nr. 11
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel F, vervalt het vierde lid in artikel 8, waarna
onder vernummering van het vijfde tot zesde lid twee artikelleden worden ingevoegd,
luidende:
4. Indien uitkering in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek
is verleend tot het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en het recht op uitkering
wordt voortgezet, wordt het vermogen gebonden in de door de kunstenaar of
zijn gezin in eigendom bewoonde woning opnieuw vastgesteld. Indien blijkt,
dat het vermogen met ten minste een bij algemene maatregel van bestuur te
bepalen bedrag is toegenomen wordt de uitkeringsverlening in de vorm van een
geldlening onder verband van hypotheek voortgezet tot een bedrag gelijk aan
het bedrag waarmee het vermogen is toegenomen. Het derde lid is van overeenkomstige
toepassing.
5. Indien na beëindiging van uitkeringsverlening onder verband van
hypotheek opnieuw recht op uitkering bestaat, wordt deze verleend met toepassing
van de laatst gevestigde hypotheek.
Toelichting
De voorgestelde wijziging voorziet er in, dat er een hertaxatie van de
waarde van de woning plaats vindt zodra het op grond van de eerder afgesloten
krediethypotheek vastgestelde saldo van de krediethypotheek op basis waarvan
de WIK-uitkering als lening onder verband van krediethypotheek is verstrekt,
is opgebruikt en er nog recht op continuering van de WIK uitkering bestaat.
Met deze hertaxatie wordt bereikt dat er, in geval van een waardestijging
van de woning, een nieuwe hypotheek wordt afgesloten, waardoor het verstrekken
van een WIK-uitkering wordt voortgezet in de vorm van een geldlening onder
verband van hypotheek.
Zonder deze wijziging kan het voorkomen dat een stijging van de waarde
van de woning en de daarmee samenhangende stijging van het eigen vermogen
van de kunstenaar, gedurende de periode van maximaal 10 jaar waarin men aanspraak
kan maken op een WIK uitkering, niet tot uitdrukking komt in de
hoogte van de gevestigde krediethypotheek. Hierdoor ontstaat de situatie dat
een kunstenaar aanspraak kan maken op een WIK-uitkering terwijl hij op, basis
van de actuele waarde van de woning, over een aanzienlijk eigen vermogen beschikt.
Een dergelijke omstandigheid druist in tegen het algemene gevoel van rechtvaardigheid
en past niet binnen het uitgangspunt van de WIK, waarin een uitkering wordt
verleend indien de betrokkene niet beschikt over voldoende eigen middelen
ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Ten opzichte van
de tweede nota van wijziging betekent de voorgestelde wijziging van artikel
8 een vermindering van de uitvoeringslast omdat hertaxaties uitsluitend plaats
behoeven te vinden als het oude krediet is opgebruikt.
De in de tweede nota van wijziging genoemde mobiliteit van de kunstenaar
wordt met deze wijziging niet wezenlijk aangetast. Immers, zodra het openstaande
kredietsaldo is opgebruikt aan verstrekte WIK-uitkeringen, vindt er een hertaxatie
plaats en wordt er eventueel een nieuwe krediethypotheek afgesloten. Deze
hertaxatie kan vallen in een periode dat men een uitkering ontvangt, maar
zou ook plaats kunnen vinden op het moment dat men opnieuw een WIK-uitkering
aanvraagt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend