27 006
Aanvullend Protocol no. 6 bij de Herziene Rijnvaartakte; Straatsburg, 21 oktober 1999

nr. 171
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 10 februari 2000

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 11 februari 2000.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 maart 2000.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 21 oktober 1999 te Straatsburg tot stand gekomen aanvullend Protocol no. 6 bij de Herziene Rijnvaartakte (Trb. 2000, 1).1

Een toelichtende nota bij dit aanvullend Protocol treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Naast de nationale strafrechtelijke bepalingen voor overtreding van de voor de binnenvaart geldende wettelijke voorschriften, geldt voor de Rijn in Nederland, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland (in Nederland met inbegrip van de Waal en de Lek) een apart internationaal strafrechtelijk regime, gebaseerd op artikel 32 van de op 17 oktober 1868 te Mannheim totstandgekomen herziene Rijnvaartakte (beter bekend als de Akte van Mannheim; Trb. 1955, 161), zoals gewijzigd bij de op 20 november 1963 te Straatsburg totstandgekomen Overeenkomst tot wijziging (Trb. 1964, 83).

Ingevolge artikel 32, dat laatstelijk gewijzigd is bij het op 17 oktober 1979 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol No. 3 bij de Herziene Rijnvaartakte (Trb. 1980, 8), worden overtredingen van de door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) vastgestelde voorschriften inzake de scheepvaart gestraft met boetes ter waarde van tenminste 3 en ten hoogste 2500 bijzondere trekkingsrechten op het Internationale Monetaire Fonds (IMF), omgerekend in de nationale munt van de staat, waar de straf wordt opgelegd.

In de loop der jaren werden in de Rijnoeverstaten de maximum-boetes voor overtredingen begaan op andere waterwegen dan de Rijn geleidelijk verhoogd, terwijl de maximum-boete voor overtredingen in de Rijnvaart constant bleef. Daardoor is de situatie ontstaan dat overtredingen begaan op de Rijn in een aantal gevallen noodgedwongen worden bestraft met lagere boetes dan die, opgelegd voor identieke overtredingen op andere waterwegen. Dit kan zich met name voordoen bij overtredingen van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per binnenschip. Voor de Rijn zijn die voorschriften vastgelegd in een CCR-reglement, het zogenoemde «ADNR» (zie Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen 1997 (VBG); Stcrt. 1996, nr. 233/pag.11); voor overtredingen van dat reglement geldt de maximum-boete van artikel 32 van de Herziene Rijnvaartakte, omgerekend ongeveer f 7000,– (3176 Euro). Voor de Nederlandse waterwegen buiten de Rijn gelden krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aan het «ADNR» identieke voorschriften; overtredingen van die voorschriften zijn echter aangemerkt als economische delicten, waarvoor de boete op grond van artikel 6, eerste lid, laatste volzin, van de Wet op economische delicten kan oplopen tot f 100 000,– (45 378 Euro).

Om aan deze ongewenste situatie een eind te maken heeft de CCR besloten het maximum-boetebedrag te verhogen, teneinde dit zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de thans in de nationale wetgeving van de verschillende Rijnoeverstaten gehanteerde strafmaxima. Via een aan de Herziene Rijnvaartakte te hechten zesde Aanvullend Protocol zal de huidige tekst van artikel 32 worden vervangen door een nieuwe tekst, die voorziet in een maximum-boete van 25 000 Euro. Ten opzichte van het bestaande strafmaximum van 2500 bijzondere trekkingsrechten op het IMF is dit ongeveer een verachtvoudiging.

De vervanging van bijzondere trekkingsrechten door euro's betekent dat voortaan in drie van de vier Rijnoeverstaten van de CCR na 1 januari 2002 geen omrekening van het strafmaximum naar de nationale munt meer nodig zal zijn. Tot die tijd zal de boete nog wel in de nationale munteenheid moeten worden opgelegd.

Zwitserland maakt geen deel uit van het Euro-gebied. De wijze waarop in dat land de omrekening van het strafmaximum naar Zwitserse franken zal plaatsvinden, wordt aan de Zwitserse autoriteiten overgelaten.

Verder zal in het gewijzigde artikel 32, anders dan in de bestaande tekst, geen strafminimum meer voorkomen. De CCR heeft daarmee beoogd, de mogelijkheid van schuldigverklaring zonder straf te creëren. Die mogelijkheid, die artikel 9a Wetboek van strafrecht expliciet aan de rechter toekent, dient in het gewijzigde artikel 32 derhalve ingelezen te worden.

Het Aanvullend Protocol zal voor wat betreft het Koninkrijk, evenals de Akte van Mannheim, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven