27 026
Wijziging van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en van Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van de EG-richtlijn inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van geslacht

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en van Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van de EG-richtlijn inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van geslacht.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

24 februari 2000

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Nederlandse wetgeving aan te passen met het oog op richtlijn nr. 97/80/EG van de Raad van de Europese Unie van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van geslacht (zie Pb EG L14),

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Indien degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met deze wet is gehandeld.

ARTIKEL II

Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 646 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

8. Indien degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in dit artikel, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met dit artikel is gehandeld.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Transponeringstabel

Richtlijn nr. 97/80/EGWet gelijke behandeling van mannen en vrouwenBurgerlijk Wetboek
artikel 1nvt*nvt*
artikel 2, eerste lidartikel 1, eerste volzinartikel 7:646 lid 5, eerste volzin
artikel 2, tweede lidartikel 1, derde volzinartikel 7:646 lid 5, derde volzin
artikel 3, eerste lid, sub anvt*nvt*
artikel 3, eerste lid, sub bnvt*nvt*
artikel 3, tweede lidnvt*nvt*
artikel 4, eerste lidartikel 6aartikel 7:646 lid 8
artikel 4, tweede lidnvt*nvt*
artikel 4, derde lidnvt*nvt*
artikel 5nvt*nvt*
artikel 6nvt*nvt*
artikel 7, eerste alineaartikel IIIartikel III
artikel 7, tweede alineanvt*nvt*
artikel 7, derde alineanvt*nvt*

* Deze aanduiding betekent dat hetgeen in de richtlijn is gesteld niet behoeft te worden verwerkt in de nationale wetgeving.

Naar boven