankelijkheid van toezicht ten opzichte van het model van bovengeschiktheid? Kan de minister de argumenten van de Raad van State ten gunste van het bovengeschikte model weerleggen?
Hoe ervaren de betrokken partijen in de sector sociale zekerheid het toezichtmodel? Wat zijn de specifieke voor- en nadelen van overname van het CTSV-model met name in het licht van doelmatigheid en rechtmatigheid?
In het wetsvoorstel, zo constateren de leden van de VVD-fractie, wordt gekozen voor het toezichtmodel waarin het CVZ en het CTZ een nevengeschikte positie krijgen ten opzichte van elkaar. Er wordt niet gekozen voor het bovengeschikte model, zoals in de sociale zekerheid wordt toegepast, waarin de toezichthouder ook toezicht houdt op het sturingsorgaan (MvT, p.6.). De Raad van State pleit echter wel voor dit model van «integraal toezicht» (d.w.z. bovengeschikte model) en is van mening dat dit doelmatiger is (p.5 Nader Rapport).
Kan de minister inhoudelijk reageren op het standpunt van de Raad van State dat het toezichtmodel in de sociale zekerheid juist wel doelmatig vindt (p.5 Nader Rapport)? Kan de minister toelichten waarom het in de sociale zekerheid gehanteerde model van bovengeschikt toezicht niet moet worden toegepast in de sector voor de zorgverzekeringen? Kan zij wat dieper ingaan op wat volgens haar de voor- en nadelen van het model in de sociale zekerheid waarbij het CTSV als toezichtorgaan ook recht- en doelmatigheid toetst van het sturingsorgaan? Kan zij in het bijzonder aangeven waarom zij van mening is dat de «onafhankelijkheid van de toezichthouder» (MvT, p.7) in het bovengeschikte model niet gegarandeerd is?
Een van de reden om niet te kiezen voor het bovengeschikte model is, dat het anders onontkoombaar is dat het toezichtorgaan uitspraken doet over het sturend functioneren van het sturingsorgaan en daar mogelijk zelfs in intervenieert (MvT, p.7), zo begrijpen de leden van de VVD-fractie. Op pagina 4 MvT staat te lezen dat het toezichtorgaan niet alleen signaleert maar zonodig ook corrigeert (toezicht met tanden) indien het uitvoeringsorgaan te kort schiet. Als leidraad geldt het in de wetgeving vastgelegd beleid. Het echter niet de bedoeling, zo lezen de leden van de VVD-fractie, dat het toezichtorgaan intervenieert «indien het uitvoeringsorgaan in goed vertrouwen handelde in overstemming met de eerder gegeven uitleg van de regelgeving door het sturingsorgaan» (MvT, p.10). De toezichthouder moet dan wel het sturingsorgaan informeren over de vraag of bepaalde aspecten van de uitvoeringspraktijk nadere uitleg of algemene regeling behoeven. Zien deze leden het goed dat het toezichtorgaan dan in feite wel het functioneren van het sturingsorgaan corrigeert?
Op pagina 9 MvT staat een schema waarin de sturing en toezichtrelaties in de zorgsector worden geschetst. Daaruit valt op te maken dat alleen voor de AWBZ en de ZFW een toezichthouder wordt ingesteld, en niet voor de overige sturings -en planningswetten. Kan de minister aangeven waarom er geen toezichtsorgaan is voor de overige sturings- en planningswetten? Is ooit overwogen om een integrale toezichthouder voor de gezondheidszorg die toeziet op een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de ZFW, AWBZ, WTG en WZV?
Uit de briefwisseling tussen het ministerie van VWS en de Algemene Rekenkamer (d.d. 17 maart jl. toegezonden aan de Kamer door de minister) begrijpen de leden van de VVD-fractie dat laatstgenoemde stelt dat door de nevengeschikte positie die het CTZ en het CVZ verkrijgen, geen van deze rechtspersonen in staat zal zijn om een integrale verantwoording over de zorgsector af te leggen. Dit roept volgens de Algemene Rekenkamer de vraag op of de minister hiertoe niet te verplicht zou moeten worden. Het ministerie reageert hierop door te schetsen dat in het financieel verslag van het CVZ over het beheer van de AK en AFBZ alle uitgaven ingevolge de AWBZ en ZWF bij elkaar komen. Hierover wordt vervolgens verantwoording afgelegd door CVZ, welke weer wordt beoordeeld door het departement. Uiteindelijk geeft de minister haar goedkeuring aan het financieel verslag van het CVZ, het parlement op haar beurt kan dan weer beoordelen of de minister dit op de juiste gronden heeft gedaan. Het lijkt erop, zo menen deze leden, dat doelmatigheid van de uitvoering van de AWBZ en ZFW door de uitvoeringsorganen op de achtergrond is geraakt in de uiteindelijke integrale verantwoording zoals de minister die voorstaat in haar voorstel. Kan de minister aangeven op welke wijze de minister integrale verantwoording aflegt over de doelmatigheid van de uitvoering van de AWBZ en ZFW door de uitvoeringsorganen? Betekent integrale verantwoording niet dat de minister los van het sturen van de drie relevante rapporten over kasbeheer CVZ, de rechtmatigheidrapportages en doelmatigheidsrapportages van het CTZ, deze toezending ook voorziet van haar eigen integrale visie en toelichting over de rapportages in onderlinge verhouding tot elkaar?
De leden van de CDA-fractie zouden graag een nadere toelichting krijgen op de keuze voor de nevengeschikte positionering van het College toezicht. Zou het niet zo kunnen zijn dat juist een model van bovengeschiktheid bijdraagt aan de onafhankelijkheid van het toezicht? Welk bezwaar bestaat tegen het doen van uitspraken door het College toezicht over het sturend functioneren van sturingsorganen? Wat zouden concreeet de onnodige en ongewenste complicaties in de bestuurlijke verhoudingen zijn als het College toezicht ook toezicht zou houden op het College voor zorgverzekeringen? Heeft de regering zicht op de ervaringen van de partijen in de sociale zekerheid, waarin wèl voor een bovengeschikte positionering is gekozen? Waarom is niet gekozen voor het verdelen van het toezicht over het CTSV en de Verzekeringskamer, of voor het werkelijk bovengeschikt positioneren van het College toezicht; namelijk ook boven de Colleges voor Zorgverzekeringen, Bouw, Tarieven en Sanering?
De leden van de CDA-fractie zouden voorts willen vragen in hoeverre het College toezicht verzachtende omstandigheden zou kunnen en mogen aangrijpen om mild te oordelen wanneer minder optimaal of slecht presteren een rechtstreeks gevolg is van (overheids)regels in verband met bijvoorbeeld budgettering. Bij deze leden bestaat de indruk dat organisaties en instellingen erg zwaar zijn en worden belast door het overheidsbeleid dat gericht is op kostenbeheersing enerzijds en de wens tot onder anderen het wegwerken van de wachtlijsten anderzijds. Hoe kan en mag het College toezicht oordelen in dergelijke situaties, met andere woorden, in hoeverre mag het College «overige omstandigheden» meewegen in de beoordeling van de doelmatigheid?
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering gekozen heeft voor twee onafhankelijke zelfstandige bestuursorganen die nevengeschikt aan elkaar zijn. Zij constateren voorts dat dit model niet overeenstemt met het toezicht in de sociale zekerheid, waarin het CTSV wel toezicht houdt op het LISV, de uitvoeringsinstellingen en de Sociale Verzekeringsbank. De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere uiteenzetting waarom niet gekozen is voor controle door het CTZ op het CVZ. Het argument van de minister dat «de onafhankelijkheid van de toezichthouder niet langer gegarandeerd is, indien gekozen wordt voor een model van «bovengeschiktheid» is voor deze leden nog niet overtuigend. Hoe oordeelt de minister over de werking van het toezicht in de sociale zekerheid? Wat zijn de voor- en nadelen van het toezichtsmodel in de sociale zekerheid? Hoe ervaren de betrokken partijen in de sociale zekerheid het huidige toezichtsmodel?
Een belangrijk thema in de organisatie van het toezicht is de positionering van het College toezicht. Het wetsvoorstel maakt de keuze voor twee nevengeschikte organen. De consequentie van deze keuze is dat er geen sprake is van een integrale toezichtstructuur waarbij, als gekozen zou worden voor een bovengeschikt toezicht, het college toezicht ook toezicht houdt op het sturingsorgaan. De leden van de fractie van GroenLinks zijn niet overtuigd van de argumenten die het wetsvoorstel geeft voor de keuze voor de nevengeschikte structuur. Zij stellen het op prijs als de minister nauwkeurig zou kunnen aangeven waarom het CTSV-model uit de sociale zekerheid niet het meest voor de hand liggende model van toezicht is in de zorg. Hoe beoordeelt de minister de stelling van de Algemene Rekenkamer dat, gezien de nevengeschikte positie van de rechtspersonen in de zorg, de minister de taak heeft om een integrale verantwoording op te stellen, waarvoor een wijzing van de Ziekenfondswet nodig is? (p. 5, 6, 7).
Over de reikwijdte van het toezicht heeft de minister een briefwisseling met de Algemene Rekenkamer gevoerd. De leden van de fractie van GroenLinks hebben sympathie voor de stelling van de Rekenkamer dat een controle-orgaan voor evenwichtige verificatie altijd bevoegdheden moet hebben die één niveau dieper gaan dan het controle-object. De opvatting van de Rekenkamer is dat het College toezicht de bevoegdheid moet krijgen om informatie te verzamelen en verifiëren bij zorgaanbieders. Kan de minister uitleggen waarom het verzamelen van informatie bij zorgaanbieders niet evenredig is met het doel van het College toezicht om een oordeel te geven over het recht- en doelmatig uitvoeren van de uitvoeringsorganen ZFW en AWBZ.
De memorie van toelichting geeft een overzichtelijk schema van de verantwoordelijkheidsverdeling in de zorg. Het schema laat zien dat voor de ZFW en de AWBZ er een aparte toezichthouder wordt ingesteld, in tegenstelling tot de WTG en de WZV. Waarom is niet gekozen voor een integrale toezichthouder op alle plannings- en sturingswetten in de zorgsector (ZFW, AWBZ, WTG, WZV)? (p. 9)
Verantwoordelijkheidsverdeling, taken en bevoegdheden
De leden van de PvdA-fractie stellen de volgende vragen.
Krijgt het College toezicht ook de bevoegdheid om bij de zorgaanbieders te controleren of de uitvoeringsorganen zich adequaat van hun taak kwijten? Welke mogelijkheden zijn er om het toezicht op de doelmatigheid van de zorgverlening door zorgaanbieders te verbeteren? Wat is de reactie van de minister op de aanbevelingen van de commissie Meurs?
Waarom wordt er niet één integrale toezichthouder aangesteld voor de gezondheidszorg, die toeziet op een recht- en doelmatige uitvoering van de ZFW, AWBZ, WTG en WZV? Is zulks überhaupt overwogen? Zo ja, watwaren de argumenten om het niet te doen? Zo neen, gaat de minister zich hierover alsnog beraden?
Meerdere malen wordt in het wetsvoorstel benadrukt, zo lezen de leden van de VVD-fractie, dat het van groot belang dat is het CVZ en het College toezicht goed moeten samenwerken. De hele verzelfstandigingoperatie van het toezicht moet plaats vinden met behoud van synergie en samenhang. Een belangrijk onderdeel, zo maken deze leden op uit het wetsvoorstel, is dat ze elkaar voorzien van relevante informatie. «Goede onderlinge communicatie en afstemming bepalen voor een belangrijk deel het succesvol functioneren van beide organen» (MvT, p.10). «Het is van belang dat het College zorgverzekeringen en het College Toezicht continu op de hoogte zijn over de informatie die beschikbaar is bij beide organen en dat gewaarborgd is dat beschikbare relevante informatie wordt uitgewisseld»(MvT, p.20). Kan de minister, zo vragen deze leden, aangeven hoe de waarborging van de informatie uitwisseling in het wetsvoorstel vorm krijgt? Hoe, aan de hand van welke criteria, wordt beoordeeld of de beide Colleges elkaar adequaat informeren? Hoe wordt vastgesteld of de informatie «relevant»is voor één van beide Colleges? Bestaan er sancties op het in gebreke blijven van elkaar te informeren?
Het domein waar het College Toezicht Zorgverzekeringen zich mee bezig gaat houden spitst zich toe op de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de Ziekenfondswet en AWBZ door de uitvoerende instanties (de ziekenfondsen). Met het invoeren van meer risico voor ziekenfondsen, het verhogen van de drempel voor de hoge kostenverevening en de afbouw van de nacalculatie zijn ziekenfondsen de afgelopen jaren steeds meer gedwongen geweest om doelmatiger met de publieke middelen om te springen. De leden van de D66-fractie hebben zich altijd achter deze maatregelen geschaard en zullen hier ook niet aan tornen.
De leden van de PvdA-fractie stellen beantwoording van de volgende vragen op prijs.
Welke termijnen zullen gehanteerd worden om de Kamer te informeren over de verantwoording van de rechtmatigheid van uitgaven en inkomsten ingevolge de ZFW en AWBZ? Worden deze rapportages ook voorzien van een regeringsstandpunt?
Waarom heeft het College van toezocht 8 maanden nodig om de verantwoordingsgegevens van de uitvoeringsorganen te aggregeren en te analyseren? Hoe verhouden deze termijnen zich tot de termijnen die met ingang van dit jaar gelden voor de verantwoording over de rijksbegroting.
Waarom is niet gekozen om het College toezicht ook verantwoording te laten afleggen over in ieder geval die subsidieregelingen die via de uitvoeringsorganen worden uitbetaald, zodat de toezichthouder een integrale financiële verantwoording kan afleggen voer de uitgaven in de ZFW en AWBZ? Welke subsidieregelingen betreft het? In hoeverre worden ze uitgevoerd door de uitvoeringsorganen? Welk budgettair beslag hebben deze subsidieregelingen?
Wanneer dient het College toezicht de doelmatigheidsrapportages bij de minister en het parlement aan te leveren? Welke onderzoeksmethoden worden toegepast ten behoeve van deze rapportages? Kunnen deze rapportages niet gelijktijdig met de rechtmatigheidsrapportages gehouden worden? Wordt er door middel van een prestatiemeting ook bezien of de doelstellingen van ZFW en AWBZ ook gehaald worden?
Zal dit wetsvoorstel zorgdragen voor voldoende inzicht in het functioneren van een concern en in mogelijke financiële risico's voor de uitvoering van de zorgverzekeringen? Zijn met dit wetsvoorstel de door de Algmene Rekenkamer genoemde risico's afgeschermd (zie 25 236, nr. 1)? Zal het College toezicht nu ook toegang tot de boekhouding van het private deel van een concern krijgen, ten einde vast te stellen of de er op juiste wijze naar publiek en privaat deel wordt toegerekend? Wordt er samengewerkt met andere Nederlandse financiële toezichthouders? Is er een verplichting tot onderlinge informatie-uitwisseling,? Bestaat er een garantie dat informatie van cliënten uit het publieke deel van het concern niet terecht kunnen komen in het private deel (en andersom?)?
Ten aanzien van de verantwoordingstermijnen hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Welke termijnen gelden om de Kamer te informeren over de verantwoording van de rechtmatigheid van uitgaven en inkomsten ingevolge de ZFW en AWBZ? Wordt hier dan ook het standpunt van het kabinet bijgevoegd? Tussen de ontvangst van het uitvoeringsverslag en het financieel verslag van de uitvoeringsorganen aan het College toezicht het uiteindelijke verslag van het College toezicht over de rechtmatigheid van de uitgaven aan de minister, zitten 8 maanden. Het gevolg is dat het totale financiële verslag van het CVZ pas een jaar na afloop van het betreffende boekjaar gereed kan zijn. Kan de minister aangeven waarom het College toezicht 8 maanden nodig heeft om de rechtmatigheidrapportages te vervaardigen? Hoe verhouden zich de genoemde termijnen met de termijnen die met ingang van dit jaar gelden voor de verantwoording over de rijksbegroting?
Uit de MvT (pagina 18) begrijpen de leden van de VVD-fractie dat uitvoeringsorganen een uitvoeringsverslag moeten aanleveren bij het CVZ en het College toezicht. Dit verslag fungeert als een informatiebron over de geleverde doelmatigheid van prestaties van de uitvoeringsorganen. Het College toezicht moet jaarlijks aan de minister berichten over de resultaten van door het College toezicht te verrichten onderzoeken naar doelmatigheid van de uitvoering van de ZFW en AWBZ door de uitvoeringsorganen. Kan de minister concreter aangeven wanneer het College toezicht deze doelmatigheidsrapportages moet aanleveren? Waarom gebeurt dit niet tegelijkertijd met de rechtmatigheidrapportages? Is overwogen om het College toezicht behalve een recht -en doelmatigheidstoetsing ook een prestatie meting te laten uitvoeren zodat duidelijk wordt of ook de doelstellingen van de ZFW en de AWBZ bereikt worden?
Uitvoeringsorganen dienen een uitvoeringsverslag op te stellen, zo lezen de leden van de VVD-fractie op pagina 17 MvT. Daarin moet onder andere aan de orde komen het, «contracteerbeleid (sluiten van overeenkomsten en de bewaking van de kwaliteit en doelmatigheid van de gecontracteerde zorg)» (MvT, p.17). Kan de minister aangeven hoe de doelmatigheid van de gecontracteerde zorg getoetst gaat worden? Op grond van welke informatie en/of criteria zal dit gebeuren?
Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat ziekenfondsen daadwerkelijk verantwoording moeten gaan afleggen over de rechtmatige en doelmatige besteding van de publieke middelen in de Ziekenfondswet en AWBZ. De leden van de fractie van D66 vinden deze vorm van toezicht noodzakelijk, maar achten de regeling van het toezicht in het huidige wetsvoorstel als nog niet voldoende. Hieronder zullen zij dit uiteenzetten.
Sinds het afschaffen van de regionale werking van ziekenfondsen en de contracteerplicht zijn ziekenfondsen met elkaar gaan concurreren. Er heeft een sanering plaatsgevonden en tevens ontstonden grotere samenwerkingsverbanden van ziekenfondsen met particuliere verzekeraars. Die particuliere verzekeraars zijn op hun beurt weer aan banken gelieerd. Kan de Kamer een overzicht krijgen van de huidige stand van zaken omtrent concernvorming? Welke ziekenfondsen zijn opgegaan in een groter verband en welke ziekenfondsen zijn nog zelfstandig? Welke verwachtingen heeft de regering ten aanzien van de concernvorming in detoekomst? Ook krijgen de leden van de fractie van D66 graag een antwoord op de vraag hoe de concernvorming zal zijn in het kader van de Europese ontwikkelingen en de invoering van de euro.
De Algemene Rekenkamer constateerde in 1997 dat er van de 29 ziekenfondsen er 18 «leeg» bleken te zijn. Dat wil zeggen: ze bestonden uitsluitend uit bestuur, directie en ledenraad. De activiteiten waren ondergebracht in een diensten-bv, die óók werk verricht voor een commerciële verzekeraar die tot hetzelfde concern behoorde. De leden van de D66-fractie willen graag weten hoe het momenteel gesteld is met deze situatie. Komen lege ziekenfondsen nog steeds voor? Hoe is het gesteld met de scheiding van publieke en private middelen? Vooral willen zij graag weten of dit wetsvoorstel ertoe bijdraagt dat het College Toezicht Zorgverzekeringen de lege ziekenfondsen op kan sporen en hierop maatregelen kan treffen. Is het toezicht op rechtmatigheid en doelmatigheid voldoende om dergelijke constructies te voorkomen of te signaleren? Volgens hen is het noodzakelijk dat de concerns waarin ziekenfondsen zijn opgegaan in ieder geval verantwoording afleggen aan het College Toezicht Zorgverzekeringen over de besteding van de beheersmiddelen. Krijgt het College toezicht ook daadwerkelijk toegang tot de boekhouding van het private deel van een concern om te bepalen of geen private kosten ten laste van de publieke ziektekostenverzekeringen worden gebracht? Wordt op dit terrein ook samengewerkt met andere financiële toezichthouders? De D66-fractie heeft behoefte aan duidelijkheid over de vraag hoe de ziekenfondsen opereren in concernverband. Hoe denkt de regering over de bewaking van de publieke middelen van ziekenfondsen in concernverband? Is zij bereid om bovenstaande alsnog te regelen in het wetsvoorstel? Als het voorliggend wetsvoorstel daartoe niet de geëigende plaats is, kan dit probleem dan meegenomen worden in het toelatingsbesluit ziekenfondsen of elders?
De concernvorming kan de privacy van verzekerden bedreigen. Databanken van de ene verzekeringspoot kunnen gebruikt worden voor het aanschrijven van verzekerden voor een andere verzekering binnen het concern. Uitsluitingen van een schade- of levensverzekering op grond van de gegevens uit de ziektekostenverzekeringen zijn helaas niet ondenkbaar.
Onlangs rapporteerde de Algemene Rekenkamer over de beleggingen door ziekenfondsen. Hieruit bleek dat ziekenfondsen ook beleggen op een risicovolle manier. De leden van de D66-fractie vragen of het College ook ten aanzien van het beleggen toezicht gaat houden. Tot nu toe houdt het College voor Zorgverzekeringen zich met die taak bezig, maar het lijkt deze leden meer opportuun dat het College toezicht zich daarmee gaat bezighouden. Dit geldt ook ten aanzien van de besteding van de beleggingsgelden. Het College voor Zorgverzekeringen zou hier een richtlijn voor opstellen. Is deze richtlijn er al? Deze leden vinden dat beleggingswinst ten goede moet komen aan de gezondheidszorg; onderschrijft de regering dit? Krijgt het College toezicht ten aanzien van beleggen en de besteding van de beleggingswinst ook een signaleringstaak ten behoeve van de minister van VWS en een zelfstandige handhavingstaak?
Negentig procent van de ziekenfondsverzekerden heeft een aanvullende verzekering. Het gros van de aanvullende verzekeringen is afgesloten bij het ziekenfonds waar men ook de basisverzekering heeft. De controle daarop geschiedt door de Verzekeringskamer. In de Memorie van Toelichting staat dat de Verzekeringskamer en CTZ regelmatig met elkaar overleggen over de gang van zaken bij beide verzekeringen. Wordt dit overleg tussen beide toezichthouders ook bijgewoond door ambtenaren van het ministerie van VWS en wat gebeurt er met de afspraken? Is het niet aan te bevelen om dit overleg meer te formaliseren? Ook hier heeft de D66-fractie de vraag hoe de gegevens van de ziekenfondsverzekerden worden beschermd bij het afsluiten van de aanvullende verzekering. Krijgt het CTZ ook een taak in het bepalen van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de aanvullende verzekering? Zo niet, waarom niet?
Het verbod op het houden van eigen instellingen door ziekenfondsen wordt opgeheven, zo staat in het regeerakkoord. Begonnen wordt met de apotheken. Bij een verdere afschaffing van dit verbod kan het risico ontstaan dat zorgaanbieders binnen het concern via relatief te hoge tarieven worden bevoordeeld ten laste van de wettelijke verzekeringen. Dit vreest ook de CTU volgens een schrijven uit 1997. Krijgt het CTZ de mogelijkheid om het bestaan van deze voordelen te signaleren en aan te pakken?
Het College toezicht gaat geen toezicht houden op de subsidieregelingen, zo lezen de leden van de D66-fractie. In de Nota Toezicht van 1997 ging de regering er nog van uit dat het nieuw te vormen toezichtorgaan wel toezicht over de subsidieregelingen zou gaan houden. Deze leden hebben in het verleden aangegeven van mening te zijn dat de controle op de subsidiegelden die worden verstrekt ook onder het onafhankelijk toezicht moeten worden gebracht. Zij willen daarom graag weten waarom er niet voor is gekozen om het College toezicht ook verantwoording te laten afleggen over in ieder geval die subsidieregelingen die via de uitvoeringsorganen worden uitbetaald, zodat de toezichthouder een integrale financiële verantwoording kan afleggen over de uitgaven in de ZFW en AWBZ. Welke subsidieregelingen betreft het? In hoeverre worden ze uitgevoerd door uitvoeringsorganen? Welk budgettair beslag hebben deze subsidieregelingen?
Het in de memorie van toelichting gegeven overzicht wanneer de diverse verantwoordingsdocumenten moeten worden aangeleverd bij de ontvangers geeft volgens de leden van de D66-fractie geen antwoord op de vraag wanneer de Tweede Kamer de verantwoordingsinformatie zal ontvangen. Welke termijnen zullen gehanteerd worden om de Kamer te informeren over de verantwoording van de rechtmatigheid van uitgaven en inkomsten ingevolge de Ziekenfondswet en AWBZ? Worden deze rapportages ook voorzien van een standpunt van de regering?
Het College toezicht ontvangt voor 1 maart (t + 1) de financiële informatie van de uitvoeringsorganen. Pas voor 1 november van datzelfde jaar hoeft het CTZ de minister en het CVZ te informeren over de rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen. Kan de regering de leden van de D66-fractie informeren waarom het College toezicht acht maanden tijd nodig heeft om deze informatie te verstrekken? Deze termijnen betekenen ook dat het totale financiële verslag van het CVZ over alle uitgaven en inkomsten van de Algemene Kas en het Algemene Fonds Bijzondere Ziektekosten pas een jaar na afloop van het betreffende boekjaar aan de minister en parlement gezonden kan worden. Hoe verhouden deze termijnen zich tot de termijnen die met ingang van dit jaar gelden voor de verantwoording over de rijksbegroting (de derde woensdag in mei)?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen, in relatie tot de verantwoordingstermijnen die in de memorie van toelichting worden genoemd, hoe en wanneer de Tweede Kamer de verantwoordingsinformatie zullen ontvangen. Welke termijnen worden daarbij gehanteerd, en hoe verhouden de verantwoordingstermijnen uit dit wetsvoorstel zich tot de termijnen die gelden voor de verantwoording over de rijksbegroting? (p. 18)
Toezicht op subsidieverstrekking en -besteding en op de uitvoering van internationale verdragen
De leden van de VVD-fractie lezen in deze paragraaf dat in het wetsvoorstel niet het College toezicht wordt belast met het toezicht op de subsidieverstrekking door het CVZ. De eindverantwoording voor het toezicht op subsidieverstrekking door het CVZ ligt bij de minister. Kan de minister aangeven om welke subsidieregelingen het gaat? In hoeverre worden deze uitgevoerd door de uitvoeringsorganen? De Algemene Rekenkamer stelt in haar briefwisseling met het ministerie van VWS (d.d. 17 april 2000 aan de Kamer gezonden) dat vanwege de keuze voor het nevengeschikte model noch het CVZ noch het College toezicht een integrale verantwoording afleggen over de zorgsector. Kan de minister aangeven waarom er niet voor gekozen is om het College toezicht verantwoording te laten afleggen over in ieder geval die subsidieregelingen die via de uitvoeringsorganen worden uitbetaald, zodat de toezichthouder een integrale financiële verantwoording kan afleggen over de uitgaven in de AWBZ en ZFW?
Kan de minister aangeven, zo vragen de leden van VVD-fractie, hoe het geschatte bedrag van de structurele meerkosten van de verzelfstandiging ad f 4 mln. per jaar is opgebouwd?
Onderdeel K, vierde lid, zo lezen de leden van de VVD-fractie, bepaalt dat niet voor iedere categorie van subsidies met een subsidieplafond hoeft te worden gewerkt (MvT, p.24). Kan de minister aangeven aan wat voor soort subsidies in dit kader gedacht wordt? Welke zullen op voorhand buiten de bedoelde categorie vallen?
Onderdeel M artikelen 1x4 en 1x8 (MvT, p. 25) bepalen, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie, respectievelijk dat het College toezicht op het verzoek van de minister tussentijds een dringend toezichtonderzoek kan uitvoeren en dat het College zorgverzekeringen of de minister het College toezicht uitvoeringstoetsen kan laten verrichten. Begrijpen deze leden het goed dat beide bovengenoemde verrichtingen ook op eigen initiatief van het Collge verricht kunnen worden?
Onderdeel O regelt de informatievoorziening aan het College zorgverzekeringen en het College toezicht (MvT, p.26), zo lezen de leden van de VVD-fractie. Op pagina 13 MvT staat dat er met onderhavig wetsvoorstel bevoegdheden worden gecreëerd die de noodzakelijke informatiestroom van uitvoeringsorganen richting beide Colleges waarborgt. Kan de minister aangeven welke bevoegdheden zij hiermee bedoelt?
Omdat uitvoeringsorganen steeds vaker werken in concernverband voorziet artikel 1x14 in de verplichting voor een uitvoeringsorgaan bepaalde informatie te verschaffen op verzoek van een van beide Colleges, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie. In het eerste lid staat de bedoelde informatie opgesomd. Het is deze leden echter nog niet geheel duidelijk of de toezichthouder ook daadwerkelijk toegang krijgt tot de boekhouding van het private deel van een concern, zodat het instaat is om te bepalen of er geen private kosten ten laste van de publieke ziektekostenverzekeringen worden gebracht.
De informatie die met het artikel 1x14 verplicht wordt over te dragen op verzoek van de Colleges is veelal geheim, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie. Bestaat er een verplichting tot onderlinge informatie-uitwisseling tussen andere financiële toezichthouders zoals de Verzekeringskamer of Stichting Toezicht Effectenverkeer etc.? Is het naar de mening van de minister mogelijk dat op grond van het onderhavig wetsvoorstel informatie van cliënten uit het publieke deel van het concern ook terechtkomt bij het private deel?
Artikel X (MvT, p.29) bepaalt dat beide Colleges afspraken zullen maken over «synergie en samenwerking», zo lezen de leden van de VVD- fractie. Mede op basis van die afspraken zal duidelijk worden hoe de personeelsverdeling tussen beide organen zal worden. Kan de minister meer concreet aangeven op welke wijze (uitgangspunten) de bedoelde afspraken tot stand zullen komen, welke partijen daarbij betrokken zijn en, in aansluiting daarop, welke status de bedoelde afspraken zullen krijgen?
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Rouvoet (RPF), Oedayraj Singh Varma, (GroenLinks), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Lambrechts (D66), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Spoelman (PvdA), Hermann (GL), Kant (SP), Gortzak (PvdA), Buijs (CDA), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Arib (PvdA) en Atsma (CDA).
Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Schutte (GPV), Van Gent (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Smits (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), O.P.G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Duijkers (PvdA) en Th.A.M. Meijer (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27038-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.