27 034
Tijdelijke regels inzake het raadgevend correctief referendum (Tijdelijke referendumwet)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende Tijdelijke regels inzake het raadgevend correctief referendum (Tijdelijke referendumwet).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

2 maart 2000

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in functie en perspectief van wijziging van de Grondwet tot invoering van het correctief referendum tijdelijke bepalingen vast te stellen inzake het raadgevend correctief referendum;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. referendum: raadgevend correctief referendum.

Paragraaf 2 Het raadgevend correctief referendum

Artikel 2

In de in deze wet omschreven gevallen wordt een nationaal referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste veertigduizend kiesgerechtigden ten minste zeshonderdduizend kiesgerechtigden daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar hebben gemaakt.

Artikel 3

In de in deze wet omschreven gevallen wordt een provinciaal referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste ⅓ procent van de kiesgerechtigden in de betrokken provincie ten minste vijf procent van de kiesgerechtigden in die provincie daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar heeft gemaakt.

Artikel 4

1. In de in deze wet omschreven gevallen wordt een gemeentelijk referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste het in het tweede lid bepaalde aantal kiesgerechtigden ten minste het in het derde lid bepaalde aantal kiesgerechtigden daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar heeft gemaakt.

2. Voor een inleidend verzoek is vereist dat een verzoek wordt gedaan:

a. in gemeenten met minder dan 20 001 kiesgerechtigden, door 1 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet lager ligt dan 50 en niet hoger dan 125 kiesgerechtigden;

b. in gemeenten met 20 001–40 000 kiesgerechtigden, door 0,7 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 200 kiesgerechtigden;

c. in gemeenten met 40 001–100 000 kiesgerechtigden, door 0,5 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 300 kiesgerechtigden;

d. in gemeenten met 100 001 of meer kiesgerechtigden, door ⅓ procent van de kiesgerechtigden.

3. Voor een definitief verzoek is vereist dat het inleidend verzoek ondersteund wordt:

a. in gemeenten met minder dan 20 001 kiesgerechtigden, door 10 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet lager ligt dan 200 en niet hoger dan 1 250 kiesgerechtigden;

b. in gemeenten met 20 001–40 000 kiesgerechtigden, door 7 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 2 250 kiesgerechtigden;

c. in gemeenten met 40 001–100 000 kiesgerechtigden, door 6 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 5 000 kiesgerechtigden;

d. in gemeenten met 100 001 of meer kiesgerechtigden, door 5 procent van de kiesgerechtigden.

Artikel 5

De uitslag van een referendum geldt als een raadgevende uitspraak tot afwijzing, indien een meerderheid zich in afwijzende zin uitspreekt en deze meerderheid ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen.

HOOFDSTUK 2 VOORWERP VAN HET REFERENDUM

Artikel 6

Een nationaal referendum kan worden gehouden over:

a. wetten;

b. stilzwijgende goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.

Artikel 7

Geen referendum kan worden gehouden over:

a. wetten inzake het koningschap;

b. wetten inzake het koninklijk huis;

c. wetten inzake de begroting, bedoeld in artikel 105, eerste lid, van de Grondwet;

d. wetten tot verandering in de Grondwet en wetten houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel hiertoe in overweging te nemen;

e. wetten die uitsluitend strekken tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

f. rijkswetten, behoudens rijkswetten tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden;

g. wetten als bedoeld in de artikelen 15 en 16, tweede en derde lid, die uitsluitend strekken tot intrekking of tot regeling van de inwerkingtreding van een wet naar aanleiding van een daarover gehouden referendum;

h. wetten als bedoeld in de artikelen 16, derde lid, en 20, tweede lid, die uitsluitend strekken tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging van een verdrag naar aanleiding van een over de goedkeuring van dat verdrag gehouden referendum;

i. wetten als bedoeld in artikel 19, tweede lid, die uitsluitend strekken tot intrekking van de aan een verdrag verleende goedkeuring naar aanleiding van een daarover gehouden referendum.

Artikel 8

1. Een provinciaal referendum, onderscheidenlijk een gemeentelijk referendum, kan worden gehouden over:

a. een besluit van provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift dan wel de intrekking daarvan;

b. een besluit van provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, als bedoeld in artikel 151, eerste lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet;

c. een besluit van provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, als bedoeld in artikel 156, eerste lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 158, eerste lid, van de Gemeentewet;

d. een besluit van provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid, 40, eerste en derde lid, 51, eerste en derde lid, 61, eerste en derde lid, 73, eerste en derde lid, 83, eerste en derde lid, en 96, eerste lid,van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

2. Een gemeentelijk referendum kan voorts worden gehouden over:

a. een besluit van de gemeenteraad als bedoeld in artikel 283, derde lid, onder a, van de Gemeentewet;

b. een besluit van de gemeenteraad tot vaststelling, herziening of intrekking van een bestemmingsplan, voorzover het niet strekt tot uitvoering van in de bijlage bij deze wet genoemde besluiten of wettelijke voorschriften.

3. Geen referendum kan worden gehouden over een besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid, indien:

a. het besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

b. het besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een wet of besluit voorzover die wet of dat besluit strekt tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

c. provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, bij het nemen van het besluit geen ruimte hebben voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard;

d. het besluit uitsluitend strekt tot intrekking van een besluit naar aanleiding van een daarover gehouden referendum.

4. Provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, kunnen bij verordening bepalen dat geen referendum kan worden gehouden over de hierna genoemde besluiten:

a. besluiten als bedoeld in het eerste lid, onder a, die uitsluitend betrekking hebben op:

1°. de rechtspositie van ambtsdragers of gewezen ambtsdragers als zodanig dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

2°. de provinciale belastingen, bedoeld in hoofdstuk XV van de Provinciewet, onderscheidenlijk de gemeentelijke belastingen, bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

b. besluiten als bedoeld in het eerste lid, onder b;

c. besluiten als bedoeld in het eerste lid, onder d.

Artikel 9

Onder de voorschriften, bedoeld in artikel 153, eerste lid, van de Provinciewet, artikel 157, eerste lid, van de Gemeentewet en de artikelen 33, eerste lid, en 46, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn niet begrepen die betreffende het referendum.

HOOFDSTUK 3 MEDEDELING EN INWERKINGTREDING VAN VOOR EEN REFERENDUM VATBARE WETTEN, STILZWIJGENDE GOEDKEURING VAN VERDRAGEN EN BESLUITEN

Paragraaf 1 Wetten

Artikel 10

1. Onze Minister besluit in overeenstemming met Onze Minister wie het aangaat onverwijld nadat een wetsvoorstel is bekrachtigd, of, gelet op artikel 7, over de wet een referendum kan worden gehouden.

2. Indien Onze Minister tevens de enige minister is wie het aangaat, neemt Onze Minister het besluit in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

3. Indien het een wet tot goedkeuring van een verdrag betreft, wordt het besluit genomen door Onze Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 11

1. Onze Minister doet binnen een week na de bekrachtiging van een wet die niet strekt tot goedkeuring van een verdrag, mededeling in de Staats- courant van:

a. de bekrachtiging;

b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van de wet;

c. zijn besluit of over de wet een referendum kan worden gehouden.

2. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet binnen een week na de bekrachtiging van een wet tot goedkeuring van een verdrag mededeling in de Staatscourant van:

a. de bekrachtiging;

b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van de wet en het verdrag;

c. zijn besluit of over de wet een referendum kan worden gehouden.

Artikel 12

1. Een tijdstip van inwerkingtreding van een wet of onderdeel van een wet waarover een referendum kan worden gehouden, wordt niet eerder gesteld dan zes weken na de mededeling in de Staatscourant, bedoeld in artikel 11.

2. Indien bij of krachtens de wet een tijdstip van inwerkingtreding zodanig is vastgesteld dat dat tijdstip valt binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt de inwerkingtreding van rechtswege opgeschort tot de dag na het verstrijken van die termijn.

3. Artikel 7 van de Bekendmakingswet blijft buiten toepassing.

Artikel 13

Indien een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over een wet onherroepelijk is toegelaten, vervalt hetgeen in die wet omtrent de inwerkingtreding is geregeld van rechtswege.

Artikel 14

Indien onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden of dat een referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt de inwerkingtreding bij koninklijk besluit opnieuw geregeld.

Artikel 15

Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk een voorstel van wet ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet.

Artikel 16

1. Indien de inwerkingtreding van een wet waarover een referendum kan worden gehouden, geen uitstel kan lijden, kan onder verwijzing in die wet naar dit artikel de inwerkingtreding in afwijking van de artikelen 12 en 13 worden geregeld, onverminderd de mogelijkheid over de wet een referendum te houden.

2. Indien over een wet als bedoeld in het eerste lid een referendum wordt gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet. Onze Minister wie het aangaat licht de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de regering ter zake.

3. Betreft het een wet tot goedkeuring van een verdrag, dan wordt zo spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het verdrag, indien de binding aan het verdrag reeds is aangegaan. Onze Minister van Buitenlandse Zaken licht de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de regering terzake.

Artikel 17

1. De bekendmaking van een rijkswet tot goedkeuring van een verdrag dat binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland geldt, vindt niet plaats dan nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat over die rijkswet geen referendum zal worden gehouden dan wel de uitslag van een referendum over die rijkswet onherroepelijk is vastgesteld.

2. Indien een referendum is gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk een voorstel van rijkswet ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking of bekendmaking van de rijkswet.

Paragraaf 2 Stilzwijgende goedkeuring van verdragen

Artikel 18

1. Onze Minister van Buitenlandse Zaken besluit in overeenstemming met Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, onverwijld na de verlening van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag, of, gelet op de artikelen 6 en 7, over de stilzwijgende goedkeuring een referendum kan worden gehouden.

2. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet binnen een week na de verlening van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag, mededeling in de Staatscourant van:

a. de verlening van stilzwijgende goedkeuring;

b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van het verdrag;

c. zijn besluit of over de stilzwijgende goedkeuring een referendum kan worden gehouden.

Artikel 19

1. De binding aan een stilzwijgend goedgekeurd verdrag dat binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland geldt, wordt niet aangegaan dan nadat onherroepelijk vaststaat dat over de stilzwijgende goedkeuring geen referendum zal worden gehouden dan wel de uitslag van een referendum onherroepelijk is vastgesteld.

2. Indien een referendum is gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de aan het verdrag verleende goedkeu- ring. Onze Minister van Buitenlandse Zaken licht de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de regering ter zake. De binding aan het verdrag wordt niet aangegaan voordat vier weken zijn verstreken nadat Onze Minister van Buitenlandse Zaken de Staten-Generaal heeft ingelicht dat geen voorstel van wet als bedoeld in dit lid zal worden ingediend.

Artikel 20

1. Indien het aangaan van binding aan een stilzwijgend goedgekeurd verdrag geen uitstel kan lijden, kan, onder verwijzing bij de overlegging ter stilzwijgende goedkeuring van het verdrag aan de Staten-Generaal naar dit artikel, de binding in afwijking van artikel 19, eerste lid, worden aangegaan, onverminderd de mogelijkheid over de stilzwijgende goedkeuring een referendum te houden.

2. Indien over een stilzwijgende goedkeuring als bedoeld in het eerste lid een referendum wordt gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend strekt tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het verdrag. Onze Minister van Buitenlandse Zaken licht de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de regering ter zake.

Artikel 21

Bepalingen in de volgende hoofdstukken van deze wet die betrekking hebben op een referendum over een wet, zijn tevens van toepassing op een referendum over de stilzwijgende goedkeuring van een verdrag.

Paragraaf 3 Besluiten van provinciale staten en de gemeenteraad, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan

Artikel 22

1. Gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, besluiten of over een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, gelet op artikel 8, een referendum kan worden gehouden. Dit besluit wordt tezamen met het besluit dat het betreft, bekendgemaakt.

2. Onverminderd artikel 29 treedt een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, waarover een referendum kan worden gehouden, in afwijking van artikel 139 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 142 van de Gemeentewet, niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van het besluit.

3. Indien voor een besluit als bedoeld in het tweede lid, een tijdstip van inwerkingtreding is vastgesteld, vervalt deze vaststelling van rechtswege, wanneer een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over dat besluit onherroepelijk is toegelaten.

Artikel 23

1. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat over het besluit geen referendum zal worden gehouden dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit dat aan het referendum is onderworpen, voorzien provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, opnieuw in de inwerkingtreding. Artikel 152 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 156 van de Gemeentewet, is niet van toepassing. Het tijdstip van inwerkingtreding wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 136, tweede lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet.

2. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat het referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit, nemen provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, zo spoedig mogelijk een besluit dat uitsluitend strekt tot intrekking of tot inwerkingtreding van het besluit dat aan het referendum is onderworpen. Op het besluit omtrent inwerkingtreding of intrekking en de bekendmaking daarvan zijn de tweede en derde volzin van het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

1. Indien een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, waarover een referendum kan worden gehouden, de goedkeuring van een ander bestuursorgaan behoeft, neemt dat bestuursorgaan het besluit niet in behandeling dan nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat over het besluit geen referendum wordt gehouden, dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit dat aan het referendum is onderworpen.

2. Het besluit wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 136, tweede lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet.

3. Gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, besluiten of over een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, dat de goedkeuring van een ander bestuursorgaan behoeft, gelet op artikel 8, een referendum kan worden gehouden. De bekendmaking geschiedt tegelijkertijd met de bekendmaking, bedoeld in het tweede lid.

4. Indien onherroepelijk vaststaat dat over het besluit geen referendum wordt gehouden dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit, vangt de in artikel 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn aan met ingang van de eerste dag nadat dit is bekendgemaakt.

5. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat het referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit, wordt het besluit geacht niet ter goedkeuring te zijn verzonden. Provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, nemen zo spoedig mogelijk een besluit dat uitsluitend strekt tot intrekking of tot verzending ter goedkeuring van het besluit dat aan het referendum is onderworpen. Artikel 152 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 156 van de Gemeentewet, is niet van toepassing.

Artikel 25

1. Indien de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, waarover een referendum kan worden gehouden, geen uitstel kan lijden, kunnen provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, in afwijking van artikel 22, bij de vaststelling van het besluit en onder verwijzing in het besluit naar dit artikel bepalen dat het in werking treedt alvorens de in artikel 22, tweede lid, genoemde termijn is verstreken. Het besluit kan volgens de bepalingen van deze wet na de inwerkingtreding aan een referendum worden onderworpen.

2. Indien over een besluit als bedoeld in het eerste lid een referendum wordt gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat het referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit, nemen provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, zo spoedig mogelijk een beslissing omtrent intrekking van het besluit dat aan het referendum is onderworpen. Artikel 152 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 156 van de Gemeentewet, is niet van toepassing.

Paragraaf 4 Andere besluiten van provinciale staten en de gemeenteraad

Artikel 26

Op een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder a, is artikel 24 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

1. Op een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, is artikel 24, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

2. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat over het besluit geen referendum zal worden gehouden dan wel het referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit, doen gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, hiervan mededeling aan Onze Minister, onderscheidenlijk aan Onze Minister en het provinciaal bestuur.

3. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat de uitslag van het referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit, nemen provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, zo spoedig mogelijk een beslissing omtrent intrekking van het besluit. Artikel 152 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 156 van de Gemeentewet, is niet van toepassing. Van een eventuele intrekking wordt mededeling gedaan aan Onze Minister, onderscheidenlijk aan Onze Minister en het provinciaal bestuur.

Artikel 28

1. Een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder d, waarover een referendum kan worden gehouden, treedt, zo nodig in afwijking van artikel 139 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 142 van de Gemeentewet, niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van het besluit.

2. De artikelen 22, eerste en derde lid, 23 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid de goedkeuring van een ander bestuursorgaan behoeft, is het tweede lid niet van toepassing en is artikel 24 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

1. In afwijking van artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onderscheidenlijk artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, nemen gedeputeerde staten een aan hen ter goedkeuring gezonden besluit houdende vaststelling van een bestemmingsplan niet eerder in behandeling dan nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat over het besluit noch over een gedeelte daarvan een referendum wordt gehouden, dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit of het gedeelte daarvan dat aan het referendum is onderworpen.

2. Burgemeester en wethouders besluiten in hoeverre over het besluit, gelet op artikel 8, tweede lid, onder b, en derde lid, een referendum kan worden gehouden. Het besluit wordt tezamen met het besluit, bedoeld in het eerste lid, bekendgemaakt en ter inzage gelegd overeenkomstig artikel 26 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een afschrift van het besluit wordt tezamen met het plan aan gedeputeerde staten verzonden overeen- komstig artikel 28, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

3. Indien onherroepelijk vaststaat dat over het bestemmingsplan geen referendum wordt gehouden dan wel het referendum over het besluit noch over een gedeelte daarvan heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing als bedoeld in het eerste lid, wordt dit bekendgemaakt met overeenkomstige toepassing van artikel 22 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De in artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onderscheidenlijk artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bedoelde termijn vangt aan met ingang van de eerste dag nadat dit is bekendgemaakt.

4. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat het referendum heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het besluit of een gedeelte daarvan, besluit de gemeenteraad binnen acht weken na de dag van onherroepelijk worden omtrent voortgang van de behandeling ter goedkeuring van het besluit. Indien dit besluit niet tijdig wordt genomen wordt het besluit geacht te zijn ingetrokken. De gemeenteraad deelt zijn besluit of een verklaring dat de tweede volzin toepassing heeft gevonden, onverwijld aan gedeputeerde staten mede. Het besluit of de verklaring wordt bekendgemaakt met overeenkomstige toepassing van artikel 22 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Indien de gemeenteraad besluit tot voortzetting van de behandeling vangt de termijn voor het besluit omtrent goedkeuring als bedoeld in artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onderscheidenlijk artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, aan met ingang van de dag na die van ontvangst van de mededeling van het besluit van de gemeenteraad door gedeputeerde staten. Indien de gemeenteraad besluit de behandeling niet voort te zetten trekt hij het bestemmingsplan in. Op een in dit lid bedoelde intrekking is artikel 35 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet van toepassing.

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vaststelling van het bestemmingsplan mede begrepen de herziening of de intrekking van het bestemmingsplan ingevolge de artikelen 34, tweede lid, of 35 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

HOOFDSTUK 4 DE KIESGERECHTIGDHEID

Paragraaf 1 Vereisten voor kiesgerechtigdheid

Artikel 30

1. Kiesgerechtigd voor een nationaal referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan is de toestand op de datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 113, bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.

Artikel 31

1. Kiesgerechtigd voor een provinciaal referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van provinciale staten.

2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan is de toestand op de datum van het besluit van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 115, bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.

Artikel 32

1. Kiesgerechtigd voor een gemeentelijk referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad.

2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan is de toestand op de datum van het besluit van burgemeester en wet- houders, bedoeld in artikel 115, bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.

Artikel 33

Artikel B 6 van de Kieswet is van toepassing.

Paragraaf 2 Registratie van kiesgerechtigdheid

Artikel 34

De registratie van de kiesgerechtigdheid van de ingezetenen van de gemeente in de gemeentelijke administratie voor de verkiezingen van de Tweede Kamer, provinciale staten en de gemeenteraad geldt tevens als registratie van de kiesgerechtigdheid voor onderscheidenlijk nationale, provinciale en gemeentelijke referenda.

Artikel 35

1. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage registreren voor elk nationaal referendum de kiesgerechtigdheid van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, indien dezen daartoe een schriftelijk verzoek hebben ingediend.

2. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage zenden voor elk nationaal referendum aan de personen die zijn opgenomen in het bestand, bedoeld in artikel D 3a van de Kieswet, een formulier tot registratie van de kiesgerechtigdheid toe.

3. Het verzoek kan worden ingediend vanaf het tijdstip waarop het besluit van het centraal stembureau tot toelating van het inleidend verzoek tot het houden van een referendum onherroepelijk is geworden en dient uiterlijk zes weken voor de dag van de stemming te zijn ontvangen door het orgaan waarbij het moet worden ingediend.

4. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage beslissen op het verzoek uiterlijk op de zevende dag nadat zij dit hebben ontvangen, maar niet voor de dagtekening van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 113.

5. De artikelen D 3, derde tot met zesde en negende lid, en D 8 van de Kieswet zijn van toepassing.

Artikel 36

De artikelen D 9 en D 10 van de Kieswet zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 5 KIESKRINGEN, STEMDISTRICTEN EN STEMBUREAUS

Artikel 37

Voor het houden van nationale referenda wordt Nederland verdeeld in kieskringen, die samenvallen met de provincies.

Artikel 38

De gemeente kan door burgemeester en wethouders in stemdistricten worden verdeeld. Heeft deze verdeling niet plaats, dan vormt de gemeente één stemdistrict.

Artikel 39

1. Er is voor elk stemdistrict een stembureau.

2. Elk stembureau bestaat uit drie leden, van wie er één voorzitter is.

3. Burgemeester en wethouders benoemen tijdig voordat de stemming voor een referendum wordt gehouden de leden van elk stembureau en een voldoend aantal plaatsvervangende leden.

Artikel 40

Voor het houden van nationale en provinciale referenda is er in elke gemeente een plaatselijk stembureau. Het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad treedt als zodanig op.

Artikel 41

De hoofdstembureaus voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer in de gemeenten waar het provinciaal bestuur is gevestigd, treden op als hoofdstembureaus voor het houden van nationale referenda.

Artikel 42

1. De Kiesraad treedt op als centraal stembureau voor het houden van nationale referenda.

2. De centrale stembureaus voor de verkiezing van de leden van provinciale staten en de gemeenteraad treden op als centrale stembureaus voor het houden van provinciale, onderscheidenlijk gemeentelijke, referenda.

Artikel 43

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden omtrent inrichting, samenstelling en werkwijze van het centraal stembureau, het hoofdstembureau en het plaatselijk stembureau.

HOOFDSTUK 6 HET INLEIDEND VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM

Paragraaf 1 De indiening van verzoeken tot het houden van een referendum

Artikel 44

Het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt ge- vormd door het totale aantal geldige verzoeken tot het houden van een referendum.

Artikel 45

1. Binnen drie weken na een mededeling als bedoeld in hoofdstuk 3 dat over een wet of een stilzwijgende goedkeuring een referendum kan worden gehouden, kan iedere kiesgerechtigde een verzoek tot het houden van een nationaal referendum indienen.

2. Binnen drie weken na een bekendmaking als bedoeld in hoofdstuk 3 dat over een besluit een referendum kan worden gehouden, kan iedere kiesgerechtigde een verzoek tot het houden van een provinciaal, onderscheidenlijk gemeentelijk, referendum indienen.

Artikel 46

1. Het verzoek wordt ingediend door de verzoeker in persoon ter secretarie van de gemeente waar de verzoeker als kiesgerechtigde is geregistreerd.

2. De verzoeker ondertekent het verzoek ten overstaan van een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar en geeft daarbij de ambtenaar blijk van zijn identiteit.

3. Burgemeester en wethouders kunnen naast de secretarie andere plaatsen binnen de gemeente aanwijzen waar, ten overstaan van een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar, verzoeken tot het houden van een referendum kunnen worden ingediend.

4. Voor het indienen van het verzoek wordt gebruik gemaakt van een formulier dat door het gemeentebestuur ter beschikking wordt gesteld. Bij ministeriële regeling wordt voor het formulier een model vastgesteld.

Artikel 47

1. Een verzoeker mag niet meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over dezelfde wet of hetzelfde besluit indienen.

2. Een ingediend verzoek kan niet worden ingetrokken.

Artikel 48

De door de burgemeester aangewezen ambtenaar tekent in tegenwoordigheid van de verzoeker op het formulier de datum aan waarop het verzoek is ingediend.

Artikel 49

Zo spoedig mogelijk wordt nagegaan of de verzoeker als kiesgerechtigde in de gemeente is geregistreerd en of hij reeds een verzoek over dezelfde wet of hetzelfde besluit heeft ingediend. Op het formulier wordt hiervan aantekening gehouden.

Artikel 50

1. De kiesgerechtigde die zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft, dient het verzoek tot het houden van een nationaal referendum in per brief.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor het indienen van deze verzoeken en de controle daarvan, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 51

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de indiening van verzoeken, de eisen waaraan een verzoek moet voldoen en de controle daarvan.

Artikel 52

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat verzoeken tot het houden van een referendum kunnen worden ingediend op een andere wijze dan aangegeven in artikel 46, met gebruikmaking van elektronische datacommunicatie.

2. Tot het bij algemene maatregel van bestuur openen van deze mogelijkheid kan slechts worden overgegaan indien verzekerd is dat die wijze van indiening van verzoeken geen afbreuk doet aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid.

3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, bepaald op welke wijze deze verzoeken worden ingediend en gecontroleerd.

Paragraaf 2 De telling en de controle van de ingediende verzoeken door het plaatselijk stembureau

Artikel 53

Onmiddellijk nadat de termijn van drie weken, bedoeld in artikel 45, is verstreken, worden de formulieren met de ingediende verzoeken overge- bracht naar het plaatselijk stembureau, of, indien het een gemeentelijk referendum betreft, naar het centraal stembureau.

Artikel 54

1. Het plaatselijk stembureau houdt op de tweede dag na afloop van de termijn van drie weken, bedoeld in artikel 45, om tien uur een openbare zitting.

2. Dag en uur van de zitting van het plaatselijk stembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 55

1. Op de zitting stelt het plaatselijk stembureau vast:

a. het aantal geldige verzoeken,

b. het aantal ongeldige verzoeken.

2. Ongeldig zijn de verzoeken die:

a. zijn ingediend door personen die daartoe ingevolge artikel 45 niet gerechtigd zijn;

b. niet zijn ingediend ter secretarie van, of op een andere plaats als bedoeld in artikel 46, derde lid, binnen de gemeente waar de verzoeker als kiesgerechtigde is geregistreerd;

c. zijn ingediend voordat de termijn, bedoeld in artikel 45, is aangevangen;

d. zijn ingediend nadat de termijn, bedoeld in artikel 45, is verstreken;

e. niet alle gegevens bevatten die krachtens artikel 46, vierde lid, op het formulier moeten worden ingevuld;

f. niet door de verzoeker zijn ondertekend;

g. afkomstig zijn van verzoekers die meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over dezelfde wet of hetzelfde besluit hebben ingediend.

3. De voorzitter maakt de in het eerste lid bedoelde aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 56

1. Bij twijfel over de geldigheid van het verzoek en bij ongeldigheid van het verzoek maakt de voorzitter de redenen hiervoor, alsmede de beslissing daaromtrent, onmiddellijk bekend.

2. Indien een van de aanwezige kiezers dit verlangt, wordt het betreffende formulier getoond.

3. Indien wordt besloten een verzoek ongeldig te verklaren, wordt dit met opgave van redenen op het formulier aangetekend. Een kopie van het formulier wordt aan de verzoeker gezonden.

Artikel 57

1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in artikel 55, zijn beëindigd, worden de formulieren met de geldige verzoeken en de formulieren met de ongeldige verzoeken in aparte pakken gedaan en verzegeld.

2. Op ieder pak wordt vermeld:

a. de naam van de gemeente;

b. het aantal formulieren;

c. of het geldige of ongeldige verzoeken betreft;

d. een aanduiding van het referendum waarop de verzoeken betrekking hebben.

Artikel 58

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het plaatselijk stembureau ondertekend.

3. Het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd ter secretarie van de gemeente. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra onherroepelijk over de toelating van het inleidend verzoek is beslist.

4. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

5. Indien het een gemeentelijk referendum betreft, maakt het proces-verbaal onderdeel uit van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 75.

Artikel 59

1. De verzegelde pakken, bedoeld in artikel 57, worden ter bewaring overgebracht naar de burgemeester.

2. De burgemeester draagt er zorg voor dat de verzegelde pakken op verzoek van de voorzitter van het centraal stembureau onmiddellijk naar het centraal stembureau worden overgebracht en dat de niet naar het centraal stembureau overgebrachte pakken worden vernietigd, nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld, dan wel nadat onherroepelijk afwijzend is beslist inzake het inleidend of het definitieve verzoek tot het houden van een referendum.

Artikel 60

Het proces-verbaal wordt, indien het een nationaal referendum betreft, onverwijld naar de voorzitter van het hoofdstembureau, of, indien het een provinciaal referendum betreft, de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel 61

Bij een gemeentelijk referendum worden de in deze paragraaf aan het plaatselijk stembureau opgedragen werkzaamheden verricht door het centraal stembureau.

Artikel 62

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het plaatselijk stembureau inzake de telling en de controle van de verzoeken tot het houden van een referendum.

Paragraaf 3 De taak van het hoofdstembureau bij de vaststelling van het aantal ingediende verzoeken

Artikel 63

Deze paragraaf is alleen van toepassing bij een nationaal referendum.

Artikel 64

1. Het hoofdstembureau houdt op de dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus om tien uur een openbare zitting.

2. Dag en uur van de zitting van het hoofdstembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 65

1. Op de zitting stelt het hoofdstembureau voor de provincie de totalen van de in artikel 55 bedoelde aantallen geldige en ongeldige verzoeken vast.

2. De voorzitter maakt deze aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 66

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het hoofdstembureau ondertekend.

3. Het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra onherroepelijk over de toelating van het inleidend verzoek is beslist.

4. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 67

Het proces-verbaal van het hoofdstembureau wordt, vergezeld van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, onverwijld naar de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel 68

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de telling en de controle van de verzoeken tot het houden van een referendum.

Paragraaf 4 De beoordeling van het inleidend verzoek

Artikel 69

1. Bij een nationaal referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de hoofdstembureaus om tien uur een openbare zitting.

2. Bij een provinciaal referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus om tien uur een openbare zitting.

3. Bij een gemeentelijk referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na afloop van de termijn van drie weken, bedoeld in artikel 45, na beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk, een openbare zitting.

Artikel 70

1. Dag en uur van de zitting van het centraal stembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

3. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 71

1. Het centraal stembureau onderzoekt de juistheid van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige verzoeken door de plaatselijke stembureaus en de hoofdstembureaus, en beslist de geschillen die te dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus en de hoofdstembureaus.

2. Ten behoeve van het onderzoek kan het centraal stembureau tot een hernieuwde beoordeling van verzoeken besluiten. De burgemeester die de desbetreffende formulieren onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de formulieren gaat het centraal stembureau onmiddellijk tot de beoordeling van de verzoeken over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus. Bij deze beoordeling zijn de artikelen 55 en 56 van overeenkomstige toepassing.

3. Na de beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel 57 voorgeschreven wijze.

Artikel 72

1. Het centraal stembureau stelt vast:

a. het totale aantal geldige verzoeken,

b. het totale aantal ongeldige verzoeken.

2. De voorzitter maakt deze aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 73

Bij een gemeentelijk referendum blijven de artikelen 71 en 72 buiten toepassing en beslist het centraal stembureau de geschillen die ten aanzien van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige verzoeken op grond van artikel 55 rijzen.

Artikel 74

1. Vervolgens besluit het centraal stembureau of het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt toegelaten.

2. Het centraal stembureau besluit slechts dat het inleidend verzoek niet wordt toegelaten, indien het aantal geldige verzoeken minder bedraagt dan het vereiste aantal, bedoeld in de artikelen 2, 3, onderscheidenlijk 4, tweede lid.

3. Voor de berekening van het vereiste aantal, bedoeld in de artikelen 3 en 4, tweede lid, wordt uitgegaan van het volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels vastgestelde aantal kiesgerechtigden voor de laatstgehouden verkiezing van de leden van provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad.

Artikel 75

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden alle ingebrachte bezwaren alsmede de gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen, vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal stembureau ondertekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 76

1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek zo spoedig mogelijk openbaar, voor een nationaal referendum door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant, en voor een provinciaal of gemeentelijk referendum op de in de provincie, onderscheidenlijk gemeente, gebruikelijke wijze.

2. Bij een nationaal referendum doet de voorzitter van het centraal stembureau een afschrift van het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek toekomen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan Onze Minister.

3. Bij een provinciaal, onderscheidenlijk gemeentelijk, referendum doet de voorzitter van het centraal stembureau een afschrift van het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek toekomen aan provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad.

Artikel 77

1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt zorg voor de bewaring van de verzegelde pakken met formulieren die op grond van artikel 71 naar het centraal stembureau zijn overgebracht.

2. Hij vernietigt deze pakken en de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, alsmede bij een nationaal referendum de processen-verbaal van de hoofdstembureaus, nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden, of nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 7 HET DEFINITIEVE VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM

Paragraaf 1 Het afleggen van verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek

Artikel 78

Het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek.

Artikel 79

1. Binnen zes weken nadat het besluit van het centraal stembureau tot toelating van het inleidend verzoek onherroepelijk is geworden, kan iedere kiesgerechtigde een verklaring tot ondersteuning van het inleidend verzoek afleggen.

2. De burgemeester van elke gemeente brengt zo spoedig mogelijk ter openbare kennis de termijn waarbinnen en de plaatsen binnen de gemeente waar een ondersteuningsverklaring kan worden afgelegd.

Artikel 80

1. Een ondersteuningsverklaring wordt afgelegd door de kiesgerechtigde in persoon, naar zijn keuze ter secretarie van de gemeente waar hij als kiesgerechtigde is geregistreerd of op een andere plaats als bedoeld in het derde lid.

2. De kiesgerechtigde ondertekent de verklaring ten overstaan van een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar en geeft daarbij de ambtenaar blijk van zijn identiteit.

3. Burgemeester en wethouders wijzen naast de gemeentesecretarie zoveel andere plaatsen binnen de gemeente aan waar ondersteuningsverklaringen ten overstaan van een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar kunnen worden afgelegd, als met het oog op een redelijke bereikbaarheid daarvan voor de kiezers wenselijk is.

4. Voor het afleggen van de ondersteuningsverklaring wordt gebruik gemaakt van een formulier dat door het gemeentebestuur ter beschikking wordt gesteld. Bij ministeriële regeling wordt voor het formulier een model vastgesteld.

Artikel 81

1. Een kiesgerechtigde mag niet meer dan één verklaring ter ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek afleggen.

2. Een afgelegde ondersteuningsverklaring kan niet worden ingetrokken.

Artikel 82

De door de burgemeester aangewezen ambtenaar tekent in tegenwoordigheid van de kiesgerechtigde op het formulier de datum aan waarop de ondersteuningsverklaring is afgelegd.

Artikel 83

Zo spoedig mogelijk wordt nagegaan of degene die een ondersteuningsverklaring heeft afgelegd, als kiesgerechtigde in de gemeente is geregistreerd en of hij reeds een verklaring ter ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek heeft ingediend. Op het formulier wordt hiervan aantekening gehouden.

Artikel 84

1. De kiesgerechtigde die zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft, legt de verklaring ter ondersteuning van een inleidend verzoek voor een nationaal referendum af per brief.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor het afleggen van deze verklaringen en de controle daarvan, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 85

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake het afleggen van ondersteuningsverklaringen, de eisen waaraan een ondersteuningsverklaring moet voldoen en de controle daarvan.

Artikel 86

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ondersteuningsverklaringen kunnen worden afgelegd op een andere wijze dan aangegeven in artikel 80, met gebruikmaking van elektronische datacommunicatie.

2. Tot het bij algemene maatregel van bestuur openen van deze mogelijkheid kan slechts worden overgegaan indien verzekerd is dat die wijze van aflegging van ondersteuningsverklaringen geen afbreuk doet aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid.

3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, bepaald op welke wijze deze ondersteuningsverklaringen worden afgelegd en gecontroleerd.

Paragraaf 2 De telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen door het plaatselijk stembureau

Artikel 87

Onmiddellijk nadat de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 79, is verstreken, worden de formulieren met de afgelegde ondersteuningsverklaringen overgebracht naar het plaatselijk stembureau, of, indien het een gemeentelijk referendum betreft, naar het centraal stembureau.

Artikel 88

1. Het plaatselijk stembureau houdt op de tweede dag na afloop van de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 79, om tien uur een openbare zitting.

2. Dag en uur van de zitting van het plaatselijk stembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 89

1. Op de zitting stelt het plaatselijk stembureau vast:

a. het aantal geldige ondersteuningsverklaringen;

b. het aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen.

2. Ongeldig zijn de ondersteuningsverklaringen die:

a. zijn afgelegd door personen die daartoe ingevolge artikel 79 niet gerechtigd zijn;

b. niet zijn afgelegd ter secretarie van, of op een andere plaats als bedoeld in artikel 80, derde lid, binnen de gemeente waar de betrokkene als kiesgerechtigde is geregistreerd;

c. zijn afgelegd voordat de termijn, bedoeld in artikel 79, is aangevangen;

d. zijn afgelegd nadat de termijn, bedoeld in artikel 79, is verstreken;

e. niet alle gegevens bevatten die krachtens artikel 80, vierde lid, op het formulier moeten worden ingevuld;

f. niet door degene die de verklaring heeft afgelegd, zijn ondertekend;

g. afkomstig zijn van kiesgerechtigden die meer dan één verklaring ter ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek hebben afgelegd.

3. De voorzitter maakt de in het eerste lid bedoelde aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 90

1. Bij twijfel over de geldigheid van de verklaring en bij ongeldigheid van de verklaring maakt de voorzitter de redenen hiervoor, alsmede de beslissing daaromtrent, onmiddellijk bekend.

2. Indien een van de aanwezige kiezers dit verlangt, wordt het betreffende formulier getoond.

3. Indien wordt besloten een verklaring ongeldig te verklaren, wordt dit met opgave van redenen op het formulier aangetekend. Een kopie van het formulier wordt aan de kiesgerechtigde gezonden.

Artikel 91

1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in artikel 89, zijn beëindigd, worden de formulieren met de geldige ondersteuningsverklaringen en de formulieren met de ongeldige ondersteuningsverklaringen in aparte pakken gedaan en verzegeld.

2. Op ieder pak wordt vermeld:

a. de naam van de gemeente;

b. het aantal formulieren;

c. of het geldige of ongeldige ondersteuningsverklaringen betreft;

d. een aanduiding van het referendum waarop de ondersteuningsverklaringen betrekking hebben.

Artikel 92

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het plaatselijk stembureau ondertekend.

3. Het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd ter secretarie van de gemeente. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra onherroepelijk over de toelating van het definitieve verzoek is beslist.

4. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

5. Indien het een gemeentelijk referendum betreft, maakt het proces-verbaal onderdeel uit van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 110.

Artikel 93

1. De verzegelde pakken, bedoeld in artikel 91, worden ter bewaring overgebracht naar de burgemeester.

2. De burgemeester draagt er zorg voor dat de verzegelde pakken op verzoek van de voorzitter van het centraal stembureau onmiddellijk naar het centraal stembureau worden overgebracht en dat de niet naar het centraal stembureau overgebrachte pakken worden vernietigd, nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld, dan wel nadat onherroepelijk afwijzend is beslist inzake het definitieve verzoek tot het houden van een referendum.

Artikel 94

Het proces-verbaal wordt, indien het een nationaal referendum betreft, onverwijld naar de voorzitter van het hoofdstembureau, of, indien het een provinciaal referendum betreft, de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel 95

Bij een gemeentelijk referendum worden de in deze paragraaf aan het plaatselijk stembureau opgedragen werkzaamheden verricht door het centraal stembureau.

Artikel 96

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het plaatselijk stembureau inzake de telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen.

Paragraaf 3 De taak van het hoofdstembureau bij de vaststelling van het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen

Artikel 97

Deze paragraaf is alleen van toepassing bij een nationaal referendum.

Artikel 98

1. Het hoofdstembureau houdt op de dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus om tien uur een openbare zitting.

2. Dag en uur van de zitting van het hoofdstembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 99

1. Op de zitting stelt het hoofdstembureau voor de provincie de totalen van de in artikel 89 bedoelde aantallen geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen vast.

2. De voorzitter maakt deze aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 100

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het hoofdstembureau ondertekend.

3. Het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra onherroepelijk over de toelating van het definitieve verzoek is beslist.

4. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 101

Het proces-verbaal van het hoofdstembureau wordt, vergezeld van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, onverwijld naar de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel 102

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen.

Paragraaf 4 De beoordeling van het definitieve verzoek

Artikel 103

1. Bij een nationaal referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de hoofdstembureaus om tien uur een openbare zitting.

2. Bij een provinciaal referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus om tien uur een openbare zitting.

3. Bij een gemeentelijk referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na afloop van de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 79, na beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk, een openbare zitting.

Artikel 104

1. Dag en uur van de zitting van het centraal stembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

3. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 105

1. Het centraal stembureau onderzoekt de juistheid van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen door de plaatselijke stembureaus en de hoofdstembureaus, en beslist de geschillen die te dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus en de hoofdstembureaus.

2. Ten behoeve van het onderzoek kan het centraal stembureau tot een hernieuwde beoordeling van ondersteuningsverklaringen besluiten. De burgemeester die de desbetreffende formulieren onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de formulieren gaat het centraal stem- bureau onmiddellijk tot de beoordeling van de verklaringen over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus. Bij deze beoordeling zijn de artikelen 89 en 90 van overeenkomstige toepassing.

3. Na de beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel 91 voorgeschreven wijze.

Artikel 106

1. Het centraal stembureau stelt vast:

a. het totale aantal geldige ondersteuningsverklaringen;

b. het totale aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen.

2. De voorzitter maakt deze aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 107

Bij een gemeentelijk referendum blijven de artikelen 105 en 106 buiten toepassing en beslist het centraal stembureau de geschillen die ten aanzien van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige verzoeken op grond van artikel 89 rijzen.

Artikel 108

1. Vervolgens besluit het centraal stembureau of het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt toegelaten.

2. Het centraal stembureau besluit slechts dat het definitieve verzoek niet wordt toegelaten, indien het aantal geldige ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan het vereiste aantal, bedoeld in de artikelen 2, 3, onderscheidenlijk 4, derde lid.

3. Voor de berekening van het vereiste aantal, bedoeld in de artikelen 3 en 4, derde lid, wordt uitgegaan van het volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels vastgestelde aantal kiesgerechtigden voor de laatstgehouden verkiezing van de leden van provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad.

Artikel 109

Het besluit tot toelating van een definitief verzoek houdt tevens de vaststelling in dat een referendum zal worden gehouden.

Artikel 110

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden alle ingebrachte bezwaren alsmede de gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen, vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal stembureau ondertekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 111

1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt het besluit inzake de toelating van het definitieve verzoek zo spoedig mogelijk openbaar, voor een nationaal referendum door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant, en voor een provinciaal of gemeentelijk referendum op de in de provincie, onderscheidenlijk de gemeente, gebruikelijke wijze.

2. Bij een nationaal referendum doet de voorzitter van het centraal stembureau een afschrift van het besluit inzake de toelating van het definitieve verzoek toekomen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan Onze Minister.

3. Bij een provinciaal, onderscheidenlijk gemeentelijk, referendum doet de voorzitter van het centraal stembureau een afschrift van het besluit inzake de toelating van het definitieve verzoek toekomen aan provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad.

Artikel 112

1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt zorg voor de bewaring van de verzegelde pakken met formulieren die op grond van artikel 105 naar het centraal stembureau zijn overgebracht.

2. Hij vernietigt deze pakken en de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, alsmede bij een nationaal referendum de processen-verbaal van de hoofdstembureaus, nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden, of nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 8 DE STEMMING

Artikel 113

1. Binnen een week nadat het besluit van het centraal stembureau dat een nationaal referendum zal worden gehouden, onherroepelijk is geworden, wordt bij koninklijk besluit de dag van de stemming bepaald. Het koninklijk besluit wordt in het Staatsblad geplaatst.

2. Als dag van de stemming wordt een woensdag aangewezen binnen een termijn die aanvangt op de vijftigste dag en eindigt vier maanden na de dagtekening van het koninklijk besluit.

3. Voor de berekening van de termijn van vier maanden wordt de periode van 1 juli tot en met 15 augustus niet meegeteld.

Artikel 114

1. Indien binnen de in artikel 113, tweede lid, bedoelde termijn een of meer stemmingen voor een verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraden of het Europese Parlement plaatsvinden, wordt als dag van de stemming voor het referendum aangewezen de dag van de stemming voor die verkiezing, onderscheidenlijk voor een van die verkiezingen.

2. Bij toepassing van het eerste lid zijn de krachtens artikel J 6 van de Kieswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften voor combinatie van stemmingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 115

De artikelen 113 en 114 zijn ten aanzien van een provinciaal en een gemeentelijk referendum van toepassing, met dien verstande dat de aanwijzing van de dag van de stemming geschiedt bij besluit van gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, en dit besluit ter openbare kennis wordt gebracht op de in de provincie, onderscheidenlijk de gemeente, gebruikelijke wijze.

Artikel 116

Bij het gelijktijdig plaatsvinden van de stemmingen voor twee of meer referenda zijn de krachtens artikel J 6 van de Kieswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften voor combinatie van stemmingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 117

1. De tekst van een aan een referendum onderworpen wet of besluit is gedurende vier weken voorafgaande aan de stemming kosteloos ter secretarie van elke gemeente verkrijgbaar. De burgemeester brengt dit ter openbare kennis.

2. Onze Minister wie het aangaat stelt in overeenstemming met Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, een feitelijke samenvatting vast van een aan een nationaal referendum onderworpen wet. De burgemeester draagt er zorg voor dat de samenvatting ten minste veertien dagen voor de stemming aan het adres van de kiezers wordt bezorgd.

3. Het tweede lid is ten aanzien van een provinciaal en een gemeentelijk referendum van toepassing, met dien verstande dat de samenvatting het aan het referendum onderworpen besluit betreft en vastgesteld wordt door de commissaris van de Koning, onderscheidenlijk de burgemeester.

4. Bij de samenvatting wordt van de verkrijgbaarheid van de tekst van de wet of het besluit ter gemeentesecretarie mededeling gedaan.

5. Bij een referendum over de goedkeuring van een verdrag geldt het in dit artikel bepaalde mede ten aanzien van de tekst van het verdrag.

Artikel 118

1. Op het bij de stemming te bezigen stembiljet wordt de benaming van de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit vermeld en wordt aan de kiezer de keuze geboden zich voor of tegen de wet of het besluit uit te spreken. Op de achterzijde wordt de handtekening van de voorzitter van het centraal stembureau gedrukt.

2. Bij ministeriële regeling wordt voor het stembiljet een model vastgesteld.

Artikel 119

Het stemmen anders dan door middel van stembiljetten vindt alleen plaats, indien daarbij een op grond van artikel J 33 van de Kieswet goedgekeurde techniek wordt gebezigd.

Artikel 120

Ten aanzien van de stemming zijn de artikelen J 1, tweede lid, J 3 tot en met J 8, J 10 tot en met J 19, J 22 tot en met J 32 en J 34 tot en met J 38 van de Kieswet van toepassing, met dien verstande dat:

a. in de artikelen J 3 en J 7 in plaats van «dag van de kandidaatstelling» wordt gelezen: datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 113, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 115;

b. in artikel J 11, eerste lid, in plaats van «het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden» wordt gelezen: het referendum;

c. in artikel J 24, eerste lid, in plaats van «de verkiezing» wordt gelezen: het referendum;

d. in artikel J 26, eerste lid, in plaats van «de naam van de kandidaat van zijn keuze» wordt gelezen: zijn keuze inzake de wet of het besluit.

Artikel 121

1. Met toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet kan gestemd worden in een stembureau naar keuze van de kiezer.

2. Bij de toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:

a. in de artikelen K 3, eerste lid, K 8, tweede lid, K 10, eerste en vierde lid, wordt in plaats van «dag van kandidaatstelling» gelezen: datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 113, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 115, ;

b. in artikel K 3, tweede lid, wordt in plaats van «op de dag van kandidaatstelling» gelezen: zes weken voor de dag van de stemming.

Artikel 122

1. Met toepassing van hoofdstuk L van de Kieswet kan bij volmacht worden gestemd.

2. Bij de toepassing van hoofdstuk L van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:

a. in artikel L 7 wordt in plaats van «op de dag van kandidaatstelling» gelezen: zes weken voor de dag van de stemming;

b. in de artikelen L 8, eerste en tweede lid, L 11, eerste lid, en L 14, eerste lid, wordt in plaats van «dag van kandidaatstelling» gelezen: datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 113, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 115,;

c. in artikel L 9 wordt in plaats van «het registratieverzoek, bedoeld in artikel D 3» gelezen: het registratieverzoek, bedoeld in artikel 35.

Artikel 123

1. Met toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet kan bij een nationaal referendum door een kiezer die op de datum van het in artikel 113 bedoelde koninklijk besluit zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft of op de dag van de stemming wegens zijn beroep of werkzaamheden of wegens het beroep of de werkzaamheden van zijn echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel of ouder buiten Nederland verblijft, per brief worden gestemd.

2. Bij de toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:

a. In artikel M 7, eerste lid, wordt in plaats van «de naam van de kandidaat van zijn keuze» gelezen: zijn keuze inzake de aan het referendum onderworpen wet.

b. Artikel M 7, tweede lid, wordt gelezen: Daarna vouwt hij het stembiljet dicht.

c. In artikel M 8, vierde lid, wordt in plaats van «nadat het centraal stembureau de uitslag van de verkiezing heeft vastgesteld en over de toelating van de gekozenen onherroepelijk is beslist» gelezen: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

d. In artikel M 9, tweede lid, wordt in plaats van «de periode vanaf de zesendertigste dag tot en met de tweeënveertigste dag na de kandidaatstelling» gelezen: de week voor de stemming.

e. In artikel M 10, vierde lid, wordt in plaats van «de voorzitter van het hoofdstembureau» gelezen: de voorzitter van het centraal stembureau.

HOOFDSTUK 9 DE STEMOPNEMING DOOR HET STEMBUREAU

Artikel 124

1. Onmiddellijk nadat de stemming is geëindigd, vindt de stemopneming plaats.

2. De artikelen N 1 tot en met N 5 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat in artikel N 5 de woorden «en voegen deze lijstgewijze bijeen» buiten toepassing blijven.

Artikel 125

1. Het stembureau stelt vast:

a. het aantal stemmen dat voor de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit is uitgebracht;

b. het aantal stemmen dat tegen de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit is uitgebracht;

c. de som van de onder a en b bedoelde aantallen stemmen, zijnde het aantal geldig uitgebrachte stemmen;

d. het aantal ongeldige stemmen;

e. het aantal kiesgerechtigden dat volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bevoegd is in het stemdistrict aan de stemming deel te nemen.

2. De artikelen N 7 en N 8 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat in artikel N 7, tweede lid, in plaats van «op welke kandidaat hij zijn stem uitbrengt» gelezen wordt: welke keuze hij doet.

Artikel 126

1. Terstond nadat de stemmen zijn opgenomen, maakt de voorzitter de in artikel 125 bedoelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden bekend. Door de aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

2. Artikel N 9, tweede, derde en vierde lid, van de Kieswet is van toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel N 9, derde lid, in plaats van «lijstgewijs gerangschikt» gelezen wordt: verdeeld in stemmen voor en stemmen tegen de wet of het besluit;

b. artikel N 9, vierde lid, onder b, gelezen wordt: het aantal stembiljetten dat het pak bevat.

Artikel 127

De artikelen N 10 en N 11, eerste lid, van de Kieswet zijn van toepassing.

Artikel 128

1. Nadat de burgemeester van alle in zijn gemeente gevestigde stem- bureaus het proces-verbaal van de stemming en de stemopneming heeft ontvangen, stelt hij voor zijn gemeente de totalen van de in artikel 125 bedoelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden vast.

2. Voor de in het eerste lid bedoelde vaststelling wordt gebruik gemaakt van een formulier waarvoor bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld.

Artikel 129

De burgemeester draagt er zorg voor dat de processen-verbaal, met daarbij gevoegd de opgaven van de door hem vastgestelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden, onverwijld worden overgebracht naar de voorzitter van het hoofdstembureau of, indien het een provinciaal of gemeentelijk referendum betreft, naar de voorzitter van het centraal stembureau.

Artikel 130

De artikelen N 12, tweede, derde en vierde lid, en N 13 tot en met N 21 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel N 12, tweede lid, in plaats van «nadat het centraal stem- bureau de uitslag van de verkiezing heeft vastgesteld en over de toelating van de gekozenen onherroepelijk is beslist» gelezen wordt: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld;

b. in artikel N 13 in plaats van «nadat onherroepelijk is beslist over de toelating van de gekozen leden tot het vertegenwoordigend orgaan» gelezen wordt: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

HOOFDSTUK 10 DE VASTSTELLING VAN DE UITSLAG VAN HET REFERENDUM

Artikel 131

1. Het hoofdstembureau houdt op de tweede dag na de stemming om tien uur een openbare zitting.

2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

Artikel 132

1. Het hoofdstembureau stelt voor de provincie de totalen van de in artikel 125 bedoelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden voor het referendum vast.

2. De voorzitter maakt de aldus verkregen uitkomsten bekend.

3. Door de aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 133

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan onmiddellijk proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het hoofdstembureau getekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 134

1. De voorzitter van het hoofdstembureau doet terstond een afschrift van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 133, naar het centraal stembureau overbrengen en doet tegelijkertijd het proces-verbaal ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd, voor een ieder ter inzage leggen. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

2. De voorzitter van het hoofdstembureau doet tevens de processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven, bedoeld in artikel 129, aan het centraal stembureau toekomen.

Artikel 135

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de vaststelling van de uitslag van het referendum.

Artikel 136

1. Onmiddellijk nadat de afschriften van de processen-verbaal van alle hoofdstembureaus zijn ontvangen, gaat het centraal stembureau over tot de werkzaamheden ter vaststelling van de uitslag van het referendum.

2. Bij een provinciaal of gemeentelijk referendum blijven de artikelen 131 tot en met 136, eerste lid, buiten toepassing en gaat het centraal stembureau onmiddellijk nadat het de in artikel 129 bedoelde bescheiden heeft ontvangen, over tot de werkzaamheden ter vaststelling van de uitslag van het referendum.

Artikel 137

1. Het centraal stembureau onderzoekt de geldigheid van de stemming en de juistheid van de vaststelling van de uitkomsten van de stemming door de stembureaus en de hoofdstembureaus, en beslist de geschillen die te dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal van de stembureaus en de hoofdstembureaus.

2. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan het centraal stembureau tot een nieuwe opneming van stembiljetten, zowel uit alle als uit een of meer stemdistricten besluiten. De burgemeester die de desbetreffende stembiljetten onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de stembiljetten gaat het centraal stembureau onmiddellijk tot de opneming over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de stembureaus. Bij deze opneming is hoofdstuk N, paragraaf 1, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

3. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, is het centraal stembureau tevens bevoegd de verzegelde pakken, bedoeld in artikel N 2 van de Kieswet, te openen. De burgemeester die de desbetreffende pakken onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel N 2 van de Kieswet voorgeschreven wijze.

Artikel 138

1. Indien het centraal stembureau besluit dat een nationaal referendum ongeldig is wegens de ongeldigheid van de stemming in één of meer stemdistricten, geeft de voorzitter daarvan onverwijld kennis aan Onze Minister.

2. Uiterlijk op de dertigste dag nadat deze kennisgeving is ontvangen, vindt in de in het eerste lid bedoelde stemdistricten een nieuwe stemming plaats en wordt de uitslag van het referendum opnieuw vastgesteld. De dag van de stemming wordt vastgesteld door Onze Minister.

3. Artikel V 7 van de Kieswet is van toepassing.

4. Dit artikel is ten aanzien van een provinciaal en een gemeentelijk referendum van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in het eerste lid bedoelde kennisgeving geschiedt aan en de in het tweede lid bedoelde vaststelling van de dag van de stemming door gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders.

Artikel 139

Het centraal stembureau stelt vast:

a. het totale aantal stemmen dat voor de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit is uitgebracht;

b. het totale aantal stemmen dat tegen de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit is uitgebracht;

c. de som van de onder a en b bedoelde aantallen stemmen, zijnde het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen;

d. het totale aantal ongeldige stemmen;

e. het totale aantal kiesgerechtigden voor het referendum.

Artikel 140

Het centraal stembureau stelt vervolgens vast of een meerderheid zich tegen de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit heeft uitgesproken en, indien dit het geval is, of die meerderheid ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen.

Artikel 141

1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk bekend. De bekendmaking geschiedt in een openbare zitting van het centraal stembureau.

2. Dag en uur van de zitting worden door de voorzitter tijdig bekend gemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren inbrengen.

4. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

Artikel 142

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden de uitslag van het referendum, alle ingebrachte bezwaren, alsmede de gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen, vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal stembureau getekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 143

De voorzitter van het centraal stembureau maakt de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk openbaar, voor een nationaal referendum door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant en voor een provinciaal of gemeentelijk referendum op de in de provincie, onderscheidenlijk gemeente, gebruikelijke wijze.

Artikel 144

De voorzitter van het centraal stembureau doet een afschrift van het proces-verbaal toekomen, bij een nationaal referendum aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en Onze Minister, bij een provinciaal referendum aan provinciale staten en bij een gemeentelijk referendum aan de gemeenteraad.

Artikel 145

1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt zorg voor de bewaring van de verzegelde pakken met stembiljetten die op grond van artikel 137, tweede lid, naar het centraal stembureau zijn overgebracht.

2. Hij vernietigt deze pakken, alsmede de processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven, bedoeld in artikel 129, nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 11 BEPALINGEN INZAKE BEROEP

Artikel 146

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

a. van het stembureau, het plaatselijk stembureau, het hoofdstembureau of de burgemeester inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum, het definitieve verzoek tot het houden van een referendum, het verloop van de stemming, de stemopneming, de vaststelling van het aantal kiesgerechtigden en de vaststelling van de uitslag van een referendum;

b. tot vaststelling van de datum waarop een referendum wordt gehouden.

Artikel 147

Tegen de hierna genoemde besluiten kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

a. besluiten of een wet of besluit aan een referendum kan worden onderworpen;

b. besluiten van het centraal stembureau inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum, het definitieve verzoek tot het houden van een referendum, het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag van een referendum.

Artikel 148

Bij de behandeling van de in artikel 147 bedoelde beroepen gelden de volgende afwijkingen van de Algemene wet bestuursrecht:

a. In afwijking van artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes dagen.

b. Artikel 7:1 en titel 8.3 blijven buiten toepassing.

c. In afwijking van artikel 8:41, tweede lid, bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een kortere termijn stellen.

d. De Afdeling behandelt de zaak met toepassing van afdeling 8.2.3. Afdeling 8.2.4 blijft buiten toepassing. Aan het bestuursorgaan wordt terstond een afschrift van het beroepschrift gezonden.

Artikel 149

1. In de volgende gevallen doet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak uiterlijk op de zesde dag nadat het beroepschrift is ontvangen:

a. beroep tegen een besluit van het centraal stembureau inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum en het definitieve verzoek tot het houden van een referendum;

b. beroep tegen een besluit of een wet of besluit aan een referendum kan worden onderworpen.

2. Indien de uitspraak van de Afdeling strekt tot gegrondverklaring van het beroep, treedt de uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit.

3. De voorzitter van de Afdeling stelt partijen onverwijld in kennis van de uitspraak.

HOOFDSTUK 12 STRAFBEPALINGEN

Artikel 150

Degene die bij een referendum door geweld of bedreiging met geweld opzettelijk iemand verhindert zijn of eens anders kiesrecht vrij en onbelemmerd uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 151

1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een verzoek tot het houden van een referendum in te dienen hetzij niet, hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 152

1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een verzoek tot het houden van een referendum te ondersteunen hetzij niet hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 153

1. Degene die bij een referendum door gift of belofte iemand omkoopt om zijn of eens anders kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 154

Degene die bij gelegenheid van een referendum enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor een stem van onwaarde wordt of een andere dan bij het uitbrengen van de stem bedoelde keuze aangeeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 155

Degene die opzettelijk zich voor een ander uitgevende, aan een referendum deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 156

Degene die bij een referendum opzettelijk een plaats gehad hebbende stemming verijdelt of enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor aan de stemming een andere uitslag wordt gegeven dan door de wettig uitgebrachte stemmen zou zijn verkregen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 157

Degene die stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen namaakt of vervalst met het oogmerk deze bij een referendum als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 158

Degene die bij een referendum opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen, die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 159

Degene die stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk bij een referendum te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 160

1. Degene die bij een referendum door gift of belofte een kiezer omkoopt om volmacht te geven tot het uitbrengen van zijn stem, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft de kiezer die zich door gift of belofte tot het bij volmacht stemmen laat omkopen.

Artikel 161

1. Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 157 tot en met 160 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde rechten worden uitgesproken.

2. Bij veroordeling tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar wegens een van de in de artikelen 150 en 155 tot en met 159 omschreven mis- drijven, kan ontzetting van het in artikel 28, eerste lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde recht worden uitgesproken.

Artikel 162

Degene die bij een referendum als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze overleden is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 163

Degene die bij een referendum een ander heeft gemachtigd voor hem te stemmen en niettemin in persoon aan de stemming deelneemt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 164

Degene die stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun oproepingskaart, bestemd voor het stemmen bij volmacht bij een referendum, te ondertekenen en deze kaart af te geven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de derde categorie.

Artikel 165

De werkgever die de hem bij artikel J 10 van de Kieswet juncto artikel 120 van deze wet opgelegde verplichting niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 166

De voorzitter, de leden en de opgeroepen plaatsvervangende leden van het stembureau die gedurende de zitting buiten noodzaak afwezig zijn zonder dat in vervanging is voorzien, worden gestraft met geldboete van de eerste categorie.

Artikel 167

De in de artikelen 150 tot en met 160 bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven beschouwd en de in de artikelen 162 tot en met 166 bedoelde strafbare feiten als overtredingen.

HOOFDSTUK 13 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 168

1. Andere raadgevende provinciale en gemeentelijke referenda dan uit hoofde van deze wet zijn niet toegestaan.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op besluiten van andere organen dan provinciale staten en de gemeenteraad, indien die besluiten uit hoofde van deze wet referendabel zouden zijn als zij door provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, zouden zijn genomen.

Artikel 169

1. Wanneer bij of krachtens deze wet voorgeschreven verrichtingen op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zouden vallen, treedt de eerstvolgende dag, geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijnde, daarvoor in de plaats.

2. Voorzover de bepaling van de tijd voor die verrichtingen aan het openbaar gezag is opgedragen, worden daarvoor geen zaterdagen, zondagen of algemeen erkende feestdagen aangewezen.

3. Onder algemeen erkende feestdagen worden verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet als zodanig genoemde en de bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen.

Artikel 170

Deze wet is niet van toepassing op wetten die zijn bekrachtigd, verdra- gen die stilzwijgend zijn goedgekeurd en besluiten als bedoeld in artikel 8 die zijn genomen voor 1 januari 2001.

Artikel 171

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2001 en vervalt met ingang van 1 januari 2005.

2. Ten aanzien van wetten en besluiten waarvoor op het tijdstip van het vervallen van deze wet de termijn voor het indienen van een inleidend verzoek tot het houden van een referendum is ingegaan, blijft het bepaalde in deze wet ook na dat tijdstip van kracht.

Artikel 172

Deze wet wordt aangehaald als: Tijdelijke referendumwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Bijlage, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b

Als een besluit of wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b, worden aangemerkt:

a. een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan als bedoeld in de artikelen 2a en 39, 4a, onderscheidenlijk 36c van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

b. een aanwijzing als bedoeld in artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

c. een verzoek om toepassing van artikel 40 of 41 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

d. de artikelen 15 en 24 van de Tracéwet;

e. artikel 36 van de Monumentenwet 1988;

f. de artikelen 26 en 26a van de Luchtvaartwet;

g. artikel 7e van de Ontgrondingenwet;

h. artikel 26 van de Natuurbeschermingswet;

i. artikel IX, zevende lid, van de wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en de woonschepenregelgeving (Stb. 459);

j. de artikelen 17 tot en met 33 van de Wet op de waterkering.

Naar boven