27 014
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs onder meer in verband met leerlingenvervoer en de stichtings- en opheffingsnormen van afdelingen en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs en wijziging van de Wet tegemoetkoming studiekosten in verband met kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs onder meer in verband met leerlingenvervoer en de stichtings- en opheffingsnormen van afdelingen en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs en wijziging van de Wet tegemoetkoming studiekosten in verband met kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

19 februari 2000

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het leerlingenvervoer in te voeren voor het praktijkonderwijs en te laten vervallen voor het voortgezet speciaal onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, de wettelijke basis voor een regeling bij algemene maatregel van bestuur van regionale verwijzingscommissies aan te scherpen, rekening te houden met nevenvestigingen voor praktijkonderwijs, de stichtings- en opheffingsnormen van afdelingen en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs aan te passen en de studiekostenvergoeding voor voortgezet speciaal onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen gelijk te schakelen met die voor leerlingen in het voortgezet onderwijs; dat daartoe de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet tegemoetkoming studiekosten dienen te worden gewijzigd en een overgangsregeling voor het leerlingenvervoer dient te worden getroffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I . WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 3 wordt ingevoegd:

Artikel 4. Kosten van leerlingenvervoer

1. Ten behoeve van het schoolbezoek aan een school of afdeling voor praktijkonderwijs kennen burgemeester en wethouders aan ouders, voogden of verzorgers van in de gemeente verblijvende leerlingen desgewenst een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerkosten toe. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

2. De regeling maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

3. De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, berustende keuze van een school.

4. De regeling van de aanspraak op vergoeding voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.

5. De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, en gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen en de ouders, voogden of verzorgers onderscheidenlijk de leerling met het vervoer naar die school instemmen.

6. De regeling kan ten aanzien van ouders, voogden of verzorgers wier inkomen tezamen meer bedraagt dan f 39 000 bepalen dat slechts een vergoeding wordt verleend voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeenteraad op grond van het achtste lid vastgestelde afstand te boven gaan, welke afstand ten hoogste 6 kilometer bedraagt. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, begint. Voor zover het inkomen is onderworpen aan de Nederlandse inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting wordt uitgegaan van het belastbare inkomen respectievelijk het zuivere loon. De kosten van het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 27, eerste lid, van de Wet personenvervoer, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het tiende lid voorziet de regeling in een overeenkomstig de vierde volzin berekende financiële bijdrage van de ouders, voogden of verzorgers. Het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, wordt met ingang van 1 januari 1999 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van f 1000. Het aangepaste bedrag treedt in de plaats van het in de eerste volzin bedoelde bedrag.

7. De regeling bepaalt in welke gevallen en onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders aan in de gemeente wonende ouders, voogden of verzorgers van leerlingen die met het oog op het volgen van voor hen passend praktijkonderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, desgewenst vergoeding verlenen van de kosten verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer.

8. De regeling kan onverminderd het bepaalde in het vierde lid voor leerlingen die wegens hun lichamelijke, geestelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, bepalen dat geen aanspraak op vergoeding bestaat op grond van de afstand tussen de voor de leerling toegankelijke school en de woning van de leerling, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

9. De regeling kan bepalen dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op vergoeding wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel, indien zulks in redelijkheid kan worden verlangd, een goedkopere wijze van vervoer. In dat geval dient de regeling erin te voorzien, dat uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid voor die leerlingen voor wie openbaar vervoer ontbreekt en de in de vorige volzin bedoelde goedkopere wijze van vervoer in redelijkheid niet kan worden verlangd en voor die leerlingen die wegens hun lichamelijke, geestelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen.

10. De regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van een vergoeding in geld te geven, het vervoer verzorgt of doet verzorgen.

11. De regeling kan voor leerlingen voor wie de afstand bedoeld in het vijfde lid, meer bedraagt dan 20 kilometer, bepalen dat de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders, voogden of verzorgers, of dat het vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen, geschiedt tegen een van de financiële draagkracht van de ouders, voogden of verzorgers afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer van de desbetreffende leerling. In dat geval bevat de regeling tevens voorschriften omtrent de bepaling van de financiële draagkracht van de ouders, voogden of verzorgers.

12. De regeling kan bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid hebben ten gunste van de ouders, voogden of verzorgers van de inhoud van de regeling af te wijken.

B

Artikel 10g, zevende lid, komt te luiden:

7. Een regionale verwijzingscommissie die door Onze minister is erkend, wordt verbonden aan een regionaal werkzame schoolbegeleidingsdienst in de desbetreffende regio. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de taak, samenstelling, werkwijze, beoordelingscriteria en subsidie van de regionale verwijzingscommissies en de aan de regionale verwijzingscommissies te leveren gegevens.

C

Aan artikel 19, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidend: Aan een school voor praktijkonderwijs kan een nevenvestiging zijn verbonden indien die is tot stand gebracht op de wijze en voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de regels die voor nevenvestigingen aan scholen voor praktijkonderwijs zijn gesteld krachtens artikel XXII van de in de eerste volzin genoemde wet.

D

Artikel 69 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid worden de onderdelen g tot en met k en de laatste volzin vervangen door:

f. driehonderd twintig leerlingen voor wat betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs bestaande uit een afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel a, en een afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel b, of uit twee afdelingen als bedoeld in artikel 10c, onderdeel c;

g. tweehonderd zestig leerlingen voor wat betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs bestaande uit de afdeling, bedoeld in artikel 10c, onderdeel d;

h. honderd zestig leerlingen voor elke nieuw te vormen afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel a, b of c, aan een reeds bekostigde of nieuw te vormen school voor voorbereidend beroepsonderwijs;

i. tweehonderd zestig leerlingen voor elke nieuw te vormen afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel d, aan een reeds bekostigde of nieuw te vormen school voor voorbereidend beroepsonderwijs.

2. Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot tweede en derde lid.

3. In het tweede lid wordt «een school als bedoeld in het eerste lid, de onderdelen h en k, vervangen door: een school als bedoeld in het eerste lid, de onderdelen f tot en met i.

E

Artikel 107 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Een openbare school voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een zodanige bijzondere school gaat verloren:

a. voor zover het betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met één of meer afdelingen uit één, twee of drie van de sectoren, bedoeld in artikel 10c, indien de school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door minder dan 240 leerlingen,

b. voor zover het betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met één of meer afdelingen uit alle vier sectoren, bedoeld in artikel 10c, indien de school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door minder dan 360 leerlingen.

2. In het vierde lid worden de derde en vierde volzin vervangen door: Voor de toepassing van de tweede volzin wordt:

a. een lyceum beschouwd als een school met 10 leerjaren,

b. een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met afdelingen uit twee of drie van de sectoren, bedoeld in artikel 10c, beschouwd als een school met 8 leerjaren en

c. een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met afdelingen uit alle vier sectoren, bedoeld in artikel 10c, beschouwd als een school met 12 leerjaren.

F

Artikel 127 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt na «schoolbezoek» ingevoegd: aan een school of afdeling voor voortgezet speciaal onderwijs aan moeilijk lerende kinderen.

2. In het zevende lid vervalt: speciaal onderwijs of.

3. In het achtste lid vervalt: per schoolsoort, als bedoeld in artikel 125, tweede lid, en.

4. In het negende lid vervalt: per schoolsoort, als bedoeld in artikel 125, tweede lid,.

5. In het elfde lid vervalt: die onderwijs volgen als bedoeld in artikel 125, tweede lid, en.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING STUDIEKOSTEN

Artikel 16, derde lid, van de Wet tegemoetkoming studiekosten wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel c wordt na «voortgezet onderwijs» ingevoegd: of het voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden of moeilijk lerende kinderen.

2. In onderdeel d wordt na «voortgezet speciaal onderwijs» ingevoegd: anders dan bedoeld in onderdeel c.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING STUDIEKOSTEN

Artikel 16, derde lid, van de Wet tegemoetkoming studiekosten wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel c vervalt: of het voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden of moeilijk lerende kinderen.

2. In onderdeel d vervalt: anders dan bedoeld in onderdeel c.

ARTIKEL IV. OVERGANGSREGELING LEERLINGENVERVOER

Ten aanzien van een leerling die in het schooljaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit artikel voortgezet speciaal onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden of leerwegondersteunend onderwijs volgde en in dat schooljaar met toepassing van artikel 127 van de Wet op het voortgezet onderwijs een vergoeding ontving voor de kosten van vervoer, blijft laatstgenoemd artikel van overeenkomstige toepassing zolang die leerling voortgezet speciaal onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden of leerweg-ondersteunend onderwijs volgt.

ARTIKEL V. INWERKINGTREDING

1. Artikel I, onderdelen B en C, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet is geplaatst.

2. Artikel I, onderdelen A, D, E en F, en de artikelen II en IV treden in werking met ingang van 1 augustus volgend op de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet is geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdeel D, voor het eerst van toepassing is op het plan van scholen voor het tweede tot en met vierde kalenderjaar, volgend op de datum van inwerkingtreding van dit onderdeel en dat artikel E voor het eerst van toepassing is op de teldatum, volgend op de datum van inwerkingtreding.

3. Artikel III treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven