27 017
Homo-emancipatiebeleid

nr. 44
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2008

Op 30 juni 2008 verscheen de visienota (homo) seksualiteit van de Stuurgroep (homo)seksualiteit van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS), de organisatie voor besturen van reformatorische scholen. Deze nota dient als leidraad voor het beleid van reformatorische scholen ten aanzien van homoseksualiteit. De Stuurgroep heeft de visienota op dezelfde dag aan mij aangeboden tijdens mijn bezoek aan het Wartburgcollege in Rotterdam. Bij dit bezoek sprak ik met de Stuurgroep en daarnaast met leerlingen en docenten van het Wartburgcollege en gaf ik mijn reactie op het visiedocument. Dit deed ik ook in een interview met het Reformatorisch Dagblad. Ik heb waardering voor de inzet van de VGS om hun visie en beleid ten aanzien van homoseksualiteit op deze wijze bespreekbaar te maken. Wel heb ik een paar kanttekeningen bij het visiedocument.

De vaste Kamercommissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij op 7 juli 2008 verzocht om uiterlijk 1 september een (officiële) reactie te geven op het visiedocument van de VGS. Hierbij geef ik u deze meer uitgebreide en onderbouwde reactie. Daarbij geef ik ook aan welke acties worden ondernomen om de beleidspraktijk van scholen ten aanzien van sociale acceptatie van homoseksualiteit kritisch te volgen.

Zichtbaarheid en bespreekbaarheid van homoseksualiteit in orthodox-christelijke kring

«Orthodoxe stromingen binnen vrijwel alle geloofsgemeenschappen wijzen in hun geloofsopvatting homoseksualiteit of homoseksuele relatievorming af. Daar hebben zij in een democratische samenleving met beginselen als de vrijheid van meningsuiting ook de ruimte voor. Tegelijk mag van hen gevraagd worden onder ogen te zien dat homoseksuelen in hun kringen zich afgewezen kunnen voelen en geïsoleerd kunnen raken» (Kabinetsnota «Gewoon homo zijn», Kamerstuk 27 017, nr. 33, p. 11).

Het is positief dat de VGS – als eerste – gehoor geeft aan mijn oproep aan schoolbesturen om hun verantwoordelijkheid te nemen om de acceptatie van homoseksualiteit bespreekbaar te maken op een manier die aansluit bij hun identiteit (Kabinetsnota p. 27). Ik waardeer dit bijzonder. Het vergt immers moed om dit onderwerp bespreekbaar te maken. Er is kritiek uit eigen kring te verwachten van mensen die vinden dat de visie te homovriendelijk is, terwijl anderen juist zullen vinden dat homoseksuelen volgens de lijn van de visienota nog steeds gediscrimineerd worden. Het is goed dat het reformatorisch onderwijs zich bezint op zijn houding ten opzichte van homoseksualiteit en daarbij inzet op een veilig schoolklimaat en het psychisch welbevinden van homoseksuele leerlingen en docenten. Men erkent het bestaan van homoseksualiteit in eigen kring en in de omgang met homoseksuele leerlingen en docenten wordt (christelijke) naastenliefde als uitgangspunt genomen voor beleid en handelen: steun, begrip, respect en begeleiding. Dit is zeer positief; een voorbeeld voor alle scholen.

De VGS houdt wel duidelijk vast aan haar visie waarin homoseksualiteit wordt beschouwd als een zonde («seksuele gebrokenheid») en waarbij de homoseksuele praxis wordt afgewezen. Reformatorische scholen hechten sterk aan hun identiteit. Ze hebben daar ook de vrijheid toe. Het vernieuwende van de visienota van de VGS is dat ze hun afwijzing van de homoseksuele praxis niet (meer) vertalen in het afwijzen van homoseksuele leerlingen en docenten zélf. Niet de mens wordt afgewezen, maar het gedrag. In de reformatorische visie is alleen seksualiteit in een huwelijk van man en vrouw toegestaan, dus worden alle vormen van homoseksuele relaties afgewezen. De acceptatie van homoseksualiteit beperkt zich daarmee tot degenen die wel een homoseksuele gerichtheid hebben, maar geen homoseksuele relaties aangaan. Mijn kanttekeningen bij het visiedocument van de VGS hebben met name betrekking op de houding van de reformatorische scholen tegenover degenen die wel een homoseksuele relatie (willen) aangaan. Ik maak me daarover zorgen en constateer een knelpunt.

Zorgpunt

Bijzondere scholen mogen hun eigen visie op homoseksualiteit uitdragen, uiteraard binnen de wettelijke kaders (Grondwet, Wetboek van Strafrecht, Algemene Wet Gelijke Behandeling, Wettelijke Kerndoelen van het onderwijs). Scholen mogen homoseksuele docenten en leerlingen echter niet weren op het enkele feit van homoseksueel zijn. In de parlementaire geschiedenis van de AWGB is het voorbeeld van een homoseksuele leraar op een christelijke school uitvoerig aan de orde geweest. Hierover is van de zijde van het kabinet gezegd: «Concreet gaat het om de vraag of een homoseksuele leraar, die niet mag worden afgewezen louter vanwege zijn homoseksualiteit wel zou mogen worden afgewezen omdat hij een relatie heeft of met die relatie samenleeft. Ik wil hier geen misverstand over laten bestaan: dat mag dus niet. Het enkele feit van de seksuele gerichtheid ziet op de gerichtheid van een persoon in seksuele gevoelens, liefdesgevoelens, liefdesuitingen enrelaties. De homoseksuele leraar mag derhalve niet vanwege het hebben van een homoseksuele relatie worden afgewezen, ook niet als zou blijken dat hij met deze relatie samenleeft. Hetzelfde geldt overigens voor de heteroseksuele leraar» (Handelingen II, 1993, 47–3508, 47–3510). Scholen mogen geen verklaring voorleggen ter ondertekening dat men geen homoseksuele relatie heeft of zal aangaan en dienen binnen hun onderwijs aandacht te besteden aan seksuele diversiteit en verschillende geloofsovertuigingen.1 De visienota van de VGS is op deze punten niet altijd even helder.

Mijn zorgpunt betreft de invulling van de kerndoelen van het onderwijs. Maken de leerlingen in het reformatorisch onderwijs ook kennis met andere visies op homoseksualiteit? Zeker voor leerlingen met vragen over hun seksuele identiteit is het belangrijk om te weten dat er meerdere (christelijke) visies zijn en dat er gelovige homoseksuelen bestaan die op verschillende manieren invulling geven aan hun leven, relaties en seksualiteit. Ook in de zorg voor en hulpverlening aan leerlingen en docenten is zo’n ruimere blik op zijn plaats. In de kabinetsnota (hoofdstuk 1.2) heb ik aangegeven dat dit voorkómt dat homoseksuelen zich afgewezen voelen en geïsoleerd raken. Dat hoeft niet ten koste te gaan van de eigen levensbeschouwelijke visie van de school: men kan de eigen visie geven, maar geeft ook vanzelfsprekend informatie over andere visies en gaat daarover in gesprek. Dit uitgangspunt geldt uiteraard voor alle scholen.

Knelpunt

Mijn knelpunt betreft het personeels- en leerlingenbeleidvan de reformatorische scholen. In de visienota van de VGS wordt aangegeven hoe men wil omgaan met homoseksuele docenten en leerlingen. Personeelsleden tekenen bij hun benoeming een verklaring dat ze «naar Schrift en belijdenis zullen handelen, zich daaraan zullen toetsen en die aan hun leerlingen zullen voorhouden en voorleven» (p.6). Het betreft hier een verklaring met de reformatorische grondslagen, waarin seksualiteit alleen is toegestaan binnen een huwelijk tussen een man en een vrouw. Een leraar met homoseksuele gerichtheid heeft recht op steun, maar komt als hij of zij een homoseksuele relatie aangaat in de ogen van de VGS zijn/haar belofte niet na. De school zal pastorale hulp en zorg inzetten, maar «als hij [de docent(e)] bij zijn keus blijft, is een handhaving van de benoeming in strijd met de grondslag van de school. Vanuit principe van goed werkgeverschap zoeken we naar een passende oplossing binnen de wettelijke kaders» (p. 6). Eenzelfde houding wordt aangenomen tegenover homoseksuele leerlingen, met dit verschil dat de leefwijze van minderjarige leerlingen buiten de school de verantwoordelijkheid is van de ouders. «Wanneer een leerling binnen de school blijk geeft van een homoseksuele relatie met een andere leerling, zal in overleg met de ouders begeleiding worden ingezet (...). Wanneer de leerling tot uiting brengt dat hij zich bewust niet wil conformeren aan de grondslag en daarmee de leef- en gedragsregels van de school, kunnen maatregelen aan de orde zijn»(p. 5).

Hierbij heb ik twee opmerkingen. Ten eerste is het de vraag of het aangaan van een homoseksuele relatie a priori betekent dat de betreffende docent of leerling de reformatorische grondslagen afwijst. De verklaring die reformatorische leraren tekenen bij hun benoeming krijgt dan teveel het karakter van een serie leef- en gedragsregels, terwijl het gaat om het onderschrijven van religieuze uitgangspunten, die veel meer omvatten dan de houding ten opzichte van (homo)seksualiteit. Ten tweede lijkt de VGS de wettelijke kaders tamelijk ruim te zien, terwijl uit de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb artikel 5, tweede lid en artikel 7, tweede lid) volgt dat homoseksuele docenten en leerlingen niet mogen worden geweerd vanwege het enkele feit van homoseksueel zijn. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepalingen blijkt duidelijk dat onder «het enkele feit van homoseksueel zijn» tevens het hebben van een homoseksuele relatie valt en ook het op andere wijze uiting geven aan homoseksualiteit. Uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling hebben dit nader onderbouwd (bijvoorbeeld oordeel 2007–100).1 De reformatorische scholen zouden met deze regels in botsing kunnen komen als ze het in hun visienota geformuleerde beleid naar de letter in praktijk brengen en bijvoorbeeld een docent ontslaan die trouwt of samenwoont met iemand van hetzelfde geslacht. Ik raad de VGS dan ook aan zich nader (ook juridisch) te bezinnen op dit personeels- en leerlingenbeleid en daarover in overleg te treden met de Commissie Gelijke Behandeling.

Conclusies en acties

De visienota van de VGS is mijns inziens een belangrijke stap op weg naar een grotere zichtbaarheid en bespreekbaarheid van homoseksualiteit in orthodox-christelijke kringen (kerken, scholen, leraren, leerlingen, ouders). De inzet op (christelijke) naastenliefde biedt ruimte om de eigen, orthodoxe visie te combineren met een zorgvuldige omgang met homoseksuele leerlingen en leraren. Die lijkt zich nu echter nog teveel te beperken tot degenen die afzien van het aangaan van homoseksuele relaties. Ook in de omgang met degenen uit eigen orthodox-christelijke kring die wel homoseksuele relaties (willen) aangaan, verwacht ik steun, begrip en respect. Ik vind overigens dat dit voor alle (orthodoxe) levensbeschouwingen opgaat. Zoals eerder gezegd: dat hoeft niet ten koste te gaan van de eigen visie.

Daarnaast geeft de VGS aan binnen de kaders van de wet te willen opereren, maar ze lijken deze (te) ruim op te vatten. Dat kan ze in botsing brengen met de Algemene wet gelijke behandeling.

Ik ben benieuwd naar de ontwikkelingen op scholen in de wijze waarop zij met homoseksualiteit omgaan en zal de praktijkzowel van bijzondere als openbare scholen- kritisch volgen. Tijdens de Kamerbehandeling van de kabinetsnota «Gewoon homo zijn» op 28 februari jl. heb ik al aangegeven dat de Onderwijsinspectie hierin een belangrijke taak heeft. Deze inspectie toetst de leerdoelen en de criteria voor de veilige school aan de praktijk en rapporteert de resultaten daarvan aan mij. Om scholen meer duidelijkheid te bieden over de wettelijke kaders stuur ik hen dit najaar een handreiking die is bedoeld als helpende hand voor scholen bij het opstellen van hun eigen schoolregels. Hierin is ook aandacht voor de positie van homoseksuelen. Daarnaast zal de sociale acceptatie van homoseksualiteit op scholen worden bevorderd via meerjarige projecten die vanuit het homo-emancipatiebeleid worden ondersteund, zoals de onderwijsalliantie (met als trekker de Algemene Onderwijs Bond en CNV Onderwijs), het project de Roze Olifant, Gay & Straight Allianties op scholen, een op jongeren gerichte campagne van de Nationale Jeugdraad samen met homojongerenorganisaties en activiteiten van (orthodox) christelijke homo-organisaties, zoals Refo Anders en ContrariO.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

In kerndoel 43 staat bijvoorbeeld dat «de leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, eigen en andermans leefwijze daarmee in verband brengen en de betekenis voor de samenleving te zien van en respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen». Ook kerndoel 34 over het menselijk lichaam en kerndoel 44 over burgerschap omvat aandacht voor seksuele diversiteit. Het is aan scholen zelf om te beslissen hoe zij deze wettelijke eisen vertalen in concrete onderwijsprogramma’s.

XNoot
1

Ten onrechte lijkt soms te worden gedacht dat bijzondere scholen iemand mogen afwijzen op grond van homoseksualiteit, zo lang maar een duidelijke, zichtbare afweging heeft plaatsgevonden in het kader van de godsdienstige richting van de school. Dit is echter onjuist. Ook dan nog is de school gebonden aan het verbod om onderscheid te maken op grond van het enkele feit dat iemand homoseksueel is, inclusief het aangaan van een homoseksuele relatie.

Naar boven