27 024
Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep (kosten bestuurlijke voorprocedures)

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2001

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de kosten van bestuurlijke voorprocedures (Kamerstukken II 1999/2000, 27 024, nrs. 1–3) in het wetgevingsoverleg van 4 december jl. heb ik aangegeven behoefte te hebben aan nader beraad in het kabinet over de amendementen-Dittrich (nrs. 7 en 8). Dit beraad heeft inmiddels plaatsgevonden. Mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bericht ik U daarover als volgt.

De kern van mijn bezwaar tegen genoemde amendementen was, dat daarin vrijwel iedere juridische fout in een besluit van een bestuursorgaan tot gevolg zou hebben dat het bestuursorgaan de kosten die de burger in verband met de behandeling van zijn bezwaarschrift heeft gemaakt, moet vergoeden. Inmiddels zijn de amendementen-Dittrich vervangen door het amendement-Dittrich/Santi/Van Wijmen/Van der Staaij op stuk nr. 14. Laatstgenoemd amendement beperkt de vergoedingsplicht tot gevallen waarin het bestreden besluit wegens onrechtmatigheid wordt herroepen en deze onrechtmatigheid aan het bestuursorgaan is te wijten. Dit impliceert dat de vergoedingsplicht wordt beperkt tot gevallen waarin het bestuursorgaan verwijtbaar inhoudelijke fouten heeft gemaakt. Bij louter formele fouten of gebreken in de motivering behoeft het besluit als zodanig immers niet te worden herroepen.

Een en ander betekent, dat thans een vergoedingsplicht wordt voorgesteld die duidelijk beperkter is dan in de oorspronkelijke amendementen-Dittrich, zij het nog altijd aanzienlijk ruimer dan in het regeringsvoorstel. Daarmee wordt gedeeltelijk aan mijn bezwaren tegemoetgekomen, al wil ik niet verhelen dat ook het nieuwe amendement-Dittrich c.s., zij het in mindere mate, naar mijn oordeel zal leiden tot een op zichzelf onwenselijke juridisering van de bezwaarschriftprocedure. Onder die omstandigheden laat ik het oordeel over het amendement-Dittrich c.s. op stuk nr. 14 aan de Kamer.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven