27 000
Wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers houdende regels tot aanwijzing van bijzondere categorieën vreemdelingen ten behoeve van inburgering

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 30 december 1999 en het nader rapport d.d. 31 januari 2000, aangeboden aan de Koningin door de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 9 december 1999, no. 99.005923, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers houdende regels tot aanwijzing van bijzondere categorieën vreemdelingen ten behoeve van inburgering.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 december 1999, nr. 99.005923, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 december 1999, nr. W04.99.0605/1, bied ik U hierbij aan.

Het wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers (hierna: de wet). Degenen die voor een tijdelijk doel in Nederland verblijven zijn thans uitgezonderd van de werking van de wet. De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid (hierna: de minister) wordt nu de bevoegdheid verleend tot aanwijzing van bijzondere categorieën vreemdelingen, die ondanks het tijdelijke doel van hun verblijf, toch ten behoeve van de inburgering onder de reikwijdte van de wet vallen.2

Volgens de memorie van toelichting gaat het om vreemdelingen, van wie het wenselijk wordt geacht dat zij, ondanks het tijdelijke karakter van het verblijf waarvoor zij zijn toegelaten, tot inburgering worden verplicht. Hierbij wordt gedacht aan vreemdelingen die functies bekleden of beroepen uitoefenen, waarbij het van belang is, dat inzicht in de sociaal-economische en sociaal-culturele integratie in de Nederlandse samenleving en kennis van de Nederlandse taal aanwezig is. Geestelijke bedienaren vormen volgens de toelichting een dergelijke categorie.

Uit de nota «Het integratiebeleid betreffende etnische minderheden in relatie tot hun geestelijke bedienaren» blijkt dat het voornemen om zulke aanwijzing mogelijk te maken louter voortkomt uit het beleid inzake de integratie van geestelijke bedienaren.3 De vraag rijst dan ook of de bevoegdheid zoals die in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1o, wordt opgenomen niet te ruim is. Gezien de toelichting ligt een clausulering in de bepaling zelf voor de hand, alsmede een dienovereenkomstige aanpassing van de considerans. De toelichting is daartoe niet geschikt. Daarom beveelt de Raad van State, mede gelet op aanwijzing 214 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, aan de aanwijzingsbevoegdheid van de minister te beperken tot het doel dat wordt beoogd, dan wel in de toelichting tot uitdrukking te brengen dat bedoeld is ook andere categorieën van vreemdelingen aan te wijzen dan de vermelde geestelijke bedienaren.

De Raad vraagt zich af of de bevoegdheid zoals die in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, is opgenomen niet te ruim is.

Doel van het wetsvoorstel is om bijzondere categorieën vreemdelingen te kunnen aanwijzen waarvan het om redenen van groot maatschappelijk belang wenselijk is dat deze vreemdelingen, ondanks hun in principe tijdelijk verblijf toch tot inburgering worden verplicht. In de memorie van toelichting is de volgende passage opgenomen: «Bij deze bijzondere categorieën vreemdelingen wordt gedacht aan vreemdelingen die functies gaan bekleden of beroepen gaan uitoefenen die van zodanig maatschappelijk belang zijn dat inzicht in de sociaal-economische en sociaal-culturele integratie in de Nederlandse samenleving en kennis van de Nederlandse taal nodig geacht worden, ook indien deze vreemdelingen zelf slechts enkele jaren hier werkzaam zullen zijn.» Met deze passage is bedoeld aan te geven dat ook andere bijzondere categorieën vreemdelingen dan de vermelde geestelijke bedienaren aangewezen zouden kunnen worden. Ik kan mij voorstellen dat op termijn, afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen, het nodig zou kunnen blijken te zijn ook andere categorieën aan te wijzen als categorieën vreemdelingen die om redenen van groot maatschappelijk belang onder de werking van de WIN worden gebracht. Hierbij zou kunnen worden gedacht aan beroepen op het terrein van de gezondheidszorg; bijvoorbeeld verpleegkundigen. Ook zou gedacht kunnen worden aan personen uit het onderwijs. Om op termijn ook deze categorieën vreemdelingen te kunnen aanwijzen is gekozen voor een ruime delegatiebevoegdheid. Naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad is het bovenstaande in de toelichting duidelijker tot uitdrukking gebracht.

Overigens is in artikel 1, tweede lid, onderdeel c, van de wet eenzelfde aanwijzingsbevoegdheid opgenomen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
2

Het in artikel I, vervatte artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

XNoot
3

Nota van de Minister van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, kamerstukken II 1997/98, 25 919, nr. 2.

Naar boven