27 035
Wijziging van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars teneinde kunstenaars met een eigen woning niet langer van een beroep op de Wet inkomensvoorziening kunstenaars uit te sluiten

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 18 april 2000

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) op 1 januari 1999 in werking is getreden. Doel van de wet is om kunstenaars gedurende vier jaar te ondersteunen bij de opbouw van een renderende beroepspraktijk. Kunstenaars kunnen, wanneer zij niet in staat zijn zelfstandig in hun inkomen te voorzien, aanspraak maken op een uitkering. Tijdens deze periode wordt men vrijgesteld van de sollicitatieverplichting, en heeft men de mogelijkheid om bij te verdienen. Doordat de norm is vastgesteld op 60%, vermeerderd met de maximale toeslag op grond van artikel 33, tweede lid, Algemene bijstandswet (Abw) bestaat er voor de «WIK-gerechtigden» een zekere prikkel om een eigen inkomen te verwerven.

Aanpassing van de wet was nodig omdat men er bij de totstandkoming van de WIK voor gekozen heeft alleen de algemene vermogenstoets uit de Abw op te nemen en niet de mogelijkheid tot vestiging van een krediethypotheek, overeenkomstig de krediethypotheekregeling van de Abw. Het gevolg is dat een aantal kunstenaars die nu wel een bijstandsuitkering bezitten, geen beroep kan doen op de WIK. Na het lezen van de wettekst resteert de leden van de PvdA-fractie echter nog een aantal vragen. Deze komen hieronder aan de orde.

De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen die zij beantwoord willen zien alvorens zij hun standpunt over het onderhavige wetsvoorstel kunnen bepalen. Het wetsvoorstel is op belangrijke punten op dit moment naar de mening van deze leden onvoldoende gemotiveerd en omringd van feiten en kwantitatieve gegevens.

Zo vragen de leden van de VVD-fractie zich af of het niet in de wet opnemen van de mogelijkheid tot vestiging van de krediethypotheek daadwerkelijk gelegen was in de aanname dat het aantal eigen huizenbezitters onder diegenen die een beroep zouden doen op de WIK uiterst klein zou zijn. Deze leden hebben in de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel WIK (Kamerstuk 25 052, vergaderjaar 1996–1997) vergeefs gezocht naar een dergelijke motivering van de zijde van de regering. Zij verzoeken de regering dan ook aan te geven waar en wanneer zij deze overwegingen kenbaar heeft gemaakt. Ook stelt de regering dat de keuze om alleen de algemene vermogenstoets uit de Abw in de WIK op te nemen bovendien gelegen is in de gedachte dat de WIK bestemd is voor een beperkte doelgroep. Deze leden zijn van mening dat dit nog steeds het geval is en vragen de regering aan te geven of zij deze mening deelt en – indien deze vraag positief wordt beantwoord – hoe dit rijmt met een uitbreiding van het aantal mensen dat een beroep op de wet kan doen ten gevolge van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering tevens aan te geven hoeveel mensen die een beroep op de WIK zouden willen, respectievelijk kunnen doen, er thans niet voor in aanmerking komen gelet op de overwaarde van de eigen woning, zijnde de waarde van de woning minus het hypotheekbedrag. In het op 28 mei 1999 ontvangen antwoord op kamervragen, wordt gesteld dat het vermoedelijk om ongeveer 500 kunstenaars met een eigen huis zou gaan, waarvan ongeveer de helft een gedeelte van dit huis tevens als atelier gebruikt. Deze leden zouden graag meer exact inzicht van de regering willen verkrijgen in hoeveel mensen het hier betreft. De formulering van de regering in de memorie van toelichting dat het om «een aantal» kunstenaars zou kunnen gaan wordt door deze leden als volstrekt ontoereikend en veel te vaag ervaren. Zij willen hier meer heldere prognoses van de regering krijgen. In hoeveel gevallen is bijvoorbeeld een aanvraag voor de WIK tot op heden feitelijk afgewezen vanwege de overwaarde van het eigen huis? Dergelijke informatie moet naar de mening van deze leden toch te produceren zijn. Zij hechten eraan deze informatie alsnog te ontvangen. Is een en ander niet aan de orde gekomen in het uitgebreide overleg met gemeentelijk vertegenwoordigers waar de regering zo trots naar verwijst?

De leden van de VVD-fractie hechten er zeer aan dat de uitzonderingen in de sociale wetgeving die voor kunstenaars wordt gemaakt ten aanzien van andere groepen niet teveel wordt vergroot. Zo is met de introductie van de WIK, met de steun van deze leden, een wet geïntroduceerd die kunstenaars in de bijstand in tegenstelling tot andere beroepsgroepen bijvoorbeeld een vrijstelling van de sollicitatieplicht geeft en ruimhartige niet geanticumuleerde bijverdienmogelijkheid. Naar de mening van deze leden zijn deze aparte regelingen voor kunstenaars weliswaar legitiem en wenselijk, maar moet er voor worden gewaakt dat zij niet teveel worden uitgebreid. Dit ook om ongelijkheid met anderen niet te zeer te vergroten en ook het maatschappelijk draagvlak voor deze aparte regeling te bestendigen. Deze leden vragen de regering ten algemene aan te geven of zij deze mening deelt. Zij vragen de regering deze vraag ook te beantwoorden in het licht van dit wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel. Zij vragen om hoeveel mensen het naar verwachting gaat. Hoeveel mensen komen nu niet voor de WIK in aanmerking die na de wetswijziging wel krediethypotheek op grond van de WIK kunnen aanvragen?

De leden van de fractie van D66 zijn met de regering van mening dat door het ontbreken in de WIK van een krediethypotheekregeling als bedoeld in de Abw de beoogde uitstroom uit de Abw wordt belemmerd. Tevens achten zij het ongewenst dat door kunstenaars met een eigen woning wordt afgezien van indiening van een WIK-aanvraag, of in het geval zij wel een aanvraag indienen, deze wordt afgewezen in verband met het in de woning gebonden vermogen. De leden van de D66-fractie zijn daarom verheugd dat door de wetswijziging aan kunstenaars die over een in de eigen woning vastzittend vermogen beschikken, een WIK-uitkering in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt. De leden vinden het redelijk dat de lening kan worden teruggevorderd nadat onder andere de WIK-uitkering is beëindigd of het eigen huis is verkocht.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd over het feit dat kunstenaars die een eigen woning hebben in de toekomst ook een beroep kunnen doen op de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK), overeenkomstig de krediethypotheek regeling die is te vinden in de Algemene bijstandswet. Hierbij willen deze leden toch nog even gebruik maken van de mogelijkheid om een aantal vragen te stellen.

In de praktijk is gebleken dat de het aantal kunstenaars dat in het bezit is van een eigen huis groter is dan aanvankelijk werd verondersteld. Van welke aantallen kunstenaars is bij de invoering van de WIK uitgegaan en waarop waren deze veronderstellingen toentertijd gebaseerd? Hoe groot is het aantal kunstenaars dat in het bezit van een eigen woning is en gebruik wil maken van een krediethypotheek op dit moment dan?

Over de uiteindelijke gekozen systematiek heeft uitgebreid overleg plaats gevonden met gemeentelijke vertegenwoordigers. Wat waren precies de resultaten van dat overleg en welke reacties en punten van kritiek kwamen er vanuit de VNG en de gemeenten?

2. Oude en nieuwe systematiek bij de woning gebonden vermogen

De leden van de VVD-fractie constateren dat ten aanzien van het specifieke voorstel wordt aangesloten bij de regeling, zoals opgenomen in artikel 20 Abw. Op een tweetal punten wordt een afwijkende regeling voorgesteld dan zoals de regeling is voor andere bijstandsgerechtigden. Deze leden zouden beiden afwijkende regelingen, zowel het niet eerder dan na tien jaar aanvangen met de aflossing van de ontstane schuld als het opnieuw vaststellen van de waarde van de woning bij herleving van het recht op uitkering, meer uitgebreid gemotiveerd zien en tevens over eventuele budgettaire consequenties worden geïnformeerd.

De leden van de CDA-fractie vragen of er rente verschuldigd is over opgenomen bedragen die ten laste komen van de krediethypotheek op de eigen woning. Wordt een eventuele rente ook over de terug te betalen WIK-uitkering zelf, geheven? Verder vragen deze leden welke voorzieningen kunnen worden getroffen op het moment dat de kunstenaar niet in de gelegenheid is de schuld, ontstaan door ontvangst van een uitkering (bestaande uit een lening onder verband van hypotheek), tijdig terug te betalen.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regeling overeenkomstig de krediethypotheek regeling in de Abw is. Wat zijn de ervaringen tot op heden met de regeling zoals die in de Abw is opgenomen? Welke knelpunten worden door gemeenten ervaren bij de uitvoering van deze regelingen? Zijn er de laatste jaren onderzoeken verschenen naar de werking van deze regeling? Zo ja, wat waren precies de conclusies uit die onderzoeken?

De regeling is op twee onderdelen afwijkend van de regeling, zoals deze geldt voor Abw-gerechtigden. Een van de verschillen is dat anders dan in de Abw is bepaald, niet eerder dan 10 jaar na aanvang van de eerste WIK-uitkering een aanvang kan worden gemaakt met de aflossing daarvan. Hoe is dit precies geregeld bij de Abw zelf? Wanneer moet dan met de eventuele aflossing van de Abw krediethypotheek worden begonnen? Kan het verschil alleen maar worden verklaard met het argument dat de mobiliteit van de WIK-kunstenaar door deze uitzondering beter kan worden gehandhaafd?

3. Overgang van Abw naar WIK

De leden van de PvdA-fractie stellen dat een goed en verantwoord gebruik van de WIK de nodige rekenkundige vaardigheden van de cliënt vereist om al te forse nadelige gevolgen achteraf te voorkomen. Zo zal het onder omstandigheden voor kunnen komen dat het inkomen dat door de Gemeente wordt vastgesteld in het kader van de aflossingsverplichting, hoger is dan het inkomen dat voor toepassing van de WIK werd vastgesteld. De wetgever verzoekt de gemeenten nadrukkelijk om belanghebbenden op de hoogte te houden van deze consequenties. De vraag is natuurlijk of gemeenten daartoe in staat zijn en of het huidige budget van f 2200,– per WIK-gerechtigde toereikend is.

Problematisch is ook de discrepantie tussen de invulling van begrippen door de belastingdienst, en de WIK zelf. De WIK kent een «fictieve» beroepskostenaftrek van f 10 000 van de bruto-omzet. Het woord bruto-omzet is overigens niet gebruikelijk. Een dergelijke vaste beroepskostenaftrek wordt echter door de fiscus niet gehanteerd. Een verstandige WIK-gerechtigde zal dus om problemen te voorkomen het geld dat door de sociale dienst wordt vrijgelaten, moeten reserveren voor een latere ongunstige belastingaanslag, ofwel opnieuw bij de sociale dienst moeten aankloppen. Investeren lijkt echter onder deze omstandigheden weinig aantrekkelijk.

Zoals eerder gezegd staat de WIK na 1 januari 2000 niet meer open voor zij-instromers uit de bijstand, behoudens de eerder genoemde doelgroep. Zoals te verwachten vraagt een dergelijke overgangsmaatregel om creatieve oplossingen. Er zijn bijvoorbeeld gemeenten die wanneer er één uur zit tussen beëindigen van de Abw en een aanvraag voor de WIK, overgaan tot toekenning van een uitkering. Typisch geval van onvoorziene omstandigheden?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering duidelijker te maken waarom, nu terecht is gekozen om de aan taxatie van de waarde van de woning verbonden kosten voor rekening van de kunstenaar te laten, de mogelijkheid wordt gecreëerd hiervoor WIK-uitkeringen te verstrekken. Op grond van welke feiten komt de regering tot de veronderstelling dat dit belanghebbenden in financiële problemen zou kunnen brengen. Om welke kosten gaat het hier en om hoeveel mensen die anders in financiële problemen zouden kunnen komen zou dit gaan, zo vragen deze leden de regering aan te geven. Deze leden zien op dit punt graag een gedegen kwalitatieve maar zeker ook kwantitatieve onderbouwing tegemoet.

De leden van de VVD-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van het voorstel van de regering om naast het toegankelijk maken van de WIK voor mensen met een eigen woning, deze groep ook nog in aanmerking te laten komen voor de zogenaamde «zachte landing» als overgangsregeling. Deze leden vinden dat de regering hier in ieder geval te ver doorschiet. Het enkele feit dat men naar de mening van de regering alsnog in aanmerking zou moeten kunnen komen voor de WIK, ook in het geval men een eigen woning heeft, is blijkbaar niet voldoende en dient verder geprivilegieerd te worden door alsnog gebruik te kunnen maken van zachte overgangsregelingen met tijdelijk hogere uitkeringen van 80 in plaats van 70%. Deze leden vragen de regering artikel III van het wetsvoorstel te heroverwegen.

De leden van de CDA-fractie hebben verder enkele vragen ten aanzien van de overgang van Abw naar WIK. Graag zouden deze leden een nadere toelichting hebben waarom bij deze overgang een nieuwe krediethypotheek afgesloten moet worden. Waarom is het nodig opnieuw te toetsen en is het niet mogelijk de Abw-krediethypotheek over te zetten naar een WIK-krediethypotheek?

Bij overgang van Abw naar WIK begint de aflossing van de Abw-krediethypotheek direct, omdat het Besluit krediethypotheek Abw dan van toepassing is. Het gaat hier om een groep, die als de mogelijkheid er al eerder geweest was, direct via de WIK een uitkering had aangevraagd. Het betreft dus een tijdelijke overgangssituatie. Is het dan niet logischer om de krediethypotheek van Abw en WIK als één geheel te zien en de aflossing van de geldlening Abw uit te stellen, juist omdat het om mensen gaat die nog steeds een uitkering nodig hebben? Wat zijn de voor- en nadelen voor kunstenaars die van de Abw naar de WIK gaan? Waarom is voor deze overgangsregeling gekozen? Kan de situatie zich voordoen dat een kunstenaar van zijn WIK-uitkering aflossing moet betalen voor de Abw krediethypotheek?

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie wat de uitvoeringslasten en -kosten van deze wetswijziging zijn.

Volgens de leden van de D66-fractie moeten de kosten van de krediethypotheeek die voor rekening van de kunstenaar komen in verhouding staan tot de korte periode van vier jaar waarover WIK-uitkeringen ontvangen kunnen worden. Deze leden vragen zich af welk rentepercentage gehanteerd wordt bij niet tijdige aflossing.

De leden van de D66-fractie dringen aan op goede voorlichting aan belanghebbenden die overwegen een beroep op de WIK te doen. Hoe zal de informatieverstrekking door de gemeenten worden vormgegeven?

In de memorie van toelichting wordt gewag gemaakt van het feit dat het uiterst belangrijk is dat gemeenten belanghebbenden op de hoogte stellen van de gevolgen van deze wetswijziging. De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af op welke wijze de regering gemeenten gaat aansporen om belanghebbenden te informeren over deze wet en hoe zij dit denkt te controleren.

4. Samenloop krediethypotheek Abw en krediethypotheek WIK

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met de keuze van de regering niet toe te staan dat krediethypotheken op grond van de WIK en krediethypotheken op grond van de bijzondere bijstand tegelijkertijd worden verstrekt.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat wanneer er sprake is van bijstandsverlening onder verband van krediethypotheek, het de gemeentelijke bevoegdheid is om te besluiten deze krediethypotheek al dan niet te handhaven, ten einde daarop te verstrekken periodieke of incidentele bijzondere bijstand in mindering te brengen. Zijn er cijfers bekend hoe vaak gemeenten te verstrekken periodieke of incidentele bijzondere bijstand in mindering brengen op de krediethypotheek? Zo ja, hoe beoordeelt de regering deze cijfers en is het niet beter dat de bijzondere bijstandsverlening los wordt gezien van de bijstandsverlening onder verband van krediethypotheek. Waarom is er in het verleden niet gekozen om regels te treffen dat bijzondere bijstandsverlening niet van de bijstandsverlening onder verband van krediethypotheek?

Hoewel het in de praktijk nauwelijks lijkt voor te komen is het daarnaast in beginsel ook mogelijk dat burgermeester en wethouders besluiten om incidentele- of periodieke bijzondere bijstand onder verband van krediethypotheek te verstrekken. Hoe vaak gebeurt dit in de praktijk? Aangezien het in de praktijk nauwelijks gebeurd is het daarom niet beter om dit wettelijk ook onmogelijk te maken?

ARTIKELEN

Artikel 1, onderdeel A

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het nieuwe onderdeel wordt aangegeven wat voor toepassing van de WIK onder vermogen moet worden verstaan, te weten: de in aanmerking te nemen middelen, zoals bedoeld in de algemene bijstandswet met uitzondering van het vermogen dat noodzakelijk is voor uitoefening van het beroep van de kunstenaar. De memorie van toelichting geeft aan dat de algemene maatregel van bestuur (amvb) die nadere regels zal vaststellen, aansluiting zal zoeken bij de definities van een soortgelijke amvb geldend voor «de zelfstandige» in de Abw en zo mogelijk bij het door de fiscus gemaakte onderscheid tussen beroeps- en privé-vermogen. De wet roept echter vragen op naar de mate van consistentie binnen het systeem tussen wettelijke regelingen die betrekking hebben op de inkomensvoorziening van kunstenaars, met name waar het gaat het gaat om het gebruik van het begrip «zelfstandige beroepspraktijk» c.q. «zelfstandig beroep» in enerzijds de regeling inzake kwijtschelding van belastingen en anderzijds de WIK. Wanneer beide begrippen elkaar dekken zouden kunstenaars niet in aanmerking kunnen komen voor kwijtschelding. Het systeem maakt echter niet onaannemelijk dat het hier gaat om een groep die in ieder geval niet ondubbelzinnig als zelfstandigen te beschouwen is, en dus wel in aanmerking zou moeten komen voor kwijtschelding.

De leden van de VVD-fractie vinden het verstandig dat de regering, eerst nadat de Raad van State daar toe had aangedrongen, nadere regels zal stellen voor de vaststelling van het vermogen noodzakelijk voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar. Van belang is inderdaad dat wordt aangesloten bij de criteria die de fiscus hanteert voor het onderscheid naar privé- en beroepsvermogen. Deze leden zouden graag nu al nader over de voornemens van de regering op hoofdlijnen worden geïnformeerd. Daarnaast vragen zij de regering aan te geven of zij bereid is deze amvb van een voorhangprocedure te voorzien.

De leden van de D66-fractie achten het juist dat ten aanzien van de vermogenstoets wordt nagegaan in hoeverre voor het onderscheid tussen privé en beroepsvermogen aansluiting kan worden gezocht bij de criteria die de fiscus hierbij hanteert.

Artikel 1, onderdeel B

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in dit onderdeel een nieuw artikel (artikel 2A) wordt toegevoegd aan de WIK betreffende het vermogen gebonden in de door de kunstenaar of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf. Op grond van deze bepaling wordt voor de toepassing van de WIK van het vermogen gebonden in de eigen woning buiten beschouwing gelaten: f 15 000,– alsmede de helft van het meerdere, doch in totaal ten hoogste f 60 000,– en het bedrag waarmee het bij de aanvang van de uitkeringsverlening aanwezige overige vermogen, minder bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens, bedoeld in artikel 54 van de algemene bijstandswet. Aldus wordt bereikt dat de toegang tot de WIK voor de kunstenaar met een eigen woning wordt vergemakkelijkt. Tevens komt de kunstenaar in een gelijke positie te verkeren als degene die een beroep moet doen op de Abw en beschikt over vermogen in de vorm van een in eigendom bewoonde woning.

Bij vaststelling van de waarde van de woning moet echter uitgegaan worden van de actuele waarde van de woning. Kunstenaars die na een beroep te hebben gedaan op de Abw, gebruik willen maken van de WIK zullen vaak te maken krijgen met een forse groei van hun vermogen. Op papier althans, want in de praktijk zullen ze daar weinig van gemerkt hebben.

Betwijfeld mag worden of de nieuw voorgestelde regeling wel een oplossing biedt, zeker nu kunstenaars met een Abw-uitkering na 1 januari 2000 geen beroep meer mogen doen op de WIK. De nieuw voorgestelde categorie betreft nadrukkelijk een uitzonderingsgroep, nu zij eerder niet in aanmerking konden komen voor de WIK. Voor een grote groep kunstenaars zal gebruik maken van de WIK onder deze omstandigheden echter een weinig aantrekkelijke optie zijn.

Artikel 1, onderdeel F

In het eerste lid van artikel 8 is bepaald dat de uitkering van de WIK voorlopig wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening, aldus de leden van de PvdA-fractie. In het lid is te lezen dat de uitkering aan de kunstenaar die beschikt over in aanmerking te nemen vermogen in een door hem zelf of zijn gezin bewoonde woning, in afwijking van het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een hypotheek. Nu al is duidelijk dat een groot aantal kunstenaars na gebruik gemaakt te hebben van de WIK, terug zal moeten vallen op de bijstand, en derhalve zal beschikken over zeer beperkte mogelijkheden tot aflossing. Vraag is of dit niet tot grote financiële problemen kan leiden, zeker wanneer er meer schulden «staan».

Artikel III

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in het onderhavige artikel een overgangsbepaling is opgenomen voor uit de Abw afkomstige kunstenaars die niet binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van de WIK een aanvraag voor een uitkering hebben ingediend, of wier aanvraag is afgewezen, uitsluitend vanwege het ontbreken in de WIK van een regeling voor het verlenen van een uitkering aan kunstenaars die over vermogen beschikken in de vorm van eigendom van een bewoonde woning, kan binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de wet alsnog een aanvraag voor een uitkering op grond van de WIK indienen. Waarom is hier gekozen voor een periode van 6 maanden? Is deze periode wel lang genoeg om alle potentiële gerechtigden te wijzen op de nieuwe mogelijkheden van krediethypotheek verlening?

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier voor dit verslag,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GL), Van Gent (GL), Balkenende (CDA), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Orgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD) en Snijder-Hazelhoff (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Hamer (PvdA), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GL), Rosenmöller (GL), Mosterd (CDA), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD) en Klein Molekamp (VVD).

Naar boven