nr. 171
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 10 februari 2000
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 11 februari 2000.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 maart 2000.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 21 oktober 1999 te Straatsburg tot stand gekomen aanvullend Protocol
no. 6 bij de Herziene Rijnvaartakte (Trb. 2000, 1).1
Een toelichtende nota bij dit aanvullend Protocol treft U eveneens hierbij
aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde
lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Naast de nationale strafrechtelijke
bepalingen voor overtreding van de voor de binnenvaart geldende wettelijke
voorschriften, geldt voor de Rijn in Nederland, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland
(in Nederland met inbegrip van de Waal en de Lek) een apart internationaal
strafrechtelijk regime, gebaseerd op artikel 32 van de op 17 oktober 1868
te Mannheim totstandgekomen herziene Rijnvaartakte (beter bekend als de Akte
van Mannheim; Trb. 1955, 161), zoals gewijzigd bij de op 20 november 1963
te Straatsburg totstandgekomen Overeenkomst tot wijziging (Trb. 1964, 83).
Ingevolge artikel 32, dat laatstelijk gewijzigd is bij het op 17 oktober
1979 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol No. 3 bij de Herziene
Rijnvaartakte (Trb. 1980, 8), worden overtredingen van de door de Centrale
Commissie voor de Rijnvaart (CCR) vastgestelde voorschriften inzake de scheepvaart
gestraft met boetes ter waarde van tenminste 3 en ten hoogste 2500 bijzondere
trekkingsrechten op het Internationale Monetaire Fonds (IMF), omgerekend in
de nationale munt van de staat, waar de straf wordt opgelegd.
In de loop der jaren werden in de Rijnoeverstaten de maximum-boetes voor
overtredingen begaan op andere waterwegen dan de Rijn geleidelijk verhoogd,
terwijl de maximum-boete voor overtredingen in de Rijnvaart constant bleef.
Daardoor is de situatie ontstaan dat overtredingen begaan op de Rijn in een
aantal gevallen noodgedwongen worden bestraft met lagere boetes dan die, opgelegd
voor identieke overtredingen op andere waterwegen. Dit kan zich met name voordoen
bij overtredingen van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
per binnenschip. Voor de Rijn zijn die voorschriften vastgelegd in een CCR-reglement,
het zogenoemde «ADNR» (zie Regeling vervoer over de binnenwateren
van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG); Stcrt. 1996, nr. 233/pag.11); voor overtredingen
van dat reglement geldt de maximum-boete van artikel 32 van de Herziene Rijnvaartakte,
omgerekend ongeveer f 7000,– (3176 Euro). Voor de Nederlandse waterwegen
buiten de Rijn gelden krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aan het
«ADNR» identieke voorschriften; overtredingen van die voorschriften
zijn echter aangemerkt als economische delicten, waarvoor de boete op grond
van artikel 6, eerste lid, laatste volzin, van de Wet op economische delicten
kan oplopen tot f 100 000,– (45 378 Euro).
Om aan deze ongewenste situatie een eind te maken heeft de CCR besloten
het maximum-boetebedrag te verhogen, teneinde dit zoveel mogelijk in overeenstemming
te brengen met de thans in de nationale wetgeving van de verschillende Rijnoeverstaten
gehanteerde strafmaxima. Via een aan de Herziene Rijnvaartakte te hechten
zesde Aanvullend Protocol zal de huidige tekst van artikel 32 worden vervangen
door een nieuwe tekst, die voorziet in een maximum-boete van 25 000 Euro.
Ten opzichte van het bestaande strafmaximum van 2500 bijzondere trekkingsrechten
op het IMF is dit ongeveer een verachtvoudiging.
De vervanging van bijzondere trekkingsrechten door euro's betekent dat
voortaan in drie van de vier Rijnoeverstaten van de CCR na 1 januari 2002
geen omrekening van het strafmaximum naar de nationale munt meer nodig zal
zijn. Tot die tijd zal de boete nog wel in de nationale munteenheid moeten
worden opgelegd.
Zwitserland maakt geen deel uit van het Euro-gebied. De wijze waarop in
dat land de omrekening van het strafmaximum naar Zwitserse franken zal plaatsvinden,
wordt aan de Zwitserse autoriteiten overgelaten.
Verder zal in het gewijzigde artikel 32, anders dan in de bestaande tekst,
geen strafminimum meer voorkomen. De CCR heeft daarmee beoogd, de mogelijkheid
van schuldigverklaring zonder straf te creëren. Die mogelijkheid, die
artikel 9a Wetboek van strafrecht expliciet aan de rechter toekent, dient
in het gewijzigde artikel 32 derhalve ingelezen te worden.
Het Aanvullend Protocol zal voor wat betreft het Koninkrijk, evenals de
Akte van Mannheim, alleen voor Nederland gelden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals