nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2000
Voor vandaag heeft uw Kamer de stemming geagendeerd over wetsvoorstel
27 030, Wijziging van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de Natuurschoonwet
1928, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 en de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Het leek mij verstandig u voor de stemmingen mijn oordeel te doen toekomen
over het amendement Reitsma en Remak (nr. 13) betreffende de Natuurschoonwet
1928 waarin wordt voorgesteld de 25 jaars termijn bij vervreemding van landgoederen
te vervangen door een 10 jaars termijn, met invordering van het gehele bedrag
aan successie- of schenkingsrechten bij vervreemding binnen die 10 jaars termijn.
Alles afwegende blijf ik van mening dat mijn eigen voorstel, zoals vastgelegd
in het wetsvoorstel, te prefereren valt boven dit amendement omdat de balans
tussen de lengte van de termijn en de systematiek van invordering bij vroegtijdige
vervreemding beter wordt getroffen. Ook denk ik dat het verstandig is de lengte
van de termijn – 25 jaren – aan te laten sluiten bij de termijn
die thans reeds in de wet is opgenomen met betrekking tot het instandhoudingsvereiste,
ook 25 jaren. Dit is mede van belang omdat een kortere duur het risico oproept
dat zich op termijn druk ontwikkelt om ook de 25 jaars-eis van het instandhoudingsvereiste
naar beneden toe aan te passen, hetgeen mij niet in het belang lijkt van de
instandhouding van de landgoederen.
Ik zou deze gelegenheid tevens willen gebruiken om u mijn oordeel te geven
over de aangekondigde motie Giskes c.s. met betrekking tot het verlofsparen,
waarvan de tekst reeds is verspreid onder de leden. Deze motie levert mij,
bij aanname, een werkbaar kader op waarbinnen ik bereid ben verder te kijken
naar verbeteringen in de regeling.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos