27 033
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2000

Hierbij bied ik u aan een proeve van de wetgeving ter uitvoering van grondwetsbepalingen inzake een beslissend referendum. Aanbieding van deze proeve vloeit voort uit de afspraak gemaakt bij de intrekking van de ontslagaanvraag van het kabinet in juni 1999 (zie de bijlage bij het rapport van de kabinetsinformateur mr. H.D. Tjeenk Willink, kamerstukken II 1998/99, 26 540, nr.2) om gelijktijdig met indiening van het grondwetsherzieningsvoorstel middels een proeve inzicht te geven in de uitvoeringswet beslissend correctief referendum.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

PROEVE van wetgeving ter uitvoering van grondwetsbepalingen inzake een beslissend correctief wetgevingsreferendum

A Referendumwet

B Wijziging van de Provinciewet

C Wijziging van de Gemeentewet

D Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen

E Wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

F Wijziging van het Wetboek van Strafrecht

G Wijziging van de Kieswet

H Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht

Toelichting

A REFERENDUMWET

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. referendum: correctief referendum.

Paragraaf 2 Het correctief referendum

Artikel 2

In de in deze wet omschreven gevallen wordt een nationaal referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste veertigduizend kiesgerechtigden ten minste zeshonderdduizend kiesgerechtigden daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar hebben gemaakt.

Artikel 3

In de gevallen omschreven in de Provinciewet en de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt een provinciaal referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste 1/3 procent van de kiesgerechtigden in de betrokken provincie ten minste vijf procent van de kiesgerechtigden in die provincie daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar heeft gemaakt.

Artikel 4

1. In de gevallen omschreven in de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt een gemeentelijk referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste het in het tweede lid bepaalde aantal kiesgerechtigden ten minste het in het derde lid bepaalde aantal kiesgerechtigden daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar heeft gemaakt.

2. Voor een inleidend verzoek is vereist dat een verzoek wordt gedaan:

a. in gemeenten met minder dan 20 001 kiesgerechtigden, door 1 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet lager ligt dan 50 en niet hoger dan 125 kiesgerechtigden;

b. in gemeenten met 20 001–40 000 kiesgerechtigden, door 0,7 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 200 kiesgerechtigden;

c. in gemeenten met 40 001–100 000 kiesgerechtigden, door 0,5 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 300 kiesgerechtigden;

d. in gemeenten met 100 001 of meer kiesgerechtigden, door 1/3 procent van de kiesgerechtigden.

3. Voor een definitief verzoek is vereist dat het inleidend verzoek ondersteund wordt:

a. in gemeenten met minder dan 20 001 kiesgerechtigden, door 10 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet lager ligt dan 200 en niet hoger dan 1 250 kiesgerechtigden;

b. in gemeenten met 20 001–40 000 kiesgerechtigden, door 7 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 2 250 kiesgerechtigden;

c. in gemeenten met 40 001–100 000 kiesgerechtigden, door 6 procent van de kiesgerechtigden met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 5 000 kiesgerechtigden;

d. in gemeenten met 100 001 of meer kiesgerechtigden, door 5 procent van de kiesgerechtigden.

Artikel 5

De uitslag van een referendum geldt als een uitspraak tot afwijzing, indien een meerderheid zich in afwijzende zin uitspreekt en deze meerderheid ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen.

HOOFDSTUK 2 VOORWERP VAN HET NATIONAAL REFERENDUM

Artikel 6

Een nationaal referendum kan worden gehouden over:

a. voorstellen van wet;

b. stilzwijgende goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.

Artikel 7

Geen referendum kan worden gehouden over:

a. voorstellen van wet inzake het koningschap;

b. voorstellen van wet inzake het koninklijk huis;

c. voorstellen van wet inzake de begroting, bedoeld in artikel 105, eerste lid, van de Grondwet;

d. voorstellen van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel tot verandering in de Grondwet in overweging te nemen;

e. voorstellen van wet die uitsluitend strekken tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

f. voorstellen van rijkswet, behoudens voorstellen van rijkswet tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.

HOOFDSTUK 3 GEVOLGEN VOOR DE WETGEVINGSPROCEDURE EN VOOR STILZWIJGEND GOEDGEKEURDE VERDRAGEN

Paragraaf 1 Voorstellen van wet

Artikel 8

1. Onze Minister besluit in overeenstemming met Onze Minister wie het aangaat onverwijld nadat een voorstel van wet door de Staten-Generaal is aangenomen, of, gelet op artikel 7, over het voorstel van wet een referendum kan worden gehouden.

2. Indien Onze Minister tevens de enige minister is wie het aangaat, neemt Onze Minister het besluit in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

3. Indien het een voorstel van wet tot goedkeuring van een verdrag betreft, wordt het besluit genomen door Onze Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 9

1. Onze Minister doet binnen een week na de aanneming door de Staten-Generaal van een voorstel van wet dat niet strekt tot goedkeuring van een verdrag, mededeling in de Staatscourant van:

a. de aanneming door de Staten-Generaal;

b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van het voorstel van wet;

c. zijn besluit of over het voorstel van wet een referendum kan worden gehouden.

2. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet binnen een week na de aanneming door de Staten-Generaal van een voorstel van wet tot goedkeuring van een verdrag mededeling in de Staatscourant van:

a. de aanneming door de Staten-Generaal;

b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van het voorstel van wet en het verdrag;

c. zijn besluit of over het voorstel van wet een referendum kan worden gehouden.

Artikel 10

De bekrachtiging van een voorstel van wet kan eerst plaatsvinden nadat over het voorstel een referendum is gehouden of nadat is komen vast te staan dat daarover geen referendum wordt gehouden. De inwerkingtreding wordt, zo nodig, bij koninklijk besluit opnieuw geregeld.

Artikel 11

Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum niet heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing, wordt het voorstel van wet terstond bekrachtigd.

Artikel 12

Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing, vervalt het voorstel van wet van rechtswege.

Artikel 13

Indien de bekrachtiging van een voorstel van wet waarover een referendum kan worden gehouden, geen uitstel kan lijden, kan, mits het voorstel dit door verwijzing naar dit artikel bepaalt, de bekrachtiging terstond plaatsvinden nadat de Staten-Generaal het voorstel hebben aangenomen. Het tot wet geworden voorstel kan aan een referendum worden onderworpen.

2. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing, vervalt de wet van rechtswege. Onze Minister doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling in het Staatsblad, onder vermelding van de datum met ingang waarvan de wet is vervallen.

Paragraaf 2 Stilzwijgende goedkeuring van verdragen

Artikel 14

1. Onze Minister van Buitenlandse Zaken besluit in overeenstemming met Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, onverwijld na de verlening van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag, of, gelet op de artikelen 6 en 7, over de stilzwijgende goedkeuring een referendum kan worden gehouden.

2. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet binnen een week na de verlening van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag, mededeling in de Staatscourant van:

a. de verlening van stilzwijgende goedkeuring;

b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van het verdrag;

c. zijn besluit of over de stilzwijgende goedkeuring een referendum kan worden gehouden.

Artikel 15

1. De binding aan een stilzwijgend goedgekeurd verdrag dat binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland geldt, wordt niet aangegaan dan nadat onherroepelijk is vastgesteld dat over de stilzwijgende goedkeuring geen referendum zal worden gehouden dan wel een referendum niet heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing.

2. Indien een referendum is gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing, vervalt de aan het verdrag verleende goedkeuring van rechtswege.

Artikel 16

1. Indien het aangaan van binding aan een stilzwijgend goedgekeurd verdrag geen uitstel kan lijden, kan, mits dit door verwijzing naar dit artikel bij de overlegging ter stilzwijgende goedkeuring van het verdrag aan de Staten-Generaal wordt vermeld, de binding in afwijking van artikel 15, eerste lid, worden aangegaan, onverminderd de mogelijkheid over de stilzwijgende goedkeuring een referendum te houden.

2. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing, vervalt de aan het verdrag verleende goedkeuring van rechtswege en wordt de binding zo spoedig mogelijk beëindigd. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling in de Staatscourant, onder vermelding van de datum met ingang waarvan de goedkeuring is vervallen.

Artikel 17

Bepalingen in de volgende hoofdstukken van deze wet die betrekking hebben op een referendum over een voorstel van wet, zijn tevens van toepassing op een referendum over de stilzwijgende goedkeuring van een verdrag.

HOOFDSTUK 4 DE KIESGERECHTIGDHEID

Paragraaf 1 Vereisten voor kiesgerechtigdheid

Artikel 18

1. Kiesgerechtigd voor een nationaal referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan is de toestand op de datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 101, bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.

Artikel 19

1. Kiesgerechtigd voor een provinciaal referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van provinciale staten.

2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan is de toestand op de datum van het besluit van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 103, bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.

Artikel 20

1. Kiesgerechtigd voor een gemeentelijk referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad.

2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan is de toestand op de datum van het besluit van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 103, bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.

Artikel 21

Artikel B 6 van de Kieswet is van toepassing.

Paragraaf 2 Registratie van kiesgerechtigdheid

Artikel 22

De registratie van de kiesgerechtigdheid van de ingezetenen van de gemeente in de gemeentelijke administratie voor de verkiezingen van de Tweede Kamer, provinciale staten en de gemeenteraad geldt tevens als registratie van de kiesgerechtigdheid voor onderscheidenlijk nationale, provinciale en gemeentelijke referenda.

Artikel 23

1. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage registreren voor elk nationaal referendum de kiesgerechtigdheid van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, indien dezen daartoe een schriftelijk verzoek hebben ingediend.

2. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage zenden voor elk nationaal referendum aan de personen die zijn opgenomen in het bestand, bedoeld in artikel D 3a van de Kieswet, een formulier tot registratie van de kiesgerechtigdheid toe.

3. Het verzoek kan worden ingediend vanaf het tijdstip waarop het besluit van het centraal stembureau tot toelating van het inleidend verzoek tot het houden van een referendum onherroepelijk is geworden en dient uiterlijk zes weken voor de dag van de stemming te zijn ontvangen door het orgaan waarbij het moet worden ingediend.

4. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage beslissen op het verzoek uiterlijk op de zevende dag nadat zij dit hebben ontvangen, maar niet voor de dagtekening van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 101.

5. De artikelen D 3, derde tot met zesde en negende lid, en D 8 van de Kieswet zijn van toepassing.

Artikel 24

De artikelen D 9 en D 10 van de Kieswet zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 5 KIESKRINGEN, STEMDISTRICTEN EN STEMBUREAUS

Artikel 25

Voor het houden van nationale referenda wordt Nederland verdeeld in kieskringen, die samenvallen met de provincies.

Artikel 26

De gemeente kan door burgemeester en wethouders in stemdistricten worden verdeeld. Heeft deze verdeling niet plaats, dan vormt de gemeente één stemdistrict.

Artikel 27

1. Er is voor elk stemdistrict een stembureau.

2. Elk stembureau bestaat uit drie leden, van wie er één voorzitter is.

3. Burgemeester en wethouders benoemen tijdig voordat de stemming voor een referendum wordt gehouden de leden van elk stembureau en een voldoend aantal plaatsvervangende leden.

Artikel 28

Voor het houden van nationale en provinciale referenda is er in elke gemeente een plaatselijk stembureau. Het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad treedt als zodanig op.

Artikel 29

De hoofdstembureaus voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer in de gemeenten waar het provinciaal bestuur is gevestigd, treden op als hoofdstembureaus voor het houden van nationale referenda.

Artikel 30

1. De Kiesraad treedt op als centraal stembureau voor het houden van nationale referenda.

2. De centrale stembureaus voor de verkiezing van de leden van provinciale staten en de gemeenteraad treden op als centrale stembureaus voor het houden van provinciale, onderscheidenlijk gemeentelijke, referenda.

Artikel 31

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden omtrent inrichting, samenstelling en werkwijze van het centraal stembureau, het hoofdstembureau en het plaatselijk stembureau.

HOOFDSTUK 6 HET INLEIDEND VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM

Paragraaf 1 De indiening van verzoeken tot het houden van een referendum

Artikel 32

Het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verzoeken tot het houden van een referendum.

Artikel 33

1. Binnen drie weken na een mededeling als bedoeld in hoofdstuk 3 dat over een voorstel van wet of een stilzwijgende goedkeuring een referendum kan worden gehouden, kan iedere kiesgerechtigde een verzoek tot het houden van een nationaal referendum indienen.

2. Binnen drie weken na een bekendmaking van gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, dat over een besluit een referendum kan worden gehouden, kan iedere kiesgerechtigde een verzoek tot het houden van een provinciaal, onderscheidenlijk gemeentelijk, referendum indienen.

Artikel 34

1. Het verzoek wordt ingediend door de verzoeker in persoon ter secretarie van de gemeente waar de verzoeker als kiesgerechtigde is geregistreerd.

2. De verzoeker ondertekent het verzoek ten overstaan van een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar en geeft daarbij de ambtenaar blijk van zijn identiteit.

3. Burgemeester en wethouders kunnen naast de secretarie andere plaatsen binnen de gemeente aanwijzen waar, ten overstaan van een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar, verzoeken tot het houden van een referendum kunnen worden ingediend.

4. Voor het indienen van het verzoek wordt gebruik gemaakt van een formulier dat door het gemeentebestuur ter beschikking wordt gesteld. Bij ministeriële regeling wordt voor het formulier een model vastgesteld.

Artikel 35

1. Een verzoeker mag niet meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over hetzelfde voorstel van wet of besluit indienen.

2. Een ingediend verzoek kan niet worden ingetrokken.

Artikel 36

De door de burgemeester aangewezen ambtenaar tekent in tegenwoordigheid van de verzoeker op het formulier de datum aan waarop het verzoek is ingediend.

Artikel 37

Zo spoedig mogelijk wordt nagegaan of de verzoeker als kiesgerechtigde in de gemeente is geregistreerd en of hij reeds een verzoek over hetzelfde voorstel van wet of besluit heeft ingediend. Op het formulier wordt hiervan aantekening gehouden.

Artikel 38

1. De kiesgerechtigde die zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft, dient het verzoek tot het houden van een nationaal referendum in per brief.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor het indienen van deze verzoeken en de controle daarvan, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 39

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de indiening van verzoeken, de eisen waaraan een verzoek moet voldoen en de controle daarvan.

Artikel 40

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat verzoeken tot het houden van een referendum kunnen worden ingediend op een andere wijze dan aangegeven in artikel 34, met gebruikmaking van elektronische datacommunicatie.

2. Tot het bij algemene maatregel van bestuur openen van deze mogelijkheid kan slechts worden overgegaan indien verzekerd is dat die wijze van indiening van verzoeken geen afbreuk doet aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid.

3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, bepaald op welke wijze deze verzoeken worden ingediend en gecontroleerd.

Paragraaf 2 De telling en de controle van de ingediende verzoeken door het plaatselijk stembureau

Artikel 41

Onmiddellijk nadat de termijn van drie weken, bedoeld in artikel 33, is verstreken, worden de formulieren met de ingediende verzoeken overgebracht naar het plaatselijk stembureau, of, indien het een gemeentelijk referendum betreft, naar het centraal stembureau.

Artikel 42

1. Het plaatselijk stembureau houdt op de tweede dag na afloop van de termijn van drie weken, bedoeld in artikel 33, om tien uur een openbare zitting.

2. Dag en uur van de zitting van het plaatselijk stembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 43

1. Op de zitting stelt het plaatselijk stembureau vast:

a. het aantal geldige verzoeken,

b. het aantal ongeldige verzoeken.

2. Ongeldig zijn de verzoeken die:

a. zijn ingediend door personen die daartoe ingevolge artikel 33 niet gerechtigd zijn;

b. niet zijn ingediend ter secretarie van, of op een andere plaats als bedoeld in artikel 34, derde lid, binnen de gemeente waar de verzoeker als kiesgerechtigde is geregistreerd;

c. zijn ingediend voordat de termijn, bedoeld in artikel 33, is aangevangen;

d. zijn ingediend nadat de termijn, bedoeld in artikel 33, is verstreken;

e. niet alle gegevens bevatten die krachtens artikel 34, vierde lid, op het formulier moeten worden ingevuld;

f. niet door de verzoeker zijn ondertekend;

g. afkomstig zijn van verzoekers die meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over hetzelfde voorstel van wet of besluit hebben ingediend.

3. De voorzitter maakt de in het eerste lid bedoelde aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 44

1. Bij twijfel over de geldigheid van het verzoek en bij ongeldigheid van het verzoek maakt de voorzitter de redenen hiervoor, alsmede de beslissing daaromtrent, onmiddellijk bekend.

2. Indien een van de aanwezige kiezers dit verlangt, wordt het betreffende formulier getoond.

3. Indien wordt besloten een verzoek ongeldig te verklaren, wordt dit met opgave van redenen op het formulier aangetekend. Een kopie van het formulier wordt aan de verzoeker gezonden.

Artikel 45

1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in artikel 43, zijn beëindigd, worden de formulieren met de geldige verzoeken en de formulieren met de ongeldige verzoeken in aparte pakken gedaan en verzegeld.

2. Op ieder pak wordt vermeld:

a. de naam van de gemeente;

b. het aantal formulieren;

c. of het geldige of ongeldige verzoeken betreft;

d. een aanduiding van het referendum waarop de verzoeken betrekking hebben.

Artikel 46

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het plaatselijk stembureau ondertekend.

3. Het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd ter secretarie van de gemeente. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra onherroepelijk over de toelating van het inleidend verzoek is beslist.

4. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

5. Indien het een gemeentelijk referendum betreft, maakt het proces-verbaal onderdeel uit van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 63.

Artikel 47

1. De verzegelde pakken, bedoeld in artikel 45, worden ter bewaring overgebracht naar de burgemeester.

2. De burgemeester draagt er zorg voor dat de verzegelde pakken op verzoek van de voorzitter van het centraal stembureau onmiddellijk naar het centraal stembureau worden overgebracht en dat de niet naar het centraal stembureau overgebrachte pakken worden vernietigd, nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld, dan wel nadat onherroepelijk afwijzend is beslist inzake het inleidend of het definitieve verzoek tot het houden van een referendum.

Artikel 48

Het proces-verbaal wordt, indien het een nationaal referendum betreft, onverwijld naar de voorzitter van het hoofdstembureau, of, indien het een provinciaal referendum betreft, de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel 49

Bij een gemeentelijk referendum worden de in deze paragraaf aan het plaatselijk stembureau opgedragen werkzaamheden verricht door het centraal stembureau.

Artikel 50

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het plaatselijk stembureau inzake de telling en de controle van de verzoeken tot het houden van een referendum.

Paragraaf 3 De taak van het hoofdstembureau bij de vaststelling van het aantal ingediende verzoeken

Artikel 51

Deze paragraaf is alleen van toepassing bij een nationaal referendum.

Artikel 52

1. Het hoofdstembureau houdt op de dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus om tien uur een openbare zitting.

2. Dag en uur van de zitting van het hoofdstembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 53

1. Op de zitting stelt het hoofdstembureau voor de provincie de totalen van de in artikel 55 bedoelde aantallen geldige en ongeldige verzoeken vast.

2. De voorzitter maakt deze aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 54

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het hoofdstembureau ondertekend.

3. Het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra onherroepelijk over de toelating van het inleidend verzoek is beslist.

4. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 55

Het proces-verbaal van het hoofdstembureau wordt, vergezeld van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, onverwijld naar de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel 56

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de telling en de controle van de verzoeken tot het houden van een referendum.

Paragraaf 4 De beoordeling van het inleidend verzoek

Artikel 57

1. Bij een nationaal referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de hoofdstembureaus om tien uur een openbare zitting.

2. Bij een provinciaal referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus om tien uur een openbare zitting.

3. Bij een gemeentelijk referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na afloop van de termijn van drie weken, bedoeld in artikel 33, na beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk, een openbare zitting.

Artikel 58

1. Dag en uur van de zitting van het centraal stembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

3. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 59

1. Het centraal stembureau onderzoekt de juistheid van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige verzoeken door de plaatselijke stembureaus en de hoofdstembureaus, en beslist de geschillen die te dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus en de hoofdstembureaus.

2. Ten behoeve van het onderzoek kan het centraal stembureau tot een hernieuwde beoordeling van verzoeken besluiten. De burgemeester die de desbetreffende formulieren onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de formulieren gaat het centraal stembureau onmiddellijk tot de beoordeling van de verzoeken over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus. Bij deze beoordeling zijn de artikelen 43 en 44 van overeenkomstige toepassing.

3. Na de beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel 45 voorgeschreven wijze.

Artikel 60

1. Het centraal stembureau stelt vast:

a. het totale aantal geldige verzoeken;

b. het totale aantal ongeldige verzoeken.

2. De voorzitter maakt deze aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 61

Bij een gemeentelijk referendum blijven de artikelen 59 en 60 buiten toepassing en beslist het centraal stembureau de geschillen die ten aanzien van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige verzoeken op grond van artikel 43 rijzen.

Artikel 62

1. Vervolgens besluit het centraal stembureau of het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt toegelaten.

2. Het centraal stembureau besluit slechts dat het inleidend verzoek niet wordt toegelaten:

a. indien het aantal geldige verzoeken minder bedraagt dan het vereiste aantal, bedoeld in de artikelen 2, 3, onderscheidenlijk 4, tweede lid;

b. indien, zo het een voorstel van wet betreft, aan de Staten-Generaal is meegedeeld dat daaraan de bekrachtiging is onthouden.

3. Voor de berekening van het vereiste aantal, bedoeld in de artikelen 3 en 4, tweede lid, wordt uitgegaan van het volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels vastgestelde aantal kiesgerechtigden voor de laatstgehouden verkiezing van de leden van provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad.

Artikel 63

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden alle ingebrachte bezwaren alsmede de gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen, vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal stembureau ondertekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 64

1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek zo spoedig mogelijk openbaar, voor een nationaal referendum door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant, en voor een provinciaal of gemeentelijk referendum op de in de provincie, onderscheidenlijk gemeente, gebruikelijke wijze.

2. Bij een nationaal referendum doet de voorzitter van het centraal stembureau een afschrift van het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek toekomen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan Onze Minister.

3. Bij een provinciaal, onderscheidenlijk gemeentelijk, referendum doet de voorzitter van het centraal stembureau een afschrift van het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek toekomen aan provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad.

Artikel 65

1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt zorg voor de bewaring van de verzegelde pakken met formulieren die op grond van artikel 59 naar het centraal stembureau zijn overgebracht.

2. Hij vernietigt deze pakken en de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, alsmede bij een nationaal referendum de processen-verbaal van de hoofdstembureaus, nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden, of nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 7 HET DEFINITIEVE VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM

Paragraaf 1 Het afleggen van verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek

Artikel 66

Het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek.

Artikel 67

1. Binnen zes weken nadat het besluit van het centraal stembureau tot toelating van het inleidend verzoek onherroepelijk is geworden, kan iedere kiesgerechtigde een verklaring tot ondersteuning van het inleidend verzoek afleggen.

2. De burgemeester van elke gemeente brengt zo spoedig mogelijk ter openbare kennis de termijn waarbinnen en de plaatsen binnen de gemeente waar een ondersteuningsverklaring kan worden afgelegd.

Artikel 68

1. Een ondersteuningsverklaring wordt afgelegd door de kiesgerechtigde in persoon, naar zijn keuze ter secretarie van de gemeente waar hij als kiesgerechtigde is geregistreerd of op een andere plaats als bedoeld in het derde lid.

2. De kiesgerechtigde ondertekent de verklaring ten overstaan van een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar en geeft daarbij de ambtenaar blijk van zijn identiteit.

3. Burgemeester en wethouders wijzen naast de gemeentesecretarie zoveel andere plaatsen binnen de gemeente aan waar ondersteuningsverklaringen ten overstaan van een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar kunnen worden afgelegd, als met het oog op een redelijke bereikbaarheid daarvan voor de kiezers wenselijk is.

4. Voor het afleggen van de ondersteuningsverklaring wordt gebruik gemaakt van een formulier dat door het gemeentebestuur ter beschikking wordt gesteld. Bij ministeriële regeling wordt voor het formulier een model vastgesteld.

Artikel 69

1. Een kiesgerechtigde mag niet meer dan één verklaring ter ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek afleggen.

2. Een afgelegde ondersteuningsverklaring kan niet worden ingetrokken.

Artikel 70

De door de burgemeester aangewezen ambtenaar tekent in tegenwoordigheid van de kiesgerechtigde op het formulier de datum aan waarop de ondersteuningsverklaring is afgelegd.

Artikel 71

Zo spoedig mogelijk wordt nagegaan of degene die een ondersteuningsverklaring heeft afgelegd, als kiesgerechtigde in de gemeente is geregistreerd en of hij reeds een verklaring ter ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek heeft ingediend. Op het formulier wordt hiervan aantekening gehouden.

Artikel 72

1. De kiesgerechtigde die zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft, legt de verklaring ter ondersteuning van een inleidend verzoek voor een nationaal referendum af per brief.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor het afleggen van deze verklaringen en de controle daarvan, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 73

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake het afleggen van ondersteuningsverklaringen, de eisen waaraan een ondersteuningsverklaring moet voldoen en de controle daarvan.

Artikel 74

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ondersteuningsverklaringen kunnen worden afgelegd op een andere wijze dan aangegeven in artikel 68, met gebruikmaking van elektronische datacommunicatie.

2. Tot het bij algemene maatregel van bestuur openen van deze mogelijkheid kan slechts worden overgegaan indien verzekerd is dat die wijze van aflegging van ondersteuningsverklaringen geen afbreuk doet aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid.

3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, bepaald op welke wijze deze ondersteuningsverklaringen worden afgelegd en gecontroleerd.

Paragraaf 2 De telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen door het plaatselijk stembureau

Artikel 75

Onmiddellijk nadat de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 67, is verstreken, worden de formulieren met de afgelegde ondersteuningsverklaringen overgebracht naar het plaatselijk stembureau, of, indien het een gemeentelijk referendum betreft, naar het centraal stembureau.

Artikel 76

1. Het plaatselijk stembureau houdt op de tweede dag na afloop van de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 67, om tien uur een openbare zitting.

2. Dag en uur van de zitting van het plaatselijk stembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 77

1. Op de zitting stelt het plaatselijk stembureau vast:

a. het aantal geldige ondersteuningsverklaringen;

b. het aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen.

2. Ongeldig zijn de ondersteuningsverklaringen die:

a. zijn afgelegd door personen die daartoe ingevolge artikel 67 niet gerechtigd zijn;

b. niet zijn afgelegd ter secretarie van, of op een andere plaats als bedoeld in artikel 68, derde lid, binnen de gemeente waar de betrokkene als kiesgerechtigde is geregistreerd;

c. zijn afgelegd voordat de termijn, bedoeld in artikel 67, is aangevangen;

d. zijn afgelegd nadat de termijn, bedoeld in artikel 67, is verstreken;

e. niet alle gegevens bevatten die krachtens artikel 68, vierde lid, op het formulier moeten worden ingevuld;

f. niet door degene die de verklaring heeft afgelegd, zijn ondertekend;

g. afkomstig zijn van kiesgerechtigden die meer dan één verklaring ter ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek hebben afgelegd.

3. De voorzitter maakt de in het eerste lid bedoelde aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 78

1. Bij twijfel over de geldigheid van de verklaring en bij ongeldigheid van de verklaring maakt de voorzitter de redenen hiervoor, alsmede de beslissing daaromtrent, onmiddellijk bekend.

2. Indien een van de aanwezige kiezers dit verlangt, wordt het betreffende formulier getoond.

3. Indien wordt besloten een verklaring ongeldig te verklaren, wordt dit met opgave van redenen op het formulier aangetekend. Een kopie van het formulier wordt aan de kiesgerechtigde gezonden.

Artikel 79

1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in artikel 77, zijn beëindigd, worden de formulieren met de geldige ondersteuningsverklaringen en de formulieren met de ongeldige ondersteuningsverklaringen in aparte pakken gedaan en verzegeld.

2. Op ieder pak wordt vermeld:

a. de naam van de gemeente;

b. het aantal formulieren;

c. of het geldige of ongeldige ondersteuningsverklaringen betreft;

d. een aanduiding van het referendum waarop de ondersteuningsverklaringen betrekking hebben.

Artikel 80

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het plaatselijk stembureau ondertekend.

3. Het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd ter secretarie van de gemeente. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra onherroepelijk over de toelating van het definitieve verzoek is beslist.

4. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

5. Indien het een gemeentelijk referendum betreft, maakt het proces-verbaal onderdeel uit van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 98.

Artikel 81

1. De verzegelde pakken, bedoeld in artikel 79, worden ter bewaring overgebracht naar de burgemeester.

2. De burgemeester draagt er zorg voor dat de verzegelde pakken op verzoek van de voorzitter van het centraal stembureau onmiddellijk naar het centraal stembureau worden overgebracht en dat de niet naar het centraal stembureau overgebrachte pakken worden vernietigd, nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld, dan wel nadat onherroepelijk afwijzend is beslist inzake het definitieve verzoek tot het houden van een referendum.

Artikel 82

Het proces-verbaal wordt, indien het een nationaal referendum betreft, onverwijld naar de voorzitter van het hoofdstembureau, of, indien het een provinciaal referendum betreft, de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel 83

Bij een gemeentelijk referendum worden de in deze paragraaf aan het plaatselijk stembureau opgedragen werkzaamheden verricht door het centraal stembureau.

Artikel 84

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het plaatselijk stembureau inzake de telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen.

Paragraaf 3 De taak van het hoofdstembureau bij de vaststelling van het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen

Artikel 85

Deze paragraaf is alleen van toepassing bij een nationaal referendum.

Artikel 86

1. Het hoofdstembureau houdt op de dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus om tien uur een openbare zitting.

2. Dag en uur van de zitting van het hoofdstembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 87

1. Op de zitting stelt het hoofdstembureau voor de provincie de totalen van de in artikel 77 bedoelde aantallen geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen vast.

2. De voorzitter maakt deze aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 88

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het hoofdstembureau ondertekend.

3. Het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra onherroepelijk over de toelating van het definitieve verzoek is beslist.

4. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 89

Het proces-verbaal van het hoofdstembureau wordt, vergezeld van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, onverwijld naar de voorzitter van het centraal stembureau overgebracht.

Artikel 90

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de telling en de controle van de ondersteuningsverklaringen.

Paragraaf 4 De beoordeling van het definitieve verzoek

Artikel 91

1. Bij een nationaal referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de hoofdstembureaus om tien uur een openbare zitting.

2. Bij een provinciaal referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na de ontvangst van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus om tien uur een openbare zitting.

3. Bij een gemeentelijk referendum houdt het centraal stembureau op de tweede dag na afloop van de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 67, na beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk, een openbare zitting.

Artikel 92

1. Dag en uur van de zitting van het centraal stembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

3. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 93

1. Het centraal stembureau onderzoekt de juistheid van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen door de plaatselijke stembureaus en de hoofdstembureaus, en beslist de geschillen die te dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus en de hoofdstembureaus.

2. Ten behoeve van het onderzoek kan het centraal stembureau tot een hernieuwde beoordeling van ondersteuningsverklaringen besluiten. De burgemeester die de desbetreffende formulieren onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de formulieren gaat het centraal stembureau onmiddellijk tot de beoordeling van de verklaringen over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus. Bij deze beoordeling zijn de artikelen 77 en 78 van overeenkomstige toepassing.

3. Na de beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel 79 voorgeschreven wijze.

Artikel 94

1. Het centraal stembureau stelt vast:

a. het totale aantal geldige ondersteuningsverklaringen;

b. het totale aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen.

2. De voorzitter maakt deze aantallen bekend aan de aanwezige kiesgerechtigden.

Artikel 95

Bij een gemeentelijk referendum blijven de artikelen 93 en 94 buiten toepassing en beslist het centraal stembureau de geschillen die ten aanzien van de vaststelling van de aantallen geldige en ongeldige verzoeken op grond van artikel 77 rijzen.

Artikel 96

1. Vervolgens besluit het centraal stembureau of het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt toegelaten.

2. Het centraal stembureau besluit slechts dat het definitieve verzoek niet wordt toegelaten, indien het aantal geldige ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan het vereiste aantal, bedoeld in de artikelen 2, 3, onderscheidenlijk 4, derde lid.

3. Voor de berekening van het vereiste aantal, bedoeld in de artikelen 3 en 4, derde lid, wordt uitgegaan van het volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels vastgestelde aantal kiesgerechtigden voor de laatstgehouden verkiezing van de leden van provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad.

Artikel 97

Het besluit tot toelating van een definitief verzoek houdt tevens de vaststelling in dat een referendum zal worden gehouden.

Artikel 98

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden alle ingebrachte bezwaren alsmede de gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen, vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal stembureau ondertekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 99

1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt het besluit inzake de toelating van het definitieve verzoek zo spoedig mogelijk openbaar, voor een nationaal referendum door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant, en voor een provinciaal of gemeentelijk referendum op de in de provincie, onderscheidenlijk de gemeente, gebruikelijke wijze.

2. Bij een nationaal referendum doet de voorzitter van het centraal stembureau een afschrift van het besluit inzake de toelating van het definitieve verzoek toekomen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan Onze Minister.

3. Bij een provinciaal, onderscheidenlijk gemeentelijk, referendum doet de voorzitter van het centraal stembureau een afschrift van het besluit inzake de toelating van het definitieve verzoek toekomen aan provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad.

Artikel 100

1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt zorg voor de bewaring van de verzegelde pakken met formulieren die op grond van artikel 93 naar het centraal stembureau zijn overgebracht.

2. Hij vernietigt deze pakken en de processen-verbaal van de plaatselijke stembureaus, alsmede bij een nationaal referendum de processen-verbaal van de hoofdstembureaus, nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden, of nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 8 DE STEMMING

Artikel 101

1. Binnen een week nadat het besluit van het centraal stembureau dat een nationaal referendum zal worden gehouden, onherroepelijk is geworden, wordt bij koninklijk besluit de dag van de stemming bepaald. Het koninklijk besluit wordt in het Staatsblad geplaatst.

2. Als dag van de stemming wordt een woensdag aangewezen binnen een termijn die aanvangt op de vijftigste dag en eindigt vier maanden na de dagtekening van het koninklijk besluit.

3. Voor de berekening van de termijn van vier maanden wordt de periode van 1 juli tot en met 15 augustus niet meegeteld.

Artikel 102

Indien binnen de in artikel 101, tweede lid, bedoelde termijn een of meer stemmingen voor een verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraden of het Europese Parlement plaatsvinden, wordt als dag van de stemming voor het referendum aangewezen de dag van de stemming voor die verkiezing, onderscheidenlijk voor een van die verkiezingen.

Artikel 103

De artikelen 101 en 102 zijn ten aanzien van een provinciaal en een gemeentelijk referendum van toepassing, met dien verstande dat de aanwijzing van de dag van de stemming geschiedt bij besluit van gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, en dit besluit ter openbare kennis wordt gebracht op de in de provincie, onderscheidenlijk de gemeente, gebruikelijke wijze.

Artikel 104

1. De tekst van een aan een referendum onderworpen voorstel van wet of besluit is gedurende vier weken voorafgaande aan de stemming kosteloos ter secretarie van elke gemeente verkrijgbaar. De burgemeester brengt dit ter openbare kennis.

2. Onze Minister wie het aangaat stelt in overeenstemming met Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, een feitelijke samenvatting vast van een aan een nationaal referendum onderworpen voorstel van wet. De burgemeester draagt er zorg voor dat de samenvatting ten minste veertien dagen voor de stemming aan het adres van de kiezers wordt bezorgd.

3. Het tweede lid is ten aanzien van een provinciaal en een gemeentelijk referendum van toepassing, met dien verstande dat de samenvatting het aan het referendum onderworpen besluit betreft en vastgesteld wordt door de commissaris van de Koning, onderscheidenlijk de burgemeester.

4. Bij de samenvatting wordt van de verkrijgbaarheid van de tekst van het voorstel van wet of het besluit ter gemeentesecretarie mededeling gedaan.

5. Bij een referendum over de goedkeuring van een verdrag geldt het in dit artikel bepaalde mede ten aanzien van de tekst van het verdrag.

Artikel 105

1. Op het bij de stemming te bezigen stembiljet wordt de benaming van het aan het referendum onderworpen voorstel van wet of besluit vermeld en wordt aan de kiezer de keuze geboden zich voor of tegen het voorstel van wet of het besluit uit te spreken. Op de achterzijde wordt de handtekening van de voorzitter van het centraal stembureau gedrukt.

2. Bij ministeriële regeling wordt voor het stembiljet een model vastgesteld.

Artikel 106

Het stemmen anders dan door middel van stembiljetten vindt alleen plaats, indien daarbij een op grond van artikel J 33 van de Kieswet goedgekeurde techniek wordt gebezigd.

Artikel 107

Ten aanzien van de stemming zijn de artikelen J 1, tweede lid, J 3 tot en met J 6, J 7, J 8, J 10 tot en met J 19, J 22 tot en met J 32 en J 34 tot en met J 38 van de Kieswet van toepassing, met dien verstande dat:

a. in de artikelen J 3 en J 7 in plaats van «dag van de kandidaatstelling» wordt gelezen: datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 101, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 103;

b. in artikel J 11, eerste lid, in plaats van «het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden» wordt gelezen: het referendum;

c. in artikel J 24, eerste lid, in plaats van «de verkiezing» wordt gelezen: het referendum;

d. in artikel J 26, eerste lid, in plaats van «de naam van de kandidaat van zijn keuze» wordt gelezen: zijn keuze inzake het voorstel van wet of het besluit.

Artikel 108

1. Met toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet kan gestemd worden in een stembureau naar keuze van de kiezer.

2. Bij de toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:

a. in de artikelen K 3, eerste lid, K 8, tweede lid, K 10, eerste en vierde lid, wordt in plaats van «dag van kandidaatstelling» gelezen: datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 101, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 103, ;

b. in artikel K 3, tweede lid, wordt in plaats van «op de dag van kandidaatstelling» gelezen: zes weken voor de dag van de stemming.

Artikel 109

1. Met toepassing van hoofdstuk L van de Kieswet kan bij volmacht worden gestemd.

2. Bij de toepassing van hoofdstuk L van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:

a. in artikel L 7 wordt in plaats van «op de dag van kandidaatstelling» gelezen: zes weken voor de dag van de stemming;

b. in de artikelen L 8, eerste en tweede lid, L 11, eerste lid, en L 14, eerste lid, wordt in plaats van «dag van kandidaatstelling» gelezen: datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 101, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 103,;

c. in artikel L 9 wordt in plaats van «het registratieverzoek, bedoeld in artikel D 3» gelezen: het registratieverzoek, bedoeld in artikel 23.

Artikel 110

1. Met toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet kan bij een nationaal referendum door een kiezer die op de datum van het in artikel 101 bedoelde koninklijk besluit zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft of op de dag van de stemming wegens zijn beroep of werkzaamheden of wegens het beroep of de werkzaamheden van zijn echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel of ouder buiten Nederland verblijft, per brief worden gestemd.

2. Bij de toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:

a. In artikel M 7, eerste lid, wordt in plaats van «de naam van de kandidaat van zijn keuze» gelezen: zijn keuze inzake het aan het referendum onderworpen voorstel van wet.

b. Artikel M 7, tweede lid, wordt gelezen: Daarna vouwt hij het stembiljet dicht.

c. In artikel M 8, vierde lid, wordt in plaats van «nadat het centraal stembureau de uitslag van de verkiezing heeft vastgesteld en over de toelating van de gekozenen onherroepelijk is beslist» gelezen: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

d. In artikel M 9, tweede lid, wordt in plaats van «de periode vanaf de zesendertigste dag tot en met de tweeënveertigste dag na de kandidaatstelling» gelezen: de week voor de stemming.

e. In artikel M 10, vierde lid, wordt in plaats van «de voorzitter van het hoofdstembureau» gelezen: de voorzitter van het centraal stembureau.

HOOFDSTUK 9 DE STEMOPNEMING DOOR HET STEMBUREAU

Artikel 111

1. Onmiddellijk nadat de stemming is geëindigd, vindt de stemopneming plaats.

2. De artikelen N 1 tot en met N 5 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat in artikel N 5 de woorden «en voegen deze lijstgewijze bijeen» buiten toepassing blijven.

Artikel 112

1. Het stembureau stelt vast:

a. het aantal stemmen dat voor het aan het referendum onderworpen voorstel van wet of besluit is uitgebracht;

b. het aantal stemmen dat tegen het aan het referendum onderworpen voorstel van wet of besluit is uitgebracht;

c. de som van de onder a en b bedoelde aantallen stemmen, zijnde het aantal geldig uitgebrachte stemmen;

d. het aantal ongeldige stemmen;

e. het aantal kiesgerechtigden dat volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bevoegd is in het stemdistrict aan de stemming deel te nemen.

2. De artikelen N 7 en N 8 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat in artikel N 7, tweede lid, in plaats van «op welke kandidaat hij zijn stem uitbrengt» gelezen wordt: welke keuze hij doet.

Artikel 113

1. Terstond nadat de stemmen zijn opgenomen, maakt de voorzitter de in artikel 112 bedoelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden bekend. Door de aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

2. Artikel N 9, tweede, derde en vierde lid, van de Kieswet is van toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel N 9, derde lid, in plaats van «lijstgewijs gerangschikt» gelezen wordt: verdeeld in stemmen voor en stemmen tegen het voorstel van wet of het besluit;

b. artikel N 9, vierde lid, onder b, gelezen wordt: het aantal stembiljetten dat het pak bevat.

Artikel 114

De artikelen N 10 en N 11, eerste lid, van de Kieswet zijn van toepassing.

Artikel 115

1. Nadat de burgemeester van alle in zijn gemeente gevestigde stembureaus het proces-verbaal van de stemming en de stemopneming heeft ontvangen, stelt hij voor zijn gemeente de totalen van de in artikel 112 bedoelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden vast.

2. Voor de in het eerste lid bedoelde vaststelling wordt gebruik gemaakt van een formulier waarvoor bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld.

Artikel 116

De burgemeester draagt er zorg voor dat de processen-verbaal, met daarbij gevoegd de opgaven van de door hem vastgestelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden, onverwijld worden overgebracht naar de voorzitter van het hoofdstembureau of, indien het een provinciaal of gemeentelijk referendum betreft, naar de voorzitter van het centraal stembureau.

Artikel 117

De artikelen N 12, tweede, derde en vierde lid, en N 13 tot en met N 21 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel N 12, tweede lid, in plaats van «nadat het centraal stembureau de uitslag van de verkiezing heeft vastgesteld en over de toelating van de gekozenen onherroepelijk is beslist» gelezen wordt: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld;

b. in artikel N 13 in plaats van «nadat onherroepelijk is beslist over de toelating van de gekozen leden tot het vertegenwoordigend orgaan» gelezen wordt: nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

HOOFDSTUK 10 DE VASTSTELLING VAN DE UITSLAG VAN HET REFERENDUM

Artikel 118

1. Het hoofdstembureau houdt op de tweede dag na de stemming om tien uur een openbare zitting.

2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

Artikel 119

1. Het hoofdstembureau stelt voor de provincie de totalen van de in artikel 112 bedoelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden voor het referendum vast.

2. De voorzitter maakt de aldus verkregen uitkomsten bekend.

3. Door de aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

Artikel 120

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan onmiddellijk proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het hoofdstembureau getekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 121

1. De voorzitter van het hoofdstembureau doet terstond een afschrift van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 120, naar het centraal stembureau overbrengen en doet tegelijkertijd het proces-verbaal ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd, voor een ieder ter inzage leggen. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

2. De voorzitter van het hoofdstembureau doet tevens de processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven, bedoeld in artikel 116, aan het centraal stembureau toekomen.

Artikel 122

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de vaststelling van de uitslag van het referendum.

Artikel 123

1. Onmiddellijk nadat de afschriften van de processen-verbaal van alle hoofdstembureaus zijn ontvangen, gaat het centraal stembureau over tot de vaststelling van de uitslag van het referendum.

2. Bij een provinciaal of gemeentelijk referendum blijven de artikelen 118 tot en met 123, eerste lid, buiten toepassing en gaat het centraal stembureau onmiddellijk nadat het de in artikel 116 bedoelde bescheiden heeft ontvangen, over tot de vaststelling van de uitslag van het referendum.

Artikel 124

1. Het centraal stembureau onderzoekt de geldigheid van de stemming en de juistheid van de vaststelling van de uitkomsten van de stemming door de stembureaus en de hoofdstembureaus, en beslist de geschillen die te dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal van de stembureaus en de hoofdstembureaus.

2. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan het centraal stembureau tot een nieuwe opneming van stembiljetten, zowel uit alle als uit een of meer stemdistricten besluiten. De burgemeester die de desbetreffende stembiljetten onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de stembiljetten gaat het centraal stembureau onmiddellijk tot de opneming over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de stembureaus. Bij deze opneming is hoofdstuk N, paragraaf 1, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

3. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, is het centraal stembureau tevens bevoegd de verzegelde pakken, bedoeld in artikel N 2 van de Kieswet, te openen. De burgemeester die de desbetreffende pakken onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel N 2 van de Kieswet voorgeschreven wijze.

Artikel 125

1. Indien het centraal stembureau besluit dat een nationaal referendum ongeldig is wegens de ongeldigheid van de stemming in één of meer stemdistricten, geeft de voorzitter daarvan onverwijld kennis aan Onze Minister.

2. Uiterlijk op de dertigste dag nadat deze kennisgeving is ontvangen, vindt in de in het eerste lid bedoelde stemdistricten een nieuwe stemming plaats en wordt de uitslag van het referendum opnieuw vastgesteld. De dag van de stemming wordt vastgesteld door Onze Minister.

3. Artikel V 7 van de Kieswet is van toepassing.

4. Dit artikel is ten aanzien van een provinciaal en een gemeentelijk referendum van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in het eerste lid bedoelde kennisgeving geschiedt aan en de in het tweede lid bedoelde vaststelling van de dag van de stemming door gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders.

Artikel 126

Het centraal stembureau stelt vast:

a. het totale aantal stemmen dat voor het aan het referendum onderworpen voorstel van wet of besluit is uitgebracht;

b. het totale aantal stemmen dat tegen het aan het referendum onderworpen voorstel van wet of besluit is uitgebracht;

c. de som van de onder a en b bedoelde aantallen stemmen, zijnde het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen;

d. het totale aantal ongeldige stemmen;

e. het totale aantal kiesgerechtigden voor het referendum.

Artikel 127

Het centraal stembureau stelt vervolgens vast of een meerderheid zich tegen het aan het referendum onderworpen voorstel van wet of besluit heeft uitgesproken en, indien dit het geval is, of die meerderheid ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen.

Artikel 128

1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk bekend. De bekendmaking geschiedt in een openbare zitting van het centraal stembureau.

2. Dag en uur van de zitting worden door de voorzitter tijdig bekend gemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

3. De aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren inbrengen.

4. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.

Artikel 129

1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden de uitslag van het referendum, alle ingebrachte bezwaren, alsmede de gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen, vermeld.

2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal stembureau getekend.

3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.

Artikel 130

De voorzitter van het centraal stembureau maakt de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk openbaar, voor een nationaal referendum door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant en voor een provinciaal of gemeentelijk referendum op de in de provincie, onderscheidenlijk gemeente, gebruikelijke wijze.

Artikel 131

De voorzitter van het centraal stembureau doet een afschrift van het proces-verbaal toekomen, bij een nationaal referendum aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en Onze Minister, bij een provinciaal referendum aan provinciale staten en bij een gemeentelijk referendum aan de gemeenteraad.

Artikel 132

1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt zorg voor de bewaring van de verzegelde pakken met stembiljetten die op grond van artikel 124, tweede lid, naar het centraal stembureau zijn overgebracht.

2. Hij vernietigt deze pakken, alsmede de processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven, bedoeld in artikel 116, nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 11 BEPALINGEN INZAKE BEROEP

Artikel 133

Tegen de hierna genoemde besluiten kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

a. besluiten of een voorstel van wet of besluit aan een referendum kan worden onderworpen;

b. besluiten van het centraal stembureau inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum, het definitieve verzoek tot het houden van een referendum, het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag van een referendum.

Artikel 134

Bij de behandeling van de in artikel 133 bedoelde beroepen gelden de volgende afwijkingen van de Algemene wet bestuursrecht:

a. In afwijking van artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes dagen.

b. Artikel 7:1 en titel 8.3 blijven buiten toepassing.

c. In afwijking van artikel 8:41, tweede lid, bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een kortere termijn stellen.

d. De Afdeling behandelt de zaak met toepassing van afdeling 8.2.3. Afdeling 8.2.4 blijft buiten toepassing. Aan het bestuursorgaan wordt terstond een afschrift van het beroepschrift gezonden.

Artikel 135

1. In de volgende gevallen doet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak uiterlijk op de zesde dag nadat het beroepschrift is ontvangen:

a. beroep tegen een besluit van het centraal stembureau inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum en het definitieve verzoek tot het houden van een referendum;

b. beroep tegen een besluit of een voorstel van wet of besluit aan een referendum kan worden onderworpen.

2. Indien de uitspraak van de Afdeling strekt tot gegrondverklaring van het beroep, treedt de uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit.

3. De voorzitter van de Afdeling stelt partijen onverwijld in kennis van de uitspraak.

HOOFDSTUK 12 STRAFBEPALINGEN

Artikel 136

Degene die stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen namaakt of vervalst met het oogmerk deze bij een referendum als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 137

Degene die bij een referendum opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen, die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 138

Degene die stembiljetten, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk bij een referendum te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 139

1. Degene die bij een referendum door gift of belofte een kiezer omkoopt om volmacht te geven tot het uitbrengen van zijn stem, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft de kiezer die zich door gift of belofte tot het bij volmacht stemmen laat omkopen.

Artikel 140

1. Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 136 tot en met 139 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde rechten worden uitgesproken.

2. Bij veroordeling tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar wegens een van de in de artikelen 136 tot en met 138 omschreven misdrijven, kan ontzetting van het in artikel 28, eerste lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde recht worden uitgesproken.

Artikel 141

Degene die bij een referendum als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze overleden is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 142

Degene die bij een referendum een ander heeft gemachtigd voor hem te stemmen en niettemin in persoon aan de stemming deelneemt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 143

Degene die stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun oproepingskaart, bestemd voor het stemmen bij volmacht bij een referendum, te ondertekenen en deze kaart af te geven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de derde categorie.

Artikel 144

De werkgever die de hem bij artikel J 10 van de Kieswet juncto artikel 107 van deze wet opgelegde verplichting niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 145

De voorzitter, de leden en de opgeroepen plaatsvervangende leden van het stembureau die gedurende de zitting buiten noodzaak afwezig zijn zonder dat in vervanging is voorzien, worden gestraft met geldboete van de eerste categorie.

Artikel 146

De in de artikelen 136 tot en met 139 bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven beschouwd en de in de artikelen 141 tot en met 145 bedoelde strafbare feiten als overtredingen.

HOOFDSTUK 13 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 147

1. Wanneer bij of krachtens deze wet voorgeschreven verrichtingen op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zouden vallen, treedt de eerstvolgende dag, geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijnde, daarvoor in de plaats.

2. Voorzover de bepaling van de tijd voor die verrichtingen aan het openbaar gezag is opgedragen, worden daarvoor geen zaterdagen, zondagen of algemeen erkende feestdagen aangewezen.

3. Onder algemeen erkende feestdagen worden verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet als zodanig genoemde en de bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen.

Artikel 148

Deze wet wordt aangehaald als: Referendumwet.

B WIJZIGING VAN DE PROVINCIEWET.

De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In Hoofdstuk VIII wordt na paragraaf 5 een paragraaf 5a ingevoegd, luidende:

Paragraaf 5a.

Het correctief referendum over besluiten van provinciale staten inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan

Artikel 140a

1. Over een besluit van provinciale staten, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan, kan overeenkomstig de Referendumwet een referendum worden gehouden.

2. Geen referendum kan worden gehouden over een besluit als bedoeld in het eerste lid, indien:

a. het besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

b. het besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een wet of besluit voorzover die wet of dat besluit strekt tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

c. provinciale staten bij het nemen van het besluit geen ruimte hebben voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard;

d. het besluit uitsluitend strekt tot intrekking van een besluit waarover een referendum is gehouden.

3. Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat geen referendum kan worden gehouden over besluiten als bedoeld in het eerste lid die uitsluitend betrekking hebben op:

a. de rechtspositie van ambtsdragers of gewezen ambtsdragers als zodanig dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

b. de belastingen, bedoeld in hoofdstuk XV.

Artikel 140b

1. Gedeputeerde staten besluiten of over een besluit als bedoeld in artikel 140a, eerste lid, gelet op artikel 140a, een referendum kan worden gehouden. Dit besluit wordt tezamen met het besluit dat het betreft, bekendgemaakt.

2. In afwijking van artikel 139 treedt een besluit als bedoeld in artikel 140a, eerste lid, waarover een referendum kan worden gehouden, niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van het besluit.

3. Indien voor een besluit als bedoeld in het tweede lid een tijdstip van inwerkingtreding is vastgesteld, vervalt deze vaststelling van rechtswege, wanneer een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over dat besluit onherroepelijk is toegelaten.

Artikel 140c

1. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat over het besluit geen referendum zal worden gehouden dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit dat aan het referendum is onderworpen, beslissen provinciale staten omtrent de inwerkingtreding. Artikel 152 is niet van toepassing. Het tijdstip van inwerkingtreding wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 136, tweede lid.

2. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat het referendum heeft geleid tot afwijzing van het besluit, vervalt het besluit van rechtswege. Gedeputeerde Staten maken dit overeenkomstig artikel 136, tweede lid, zo spoedig mogelijk bekend, onder vermelding van de datum met ingang waarvan het besluit is vervallen.

Artikel 140d

1. Indien een besluit van provinciale staten, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan, waarover een referendum kan worden gehouden, de goedkeuring van een ander bestuursorgaan behoeft, neemt dat bestuursorgaan het besluit niet in behandeling dan nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat over het besluit geen referendum wordt gehouden dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit dat aan het referendum is onderworpen.

2. Het besluit wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 136, tweede lid.

3. Gedeputeerde staten besluiten of over een besluit als bedoeld in artikel 140a, eerste lid, dat de goedkeuring van een ander bestuursorgaan behoeft, gelet op artikel 140a, een referendum kan worden gehouden. De bekendmaking geschiedt tegelijkertijd met de bekendmaking, bedoeld in het tweede lid.

4. Indien onherroepelijk vaststaat dat over het besluit geen referendum wordt gehouden dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, vangt de in artikel 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn aan met ingang van de eerste dag nadat dit is bekendgemaakt.

5. Indien onherroepelijk vaststaat dat het referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, wordt het besluit geacht niet ter goedkeuring te zijn verzonden.

Artikel 140e

1. Indien de inwerkingtreding van een besluit van provinciale staten, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan, waarover een referendum kan worden gehouden, geen uitstel kan lijden, kunnen provinciale staten in afwijking van artikel 140b bij de vaststelling van het besluit bepalen dat het in werking treedt alvorens de in artikel 140b, tweede lid, genoemde termijn is verstreken. Het besluit kan volgens de bepalingen van deze paragraaf en de Referendumwet na de inwerkingtreding aan een referendum worden onderworpen.

2. Indien over een besluit als bedoeld in het eerste lid een referendum wordt gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat het referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, vervalt het besluit van rechtswege.

B

Aan artikel 151 worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden:

3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan overeenkomstig de Referendumwet aan een correctief referendum worden onderworpen, tenzij dit bij verordening van het referendum is uitgesloten. Artikel 140a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Op een besluit als bedoeld in het eerste lid, is artikel 140d van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 153, tweede lid, wordt na «vergaderingen» ingevoegd: en betreffende referenda als bedoeld in de Referendumwet.

D

Aan artikel 156 worden een vierde, vijfde en zesde lid toegevoegd, die luiden:

4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan overeenkomstig de Referendumwet aan een correctief referendum worden onderworpen. De artikelen 140a, tweede lid, en 140d, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat over het besluit geen referendum zal worden gehouden dan wel het referendum niet heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, doen gedeputeerde staten hiervan mededeling aan Onze Minister .

6. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat de uitslag van het referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, vervalt het besluit van rechtswege. Gedeputeerde Staten maken dit overeenkomstig artikel 136, tweede lid, zo spoedig mogelijk bekend, onder vermelding van de datum met ingang waarvan het besluit is vervallen.

C WIJZIGING VAN DE GEMEENTEWET

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In Hoofdstuk VIII wordt na paragraaf 5 een paragraaf 5a ingevoegd, luidende:

Paragraaf 5a. Het correctief referendum over besluiten van de raad, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan

Artikel 144a

1. Over een besluit van de raad, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan, kan overeenkomstig de Referendumwet een referendum worden gehouden.

2. Geen referendum kan worden gehouden over een besluit als bedoeld in het eerste lid, indien:

a. het besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

b. het besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een wet of besluit voorzover die wet of dat besluit strekt tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

c. de raad bij het nemen van het besluit geen ruimte heeft voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard;

d. het besluit uitsluitend strekt tot intrekking van een besluit waarover een referendum is gehouden.

3. De raad kan bij verordening bepalen dat geen referendum kan worden gehouden over besluiten als bedoeld in het eerste lid, die uitsluitend betrekking hebben op:

a. de rechtspositie van ambtsdragers of gewezen ambtsdragers als zodanig dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

b. de belastingen, bedoeld in hoofdstuk XV.

Artikel 144b

1. Het college van burgemeester en wethouders besluit of over een besluit als bedoeld in artikel 144a, eerste lid, gelet op artikel 144a, een referendum kan worden gehouden. Dit besluit wordt tezamen met het besluit dat het betreft, bekendgemaakt.

2. In afwijking van artikel 142 treedt een besluit als bedoeld in artikel 144a, eerste lid, waarover een referendum kan worden gehouden, niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van het besluit.

3. Indien voor een besluit als bedoeld in het tweede lid een tijdstip van inwerkingtreding is vastgesteld, vervalt deze vaststelling van rechtswege, wanneer een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over dat besluit onherroepelijk is toegelaten.

Artikel 144c

1. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat over het besluit geen referendum zal worden gehouden dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot afwijzing van het besluit dat aan het referendum is onderworpen, beslist de raad omtrent de inwerkingtreding. Artikel 156 is niet van toepassing. Het tijdstip van inwerkingtreding wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 139, tweede lid.

2. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat het referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, vervalt het besluit van rechtswege. Burgemeester en wethouders maken dit overeenkomstig artikel 139, tweede lid, zo spoedig mogelijk bekend, onder vermelding van de datum met ingang waarvan het besluit is vervallen.

Artikel 144d

1. Indien een besluit van de raad, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan, waarover een referendum kan worden gehouden, de goedkeuring van een ander bestuursorgaan behoeft, neemt dat bestuursorgaan het besluit niet in behandeling dan nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat over het besluit geen referendum wordt gehouden, dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit dat aan het referendum is onderworpen.

2. Het besluit wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 139, tweede lid.

3. Het college van burgemeester en wethouders besluit of over een besluit als bedoeld in artikel 144a, eerste lid, dat de goedkeuring van een ander bestuursorgaan behoeft, gelet op artikel 144a, een referendum kan worden gehouden. De bekendmaking geschiedt tegelijkertijd met de bekendmaking, bedoeld in het tweede lid.

4. Indien onherroepelijk vaststaat dat over het besluit geen referendum wordt gehouden dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot afwijzing van het besluit, vangt de in artikel 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn aan met ingang van de eerste dag nadat dit is bekendgemaakt.

5. Indien onherroepelijk vaststaat dat het referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, wordt het besluit geacht niet ter goedkeuring te zijn verzonden.

Artikel 144e

1. Indien de inwerkingtreding van een besluit van de raad, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of de intrekking daarvan, waarover een referendum kan worden gehouden, geen uitstel kan lijden, kan de raad in afwijking van artikel 144b bij de vaststelling van het besluit bepalen dat het in werking treedt alvorens de in artikel 144b, tweede lid, genoemde termijn is verstreken. Het besluit kan volgens de bepalingen van deze paragraaf en de Referendumwet na de inwerkingtreding aan een referendum worden onderworpen.

2. Indien over een besluit als bedoeld in het eerste lid een referendum wordt gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat het referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, vervalt het besluit van rechtswege.

B

Aan artikel 155 worden een derde en vierde lid toegevoegd, luidende:

3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan overeenkomstig de Referendumwet aan een referendum worden onderworpen, tenzij dit bij verordening van het referendum is uitgesloten. Artikel 144a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Op een besluit als bedoeld in het eerste lid, is artikel 144d van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 157, tweede lid, wordt na «vergaderingen» ingevoegd: en betreffende referenda als bedoeld in de Referendumwet.

D

Aan artikel 158 worden een vierde, vijfde en zesde lid toegevoegd, luidende:

4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan overeenkomstig de Referendumwet aan een referendum worden onderworpen. De artikelen 144a, tweede lid, en 144d, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat over het besluit geen referendum zal worden gehouden dan wel het referendum niet heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, doet het college van burgemeester en wethouders hiervan mededeling aan Onze Minister en het provinciaal bestuur.

6. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat de uitslag van het referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit, vervalt het besluit van rechtswege. Burgemeester en wethouders maken dit overeenkomstig artikel 139, tweede lid, zo spoedig mogelijk bekend, onder vermelding van de datum met ingang waarvan het besluit is vervallen.

E

Aan artikel 283 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Een besluit als bedoeld in het derde lid, onder a, kan overeenkomstig de Referendumwet aan een referendum worden onderworpen. De artikelen 144a, tweede lid, en 144d zijn van overeenkomstige toepassing.

D WIJZIGING VAN DE WET GEMEENSCHAPPELIJKE REGELINGEN

A

De artikelen 33, eerste lid, en 46, eerste lid, worden als volgt gewijzigd:

Aan de tweede volzin wordt na «afgeweken» toegevoegd: en voor het referendum als bedoeld in de Referendumwet.

B

Na artikel 103m wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XA HET REFERENDUM OVER BESLUITEN VAN PROVINCIALE STATEN ONDERSCHEIDENLIJK DE GEMEENTERAAD.

Artikel 103n

1. Over een besluit van provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid, 40, eerste en derde lid, 51, eerste en derde lid, 61, eerste en derde lid, 73, eerste en derde lid, 83, eerste en derde lid, en 96, eerste lid, kan overeenkomstig de Referendumwet een referendum worden gehouden, tenzij dit bij provinciale onderscheidenlijk gemeentelijke verordening van het referendum is uitgesloten.

2. Artikel 144a, tweede lid, van de Gemeentewet onderscheidenlijk 140a, tweede lid, van de Provinciewet, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 103o

1. Een besluit als bedoeld in artikel 103n, eerste lid, waarover een referendum kan worden gehouden, treedt zo nodig in afwijking van artikel 139 van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 142 van de Gemeentewet, niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van het besluit.

2. De artikelen 144b, eerste en derde lid, 144c en 144e van de Gemeentewet en de artikelen 140b, eerste en derde lid,140c en 140e van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing .

3. Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid de goedkeuring van een ander bestuursorgaan behoeft, is het tweede lid niet van toepassing en is artikel 140d van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 144d van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

E WIJZIGING VAN DE WET OP DE RUIMTELIJKE ORDENING

A

Aan artikel 10 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Over een besluit van de raad, inhoudende vaststelling, herziening of intrekking van een bestemmingsplan kan overeenkomstig de Referendumwet een referendum worden gehouden, voorzover dat plan niet strekt tot uitvoering van in de bijlage bij deze wet genoemde besluiten of wettelijke voorschriften. Artikel 144a, tweede lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

B

Na artikel 25 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25a

Burgemeester en wethouders besluiten in hoeverre over het besluit houdende vaststelling van een bestemmingsplan, gelet op artikel 10, vierde lid, van deze wet en artikel 144a, tweede lid, van de Gemeentewet, een referendum kan worden gehouden.

C

Aan artikel 26 wordt na de tweede volzin een volzin toegevoegd, luidende:

Een besluit van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 25a wordt tezamen met het raadsbesluit, waarop het betrekking heeft, bekendgemaakt en ter inzage gelegd.

D

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden na de tweede volzin de volgende volzinnen toegevoegd:

Een afschrift van het besluit van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 25a, wordt tezamen met het plan aan gedeputeerde staten gezonden. In afwijking van artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onderscheidenlijk het derde lid van dit artikel, nemen gedeputeerde staten een besluit houdende vaststelling van een bestemmingsplan niet eerder in behandeling dan nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat over dat besluit noch over een gedeelte daarvan een referendum wordt gehouden dan wel dat het referendum niet heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van dat besluit of het gedeelte daarvan, dat aan het referendum is onderworpen.

2. Met vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot vierde tot en met negende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

2. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat over het bestemmingsplan geen referendum wordt gehouden dan wel het referendum over het besluit noch over een gedeelte daarvan heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing als bedoeld in het eerste lid, wordt dit zo spoedig mogelijk bekendgemaakt met overeenkomstige toepassing van artikel 22. De in artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onderscheidenlijk in het derde lid van dit artikel bedoelde termijn vangt aan met ingang van de eerste dag na die bekendmaking.

3. Indien onherroepelijk is vastgesteld dat het referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing van het besluit of een gedeelte daarvan, vervalt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre van rechtswege. Burgemeester en wethouders maken dit zo spoedig mogelijk bekend met overeenkomstige toepassing van artikel 22 onder vermelding van de datum van ingang waarvan het besluit of het gedeelte daarvan is vervallen.

3. In het nieuwe vierde lid wordt «na afloop van de termijn van terinzagelegging, bedoeld in artikel 26» vervangen door: na de bekendmaking, bedoeld in het tweede lid.

4. In het nieuwe zevende lid, tweede volzin, wordt «het derde lid» vervangen door: het vijfde lid.

5. In het nieuwe achtste lid, eerste volzin, wordt «het derde lid» vervangen door: het vijfde lid.

E

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «artikel 28, vijfde lid» vervangen door: artikel 28, zevende lid.

2. In het achtste lid, derde volzin, wordt «Artikel 28, vierde lid» vervangend door: Artikel 28, zesde lid.

F

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «28, zevende lid» vervangen door: 28, negende lid.

2. In het vierde lid wordt «28, eerste, vierde, vijfde en zevende lid» vervangen door: 28, eerste, zesde, zevende en negende lid.

G

In artikel 55, onder b, wordt «28, tweede lid» vervangen door: 28, vierde lid.

H

In artikel 56a, onder b en d, wordt «artikel 28, zesde lid» vervangen door: artikel 28, achtste lid.

I

In artikel 60 wordt «artikel 28, vierde lid» vervangen door: artikel 28, zesde lid.

J

Aan de wet wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

Bijlage, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

Als een besluit of een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 10, vierde lid, worden aangemerkt:

a. een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan;

b. een aanwijzing als bedoeld in artikel 37;

c. een verzoek om toepassing van artikel 40 of 41;

d. de artikelen 15 en 24 van de Tracéwet;

e. artikel 36 van de Monumentenwet 1988;

f. de artikelen 26 en 26a van de Luchtvaartwet;

g. artikel 7e van de Ontgrondingenwet;

h. artikel 26 van de Natuurbeschermingswet;

i. artikel IX, zevende lid, van de wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving (Stb. 459);

j. de artikelen 17 tot en met 33 van de Wet op de waterkering.

F WIJZIGING VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 125 tot en met 129 wordt «een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing» vervangen door: een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing of referendum.

B

Na artikel 126 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 126a

1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een verzoek tot het houden van een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven referendum in te dienen hetzij niet, hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 126b

1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een verzoek tot het houden van een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven referendum te ondersteunen hetzij niet hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

G WIJZIGING VAN DE KIESWET

De Kieswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel J 6, laatste volzin, vervalt.

B

Na artikel J 6 wordt een nieuw artikel J 6a opgenomen, luidende:

Artikel J 6a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met het oog op de combinatie van stemmingen. Deze voorschriften zijn van toepassing bij het gelijktijdig plaatsvinden van twee of meer stemmingen voor een verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraden of het Europese Parlement, voor een referendum uit hoofde van de Referendumwet of voor een andere, door de gemeenteraad uitgeschreven, stemming.

H WIJZIGING VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 8:4 wordt na onderdeel h, onder vernummering van onderdeel i tot j, een nieuw onderdeel i opgenomen, luidende:

i. van het stembureau, het plaatselijk stembureau, het hoofdstembureau of de burgemeester inzake het inleidend verzoek tot het houden van een correctief referendum, het definitieve verzoek tot het houden van een correctief referendum, het verloop van de stemming, de stemopneming, de vaststelling van het aantal kiesgerechtigden en de vaststelling van de uitslag van een correctief referendum, alsmede een besluit tot vaststelling van de datum waarop een correctief referendum wordt gehouden;

PROEVE van wetgeving ter uitvoering van grondwetsbepalingen inzake een beslissend correctief wetgevingsreferendum

Toelichting

1. Inleiding

Deze proeve vloeit voort uit de afspraken die zijn gemaakt volgend op de kabinetscrisis na de verwerping door de Eerste Kamer van het grondwetsherzieningsvoorstel correctief referendum in tweede lezing (zie de bijlage bij het eindrapport van de informateur H.D. Tjeenk Willink, kamerstukken II 1998/99, 26 540, nr. 2). Onderdeel van die afspraken was dat gelijktijdig met het opnieuw indienen van het grondwetsherzieningsvoorstel correctief referendum en het indienen van een voorstel voor een Tijdelijke referendumwet bij de Tweede Kamer middels een proeve inzicht wordt gegeven in de uitvoeringswet (beslissend) correctief referendum.

De proeve is een mogelijke opzet van de wet waarmee uitvoering wordt gegeven aan de grondwettelijke bepalingen inzake het correctief referendum, hetgeen meebrengt dat de grondwettelijke bepalingen maatgevend zijn voor de inhoud van de proeve. Tegelijkertijd is de overeenkomst tussen het voorstel van wet voor een Tijdelijke referendumwet en de proeve groot. Dit wordt voor een belangrijk deel verklaard door het feit dat op grond van de eerdergenoemde afspraken het grondwetsherzieningsvoorstel ook kaderstellend is voor de Tijdelijke referendumwet, vanzelfsprekend voorzover dat binnen het kader van de geldende grondwettelijke bepalingen mogelijk is. In de proeve zijn derhalve slechts van de Tijdelijke referendumwet afwijkende voorzieningen getroffen voorzover dat samenhing met het verschil in karakter tussen beide regelingen. Dat verschil in karakter komt met name tot uitdrukking in het raadgevend correctief referendum van de Tijdelijke referendumwet versus het beslissendcorrectief referendum van de proeve, respectievelijk het tijdelijke versus het definitieve karakter van de onderscheiden regelingen. Overigens wordt, waar in het onderstaande gesproken wordt van correctief referendum, gedoeld op het beslissend correctief referendum, tenzij anders is aangegeven.

Deze toelichting beperkt zich tot een beknopte uiteenzetting over de opzet van de proeve en gaat verder slechts in op de verschillen ten opzichte van de voorgestelde Tijdelijke referendumwet. Voor een algemene toelichting op de vormgeving van het correctief referendum en de procedure zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel van wet voor een Tijdelijke referendumwet.

Als bijlage bij deze toelichting is de tekst van het grondwetsherzieningsvoorstel, zoals dat is ingediend tegelijk met de openbaarmaking van deze proeve, opgenomen.

2. Opzet van de proeve

De proeve is een voorstel voor de uitvoeringswet voor de toekomstige grondwettelijke bepalingen inzake het referendum. Bij de voorbereiding van de proeve is de vraag gerezen in hoeverre aspecten van het referendum die al in de grondwettelijke bepalingen zijn geregeld, ook in de uitvoeringswet moeten worden opgenomen. Gedacht kan bij voorbeeld worden aan de drempels voor het inleidend en het definitieve verzoek, die in artikel 89a van het grondwetsherzieningsvoorstel zijn vastgelegd. Gekozen is voor een volledige opneming van de grondwettelijke bepalingen in de Referendumwet. Deze keuze is in het verleden ook bij andere uitvoeringswetten als de Kieswet gemaakt. Voordeel hiervan is dat de Referendumwet een compleet beeld zal bieden van de relevante voorschriften, zonder dat daarin gaten zitten waarvan op het eerste gezicht niet duidelijk is dat die worden opgevuld door de grondwettelijke bepalingen. Een extra reden om in dit geval voor deze oplossing te kiezen is bovendien dat hiermee wordt vermeden dat in de proeve op het eerste gezicht onverklaarbare verschillen zouden ontstaan tussen de regeling van het nationale referendum en de regeling van het provinciale en gemeentelijke referendum.

Het voorstel voor de Tijdelijke referendumwet bevat geen wijzigingen van andere wetten, vanuit de gedachte dat in een tijdelijke wet tijdelijke wijzigingen van andere wetgeving moeten worden vermeden. In plaats daarvan is in de Tijdelijke referendumwet – voorzover nodig – gekozen voor tijdelijke afwijkingen van andere wetgeving. Deze lijn is vanzelfsprekend niet doorgetrokken naar de proeve, nu deze een ontwerp bevat van een definitieve regeling. Dit betekent dat de vraag in welke wetgeving de voor invoering van het beslissend correctief referendum noodzakelijke wijzigingen moeten worden aangebracht pas in dit kader in zijn volle omvang onder ogen is gezien.

De uitvoeringswet voor het correctief referendum bevat een complete regeling van het nationale referendum. Zowel het mogelijke onderwerp van een referendum, de uitzonderingen daarop, de wijze van inpassing in de wetgevingsprocedure als het verloop van de referendumprocedure zijn voor het nationale niveau in de Referendumwet zelf geregeld. Voor het provinciale en gemeentelijke referendum is gekozen voor een verdeling van de bepalingen over de Provincie- en Gemeentewet enerzijds en de Referendumwet anderzijds. De regeling van de aan een referendum te onderwerpen besluiten is opgenomen in Provincie- en Gemeentewet (en de Wet op de Ruimtelijke Ordening waar het betreft de referendabiliteit van het bestemmingsplan), evenals de wijze van inpassing van het referendum in de besluitvormingsprocedure. Omdat gemeentelijke en provinciale besluiten met betrekking tot gemeenschappelijke regelingen in de Wgr zijn geregeld, is de referendabiliteit van die besluiten aldaar opgenomen, zij het dat wat de procedure betreft bepalingen uit Provincie- en Gemeentewet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. De Wet op de Ruimtelijke Ordening regelt wat de inpassing betreft meer zelf. De drempels voor het indienen van een inleidend en een definitief verzoek en de procedures die de verzoeken moeten doorlopen, alsmede de overige procedures rond de vaststelling van de datum waarop het referendum wordt gehouden, de voorbereiding van de stemming, de stemming zelf, en de vaststelling van de uitslag zijn opgenomen in de Referendumwet, en zijn zowel op het nationale als op het provinciale en het gemeentelijke referendum van toepassing. Achterliggende gedachte achter deze verdeling is geweest dat de reikwijdte van de regeling van het provinciaal respectievelijk gemeentelijk referendum uit Provincie- en Gemeentewet moet kunnen worden afgeleid, omdat deze wetten een algemene regeling bevatten van de besluitvorming door gemeenten en provincies en het referendum in een bepaald opzicht als onderdeel daarvan moet worden gezien. De Provinciewet en de Gemeentewet dienen zoveel mogelijk zicht te bieden op de vraag welke besluiten van staten en raad aan een referendum kunnen worden onderworpen. Ook de manier waarop het referendum in de provinciale respectievelijk gemeentelijke besluitvormingsprocedure wordt ingepast, is in de Provincie- en Gemeentewet zelf neergelegd, om te bereiken dat de algemene regels met betrekking tot de besluitvormingsprocedure uit deze wetten zijn af te leiden.

Zodoende vloeit tevens uit de Provincie- respectievelijk de Gemeentewet de verplichting voor provincies c.q. gemeenten voort om een referendum te houden, indien aan de regels die in die wetten en de Referendumwet zijn gesteld, is voldaan.

Ten slotte zijn ook enkele andere bepalingen van de Tijdelijke referendumwet niet in de Referendumwet terug te vinden. In de regeling van deze aspecten van het referendum is voorzien door middel van wijziging van andere wetgeving. Het betreft enkele strafbepalingen – die in de proeve zijn opgenomen in de vorm van een wijziging van het Wetboek van Strafrecht –, twee wijzigingen van de Kieswet met betrekking tot de combinatie van stemmingen en een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht inzake de uitsluiting van bepaalde besluiten van bezwaar en beroep. In de materiële betekenis van deze bepalingen is door de«verplaatsing» naar de wetten waar zij eigenlijk thuishoren, overigens geen verandering gebracht.

3. Verschillen van algemene aard tussen de proeve en de Tijdelijke referendumwet

Een van de meest in het oog springende verschillen tussen het beslissend correctief referendum van de proeve en het raadgevend correctief referendum van het voorstel inzake de Tijdelijke referendumwet is gelegen in de wijze waarop het referendum op nationaal niveau is ingepast in de wetgevingsprocedure. Het beslissend correctief referendum vindt plaats tussen de aanneming door de Staten-Generaal van het wetsvoorstel en de bekrachtiging daarvan, terwijl het raadgevend correctief referendum plaatsvindt tussen bekrachtiging en inwerkingtreding van de wet. De achtergrond van dit verschil wordt gevormd door de grondwettelijke randvoorwaarden waarmee de Tijdelijke referendumwet rekening moest houden. Die achtergrond is nader toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Tijdelijke referendumwet.

Het verschillende moment waarop het referendum kan plaatsvinden heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de inhoud van de wettelijke regeling. Waar het voorstel voor de Tijdelijke referendumwet in hoofdstuk 3 een – vrij uitgebreide – regeling kent van de opschorting van de inwerkingtreding van wetten in verband met de mogelijkheid van een referendum, volstaat hoofdstuk 3 van de proeve met enkele bepalingen over het moment van bekrachtiging van een wetsvoorstel. Een hiermee samenhangend gevolg van het verschil in inpassing in de wetgevingsprocedure is dat op grond van de proeve – door de Staten-Generaal aanvaarde – wetsvoorstellen aan een referendum kunnen worden onderworpen, waar op grond van de Tijdelijke referendumwet (nog niet in werking getreden) wetten het voorwerp van een referendum kunnen zijn. Hieruit volgt dat in de proeve het bijzondere geval moest worden geregeld dat het centraal stembureau het inleidend verzoek dient af te wijzen, in het geval aan de Staten-Generaal is meegedeeld dat de bekrachtiging aan het wetsvoorstel is onthouden.

Voor het provinciale en gemeentelijke referendum is de wijze van inpassing van het referendum in de besluitvormingsprocedure van staten en raad identiek voor het raadgevend en het beslissend correctief referendum. De besluitvormingsprocedure voor staten en raad is eenvoudiger dan de (nationale) wetgevingsprocedure en kent niet een figuur vergelijkbaar met de bekrachtigingsfiguur. Zowel het raadgevend als het beslissend referendum vinden op decentraal niveau plaats tussen het nemen van het besluit door staten respectievelijk de raad en de inwerkingtreding van het besluit. Er is dan ook geen aanleiding om voor het decentrale niveau voor een andere wijze van inpassing in de besluitvormingsprocedure te kiezen, zij het dat de betreffende regelingen nu zijn ondergebracht in Provincie- respectievelijk Gemeentewet.

Een ander, cruciaal verschil tussen de proeve en het voorstel voor de Tijdelijke referendumwet vloeit voort uit het juridische verschil in de gevolgen die aan de uitslag worden verbonden bij beide soorten referenda. Waar de proeve bepaalt dat een wetsvoorstel van rechtswege vervalt indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid tot een uitspraak tot afwijzing, is in het voorstel voor de Tijdelijke referendumwet voor dat geval «slechts» de verplichting opgenomen om zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel in te dienen dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding. Tevens bevat de proeve enkele voorschriften omtrent de bekrachtiging van wetsvoorstellen die aan een referendum zijn onderworpen, die rechtstreeks uit het grondwetsherzieningsvoorstel (de artikelen 89a, tweede lid en 89d, tweede lid) voortvloeien. Ook deze bepalingen hangen samen met het verschil in karakter tussen beide soorten referenda. Dit verschil in karakter komt vanzelfsprekend zowel in de regeling van het nationale als in de regeling van het provinciale en gemeentelijke referendum tot uitdrukking.

Voorts bestaat er een verschil tussen de proeve en het voorstel voor een Tijdelijke referendumwet ten aanzien van de uitzonderingsgronden. De opzet van de Tijdelijke referendumwet waarin de wetgever zich twee maal kan uitspreken over hetzelfde onderwerp, brengt naar zijn aard met zich mee dat een vicieuze cirkel van referenda over hetzelfde onderwerp moet worden voorkomen door daartoe strekkende uitzonderingen. Die noodzaak is niet aanwezig bij de uitvoeringswet voor het correctief referendum die zelf een definitieve regeling bevat de rechtsgevolgen van een afwijzende uitspraak. Het limitatieve stelsel van uitzonderingsgronden in de proeve komt overeen met uitzonderingen in het wetsvoorstel tot grondwetsherziening inzake het correctief referendum. Dit geldt echter niet voor grondwetsherzieningsvoorstellen in tweede lezing, die in het voorstel voor de Tijdelijke referendumwet wel en in de proeve niet zijn uitgezonderd. Voor de achtergronden daarvoor zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel inzake de Tijdelijke referendumwet.

De argumenten die hebben geleid tot het in de Tijdelijke referendumwet referendabel verklaren van besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau zijn ook hier van toepassing. De gevallen waarvoor de Tijdelijke referendumwet op decentraal niveau het raadgevende referendum voorschrijft, komen daardoor terug in de bepalingen ter uitvoering van de grondwetswijziging ter realisering van het bindend referendum.

4. Overige verschillen tussen de proeve en de Tijdelijke referendumwet

De referendumprocedure

In de procedures voor de vaststelling van de referendabiliteit van wetten en besluiten, het inleidend verzoek, het definitieve verzoek, de stemming en vaststelling van de uitslag zijn ten opzichte van de Tijdelijke referendumwet geen wijzigingen aangebracht. Ook hebben de bestuursorganen die op grond van de Tijdelijke referendumwet voor deze procedures verantwoordelijk zijn, op grond van de proeve dezelfde taken en verantwoordelijkheden gekregen. Voorts is de kiesgerechtigdheid, waaronder tevens is begrepen de kiesgerechtigdheid van Nederlanders in het buitenland, op dezelfde wijze vormgegeven als in de Tijdelijke referendumwet.

De verhouding tussen Referendumwet en Kieswet is dezelfde als die tussen Tijdelijke referendumwet en Kieswet. Ook in de meer definitieve situatie is gekozen voor het waar mogelijk en wenselijk van overeenkomstige toepassing verklaren van bepalingen van de Kieswet in plaats van voor een zelfstandige regeling van de gehele procedure naast de regeling van de Kieswet. Deze keuze is ingegeven door overwegingen van efficiency en wetgevingstechniek.

In de Tijdelijke referendumwet is geregeld dat voor verzoeken tot het houden van een referendum respectievelijk ondersteuningsverklaringen bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de mogelijkheid bestaat deze verzoeken respectievelijk ondersteuningsverklaringen met gebruikmaking van elektronische datacommunicatie in te dienen. Deze regeling is vooralsnog ongewijzigd in de proeve overgenomen. Thans is nog niet te overzien of van de betreffende bepalingen in de Tijdelijke referendumwet in de toekomst gebruik zal kunnen worden gemaakt. Tegen de tijd dat een voorstel voor de uitvoeringswet daadwerkelijk bij de Tweede Kamer zal worden ingediend, is daar waarschijnlijk meer zicht op. Op dat moment, of zoveel eerder als mogelijk is, zal worden bezien of en zo ja, op welke wijze de artikelen 40 en 74 van de proeve door een andere, meer definitieve regeling kunnen worden vervangen. Voor het overige zij verwezen naar de toelichting op deze artikelen in de memorie van toelichting bij de Tijdelijke referendumwet.

Gevolgen gebruik spoedprocedure

Indien een spoedshalve in werking getreden wet van rechtswege vervalt door een afwijzende uitspraak, regelt, aldus het grondwetsvoorstel, de wet de gevolgen daarvan. Het kan daarbij gaan om een bijzondere wet maar ook om een algemene wet. Aan deze grondwetsbepaling wordt hier uitvoering gegeven door een bepaling over bekendmaking in het Staatsblad van het van rechtswege vervallen van een wet (respectievelijk bekendmaking in de Staatscourant van het vervallen van de stilzwijgende goedkeuring, die op grond van artikel 17 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen moet worden gevolgd door een bekendmaking in het Tractatenblad indien vervolgens de binding aan het verdrag is beëindigd). In het kader van een algemene wet kan echter nauwelijks recht worden gedaan aan de veelheid van onderscheiden gevallen die zich kunnen voordoen. Het ligt in de rede dat een bijzonder wetsvoorstel de verdere rechtsgevolgen regelt van een eventuele afwijzende uitspraak.

De spoedshalve bekrachtigde wet vervalt van rechtswege op het tijdstip dat onherroepelijk is komen vast te staan dat er sprake is van een uitspraak tot afwijzing. Als hoofdregel geldt dan dat er sprake is van een onmiddellijke werking van het van rechtswege vervallen van de wet in die zin dat vanaf het tijdstip dat de wet van rechtswege is vervallen daaraan geen rechtsgevolgen meer kunnen worden verbonden.

De van rechtswege vervallen wet is evenwel spoedshalve in werking getreden en er kunnen derhalve op het tijdstip dat de wet van rechtswege vervalt, reeds rechtsgevolgen zijn ontstaan. Die rechtsgevolgen kunnen niet in stand blijven met het oog op de betekenis van de uitspraak tot afwijzing. Betrokkenen konden op de hoogte zijn van de mogelijkheid van een uitspraak tot afwijzing. Indien er rechtsgevolgen zijn ontstaan, is het daarom geboden dat de bijzondere wetgever deze ongedaan maakt door terugwerkende kracht te verlenen aan het van rechtswege vervallen van de wet tot aan het tijdstip van de spoedshalve inwerkingtreding van de wet of door anderszins een wijziging aan te brengen in de sedertdien ontstane rechtsgevolgen met inachtneming van de uitspraak tot afwijzing. Over een dergelijk voorstel van wet kan een referendum worden gehouden. Bij de keuze voor de spoedprocedure is het van groot belang het risico van de nadelige gevolgen van het van rechtswege vervallen van een wet af te wegen tegen het belang van zo snel mogelijke inwerkingtreding van een wet.

Wijzigingen van andere wetten

Wijziging Provincie-, Gemeentewet en Wet gemeenschappelijke regelingen

In onderdeel 2 is uiteengezet waarom de regeling van de referendabele onderwerpen voor het decentrale niveau is geregeld in Provinciewet, Gemeentewet, Wet gemeenschappelijke regelingen en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (vgl. de onderdelen B,C,D en E van de proeve). Het gaat om de volgende onderwerpen:

Voor provinciale referenda (besluiten van provinciale staten):

– besluiten houdende algemeen verbindende voorschriften en de intrekking daarvan met inachtneming van enkele in de wet opgesomde uitzonderingen en de mogelijkheid om bij verordening enkele uitzonderingen vast te stellen (voorgestelde art. 140a Provinciewet);

– besluiten tot oprichten van en deelnemen in privaatrechtelijke rechtsvormen, tenzij bij verordening van het referendum uitgesloten (voorgestelde derde en vierde lid van art. 151 Provinciewet);

– besluiten tot wijziging van de Provincienaam;

– besluiten tot deelneming in-, wijziging van, toetreden tot- en uittreding uit een gemeenschappelijke regeling, tenzij dit bij verordening is uitgesloten (zie wijziging diverse bepalingen in de Wet gemeenschappelijke regelingen).

Voor gemeentelijke referenda (besluiten van gemeenteraden):

• overeenkomstige bepalingen als voor het provinciale niveau, onder toevoeging van grenscorrecties die bij gelijkluidend besluit van gemeenteraden worden vastgesteld (art. 283 Gemeentewet) en besluiten tot vaststelling, herziening of intrekking van een bestemmingsplan voorzover dat niet strekt tot uitvoering van besluiten of wettelijke voorschriften van een in een bijlage bij de Wet op de Ruimtelijke Ordening op te nemen bijlage (voorgestelde art. 10 Wet op de Ruimtelijke Ordening).

Omdat de besluiten tot het treffen van-, wijzigen van-, toetreden tot- en uittreden uit een gemeenschappelijke regeling in de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn geregeld is de referendabiliteit van die besluiten (van provinciale staten en gemeenteraden) eveneens in de Wet gemeenschappelijke regelingen geregeld. Deze besluiten zijn referendabel, tenzij dit bij provinciale of gemeentelijke verordening is uitgezonderd. Relevante bepalingen uit Provincie- en Gemeentewet met betrekking tot de referendumprocedure zijn van overeenkomstige toepassing verklaard. Besluiten van Wgr-besturen zijn niet referendabel uit hoofde van dit voorstel.

Wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

Onderdeel E van deze proeve correspondeert met de regeling van de referendabiliteit van het bestemmingsplan zoals die in het voorstel voor de Tijdelijke referendumwet is aangegeven. Het bestemmingsplan is referendabel, behoudens voorzover het uitvoering geeft aan hogere belangen. De mogelijkheden voor doorwerking van bovengemeentelijk beleid zijn ook hier expliciet opgesomd in de bijlage, die nu bij de Wet op de Ruimtelijk Ordening wordt gevoegd.

In artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat de bevoegdheid van de raad regelt om bestemmingsplannen vast te stellen heeft ook de regeling van de referendabiliteit als zodanig een plaats gekregen. De procedure van het referendum is in de procedure van totstandkoming van een bestemmingsplan ingebed. Na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt bij de bekendmaking van de terinzagelegging van het plan tevens de mogelijkheid om dat plan of een gedeelte daarvan aan een referendum te onderwerpen aangegeven en bekend gemaakt op de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening gebruikelijke wijze.

Voorafgaande aan het volgende traject, de beoordeling door gedeputeerde staten van de bij hen ingediende bedenkingen en de besluitvorming omtrent goedkeuring, is een fase ingebouwd voor een mogelijkerwijs te houden referendum. Tijdens de periode van terinzageligging van het plan, tevens de termijn voor indiening van bedenkingen, dient ook een eventueel inleidend verzoek voor het referendum plaats te vinden. Gedeputeerde staten nemen het vaststellingsbesluit niet eerder in behandeling dan nadat duidelijk vaststaat dat over het plan of een gedeelte daarvan ofwel geen referendum wordt gehouden ofwel een gehouden referendum geen afwijzing inhoudt van het in het plan(gedeelte) vastgelegde ruimtelijk beleid.

Zodra dit vaststaat wordt de bestemmingsplanprocedure hervat. De in de Algemene wet bestuursrecht onderscheidenlijk de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan de goedkeuring verbonden termijnen beginnen dan te lopen na de desbetreffende bekendmaking. Als daarentegen het referendum een afwijzing van het in het plan of een gedeelte daarvan vastgelegde ruimtelijke beleid inhoudt, vervalt het besluit tot vaststelling van dat plan of dat desbetreffende gedeelte van rechtswege. Dit wordt dan bekendgemaakt op de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening gebruikelijke wijze met vermelding van de datum waarop dat besluit geheel of gedeeltelijk is vervallen.

Wijziging van de Kieswet

In de proeve is een nieuw artikel J 6a in de Kieswet opgenomen, onder aanpassing van het bestaande artikel J 6.

In dit nieuwe artikel J 6a van de Kieswet is een algemene regeling voor de combinatie van stemmingen opgenomen, die in de plaats komt van de regeling in de artikelen 114, tweede lid, en 116 van de Tijdelijke referendumwet. De regeling van het voorgestelde artikel J 6a Kieswet heeft ook betrekking op de combinatie van stemmingen op grond van de Referendumwet. Voor deze afwijking van de gekozen oplossing in de Tijdelijke referendumwet is gekozen vanuit een oogpunt van toegankelijkheid van de bepalingen. Inhoudelijk zijn er geen wijzigingen aangebracht. Voor de inhoud van de regeling zij dan ook verwezen naar de toelichting bij de Tijdelijke referendumwet.

BIJLAGE Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum.

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot opneming in de Grondwet van bepalingen inzake het correctief referendum;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

Er bestaat grond het hierna in de artikelen II tot en met V omschreven voorstel tot verandering in de Grondwet in overweging te nemen.

Artikel II

A

In artikel 81 van de Grondwet wordt na «gezamenlijk» ingevoegd: behoudens de mogelijkheid van een referendum met toepassing van § 1A.

B

Na § 1 van hoofdstuk 5 van de Grondwet wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1A. Referendum

Artikel 89a

1. Een voorstel van wet dat door de Staten-Generaal is aangenomen, wordt aan een referendum onder de in artikel 54 bedoelde kiesgerechtigden onderworpen, indien na een inleidend verzoek van ten minste veertigduizend kiesgerechtigden ten minste zeshonderdduizend kiesgerechtigden daartoe de wens kenbaar hebben gemaakt.

2. Aan het inleidend verzoek wordt geen gevolg gegeven, indien de Koning de Staten-Generaal kennis heeft gegeven van zijn besluit waarbij aan het voorstel de bekrachtiging is onthouden.

Artikel 89b

Niet aan een referendum kunnen worden onderworpen:

a. voorstellen van wet inzake het koningschap;

b. voorstellen van wet inzake het koninklijk huis;

c. voorstellen van wet inzake de begroting, bedoeld in artikel 105, eerste lid;

d. voorstellen van wet die uitsluitend strekken tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

e. voorstellen van rijkswet, behoudens voorstellen van rijkswet tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.

Artikel 89c

De bekrachtiging van een voorstel van wet kan eerst plaatsvinden nadat over dit voorstel een referendum is gehouden of nadat is komen vast te staan dat daarover geen referendum wordt gehouden.

Artikel 89d

1. Indien bij het referendum een meerderheid zich tegen het voorstel van wet uitspreekt en deze meerderheid ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen, vervalt het voorstel van rechtswege.

2. Indien bij het referendum niet een meerderheid die ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen, zich tegen het voorstel van wet uitspreekt, wordt het voorstel terstond bekrachtigd.

Artikel 89e

1. Indien de bekrachtiging van een voorstel van wet geen uitstel kan lijden, kan, mits het voorstel dit bepaalt, de bekrachtiging terstond plaatsvinden nadat de Staten-Generaal het voorstel hebben aangenomen. Het tot wet geworden voorstel kan overeenkomstig de artikelen 89a en 89b aan een referendum worden onderworpen.

2. Indien bij het referendum een meerderheid als bedoeld in artikel 89d, eerste lid, zich tegen de wet uitspreekt, vervalt de wet van rechtswege. De wet regelt de gevolgen hiervan.

Artikel 89f

Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring die stilzwijgend is verleend aan verdragen.

Artikel 89g

Alles wat verder het referendum betreft, wordt bij de wet geregeld.

ARTIKEL III

Na artikel 128 van de Grondwet wordt een nieuw artikel toegevoegd, dat luidt:

Artikel 128a

1. Behoudens bij of krachtens de wet te stellen uitzonderingen, worden besluiten, houdende algemeen verbindende voorschriften, die door provinciale staten of de gemeenteraad zijn genomen, en andere bij de wet aan te wijzen besluiten van provinciale staten of de gemeenteraad aan een beslissend referendum onderworpen onder de in de artikelen 129 en 130 bedoelde kiesgerechtigden voor provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad, indien een bij de wet te bepalen aantal van deze kiesgerechtigden daartoe de wens kenbaar maakt, een en ander volgens bij of krachtens de wet te stellen regels.

2. Indien bij het referendum een meerderheid zich tegen het besluit van provinciale staten of de gemeenteraad uitspreekt en deze meerderheid ten minste dertig procent omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen, vervalt het besluit van rechtswege.

ARTIKEL IV

Aan artikel 137 van de Grondwet wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt:

6. Een voorstel tot verandering in de Grondwet kan alleen aan een referendum worden onderworpen nadat het door de Staten-Generaal in tweede lezing is aangenomen.

ARTIKEL V

Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd:

ARTIKEL XXXI

De wijziging in artikel 81 alsmede de artikelen 89a tot en met 89g, 128a en 137, zesde lid, treden eerst na vijf jaren of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking. Deze termijn kan bij de wet voor ten hoogste vijf jaren worden verlengd. Het tijdstip van inwerkingtreding kan voor de artikelen 89a tot en met 89g en 137, zesde lid, anders worden vastgesteld dan voor artikel 128a.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven