27 000
Wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers houdende regels tot aanwijzing van bijzondere categorieën vreemdelingen ten behoeve van inburgering

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 juli 2000

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met genoegen stel ik vast dat de meeste aan het woord zijnde fracties met belangstelling en andere fracties met instemming hebben kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN).

De leden van de fractie van de PvdA hadden met belangstelling kennis genomen van het voorliggende voorstel. Wel hadden deze leden enige vragen. Is de minister van plan om tegelijk met de algemene maatregel van bestuur waarin een verplicht inburgeringsprogramma wordt voorgeschreven voor geestelijke bedienaren, andere categorieën aan te wijzen? Zo ja, welke en per wanneer? Gaat de in de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) opgenomen boeteregeling bij het niet nakomen van de voorschriften ook gelden voor deze categorieën? Wat zal in dat jaar de minimale aanwezigheid van deze functionarissen in het cursusprogramma zijn? Schept deze aanwezigheid dan ook impliciet verplichtingen aan de werkgever tot het beschikbaar zijn van de werknemer voor het cursusprogramma? Hoe denkt de minister een mogelijke belemmering tot participatie vanuit de werkgever te voorkomen? Gaan er bij de aanvraag voor een tijdelijke tewerkstelling door een werkgever aanvullende eisen gelden als het gaat om een verpleegkundige, anesthesist, of een docent? Geldt dat ook voor hen die alleen de Engelse taal machtig zijn? In dit kader vroegen de leden van de fractie van het CDA of de geestelijke bedienaar in Nederland pas aan de slag kan, nadat hij het inburgeringstraject heeft voltooid, of ook al tijdens dat traject.

Ik heb het voornemen om in de ministeriële regeling vooralsnog alleen de categorie geestelijke bedienaren aan te wijzen. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel en op grond van die ministeriële regeling zal de WIN van toepassing zijn op geestelijke bedienaren, inclusief de boeteregeling van de WIN. Voor de relatie tussen een inburgeringsprogramma en arbeid geldt, zoals voor alle nieuwkomers, het volgende. De WIN biedt ruimte voor individueel maatwerk op lokaal niveau. Tijdens het inburgeringsonderzoek wordt afgesproken wat voor inburgeringsprogramma iemand gaat volgen, afgestemd op diens persoonlijke situatie. Dit betekent dat in het geval van geestelijke bedienaren bij de vaststelling van het inburgeringsprogramma rekening dient te worden gehouden met de functie die wordt uitgeoefend. Er zijn mogelijkheden om een inburgeringscursus in de avond te volgen. Sommige educatie instellingen zijn ook open in (een gedeelte van) het weekend. Indien door zeer onregelmatige werktijden een combinatie van inburgering en de uitoefening van de functie van geestelijke bedienaar tijdelijk onmogelijk is, kan een meer extensief inburgeringsprogramma worden overeengekomen. Aanvullende eisen worden er aan de aan te wijzen categorie niet gesteld. De aanwijzing van geestelijke bedienaren voor het volgen van een verplicht inburgeringsprogramma zal ook gelden voor hen die de Engelse taal machtig zijn.

De leden van de CDA-fractie hadden eveneens met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het doel van het wetsvoorstel. Over verschillende aspecten van het wetsvoorstel hadden de leden van deze fractie echter een aantal vragen en opmerkingen. Deze leden vroegen wat de stand van zaken is betreffende het ontwerpen van de ministeriële regeling en wanneer deze naar verwachting van kracht zal worden, tevens vroegen zij waarom de ministeriële regeling zich vooralsnog beperkt tot geestelijke bedienaren.

De ministeriële regeling is ambtelijk in voorbereiding. Ik heb het voornemen deze regeling tegelijk met de onderhavige wijziging van de WIN inwerking te laten treden. Een van de uitgangspunten van de WIN is dat de wet niet van toepassing is op nieuwkomers die in Nederland verblijven voor een tijdelijk doel. Dit wetsvoorstel maakt uitzonderingen op dat uitgangspunt mogelijk. Ik acht het van belang dat die uitzonderingen beperkt blijven, zodat bedoeld uitgangspunt van de WIN zoveel mogelijk in stand blijft. Gelet op het maatschappelijk belang van de functie van geestelijke bedienaar in het algemeen en vanwege de doelstellingen van het integratiebeleid etnische minderheden in het bijzonder acht ik het wenselijk dat juist deze categorie vreemdelingen, ondanks hun in principe tijdelijk verblijf, toch tot inburgering worden verplicht.

Voorts vroegen de aan het woord zijnde leden en de leden van de fractie van D66 om hoeveel geestelijke bedienaren het naar verwachting gaat. De leden van de CDA-fractie vroegen of het imams betreffen die zich tijdelijk in ons land willen vestigen. En of de imams die naar Nederland komen voorzien in de bestaande behoeften aan geestelijke bedienaren binnen de Nederlandse moslimgemeenschap.

Met betrekking tot uit Turkije afkomstige geestelijke bedienaren is de raming van veertig reëel. Het gaat daarbij voornamelijk om detacheringen van een periode van enkele jaren door het Turkse presidium voor godsdienstzaken, en voorts om enkele geestelijke bedienaren van andere dan door onder het presidium ressorterende richtingen (met name Süleymanli beweging: Islamitisch Centrum Nederland; Milli Görüs beweging: Nederlandse islamitische federatie; Alevieten: Federatie HAK.DER). Nadere informatie met betrekking tot de overkomst van imams uit Marokko heeft geen helderheid geboden omtrent het aantal jaarlijkse toelatingen. De geraamde tien nieuwe plaatsingen zal waarschijnlijk gewoonlijk niet overstegen worden. In deze ramingen zijn niet de aantallen geestelijken inbegrepen die voor een slechts zeer beperkte tijd, b.v. voor alleen de ramadanmaand, assistentie komen verlenen aan Nederlandse moskeeverenigingen. Het is aan de desbetreffende moskeeverenigingen naar hun mogelijkheden te bepalen in welke mate de aantallen beschikbare geestelijke bedienaren tegemoet komen aan de bestaande behoeften. Daarnaast is rekening te houden met enkele personen van vooral christelijke gemeenschappen die op grond van deze wetswijziging onder de doelgroepen van de WIN zullen worden gebracht.

De leden van de fractie van het CDA vroegen verder of het in het onderhavige wetsvoorstel gaat om een verplichting tot inburgering van geestelijke bedienaren die voor tijdelijk verblijf in ons land zijn. Deze leden vroegen of dit afwijkt van wat hierover in de nota «Het integratiebeleid betreffende etnische minderheden in relatie tot hun geestelijke bedienaren» (kamerstukken 1997/98, 25 919, nr. 2), alsook in de brief van 10 december 1999 van de minister voor Grote Steden en lntegratiebeleid (kamerstukken 1999/2000, 26 333, nr. 13) is gesteld. Zo ja, zijn er specifieke redenen die ertoe hebben geleid, zo vroegen deze leden, dat thans wordt overgegaan tot het verplicht stellen van inburgering voor geestelijke bedienaren die tijdelijk in ons land zullen verblijven.

Tot de bijzondere kenmerken van de WIN behoort de verplichting tot het volgen van een inburgeringsprogramma gedurende het eerste jaar van verblijf. Dat is ook de quintessence van het eerste voornemen, vermeld in par. 27 van in de vraagstelling genoemde nota, waarin in par. 21 in fine ook is aangeduid dat «langs deze weg (van wetswijziging) van elke imam gevergd kan worden dat hij gedurende het eerste jaar van diens verblijf in Nederland met succes een aangepast inburgeringsprogramma als voorzien in de Win doorloopt.» Voor de overwegingen die geleid hebben tot deze wetswijziging, wordt verwezen naar genoemde nota, in het bijzonder par. 16.

Ook vroegen de leden van de fractie van het CDA of het onderhavige wetsvoorstel wellicht op gespannen voet zou kunnen staan met artikel 1, onderdeel a, onder 12 van de WIN. Zijn er wat betreft de verplichte inburgering van geestelijke bedienaren die tijdelijk in ons land zullen verblijven wellicht belemmeringen op grond van internationale verdragen en is het uit dien hoofde denkbaar dat gerechtelijke procedures kunnen worden ondernomen, zo vroegen deze leden.

Het onderhavige wetsvoorstel staat niet op gespannen voet met bovengenoemd onderdeel van artikel 1 van de WIN. Voor de categorie geestelijke bedienaren geldt eveneens, zoals voor alle nieuwkomers, datgene wat in bedoeld onderdeel van artikel 1 is gesteld, namelijk dat de WIN niet van toepassing is op geestelijke bedienaren die op grond van bepalingen van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties niet verplicht kunnen worden aan een inburgeringsprogramma deel te nemen. Dit betekent dat geestelijke bedienaren afkomstig uit bijvoorbeeld de EU- of EER-landen niet onder het verplichtende karakter van de WIN kunnen vallen.

Met betrekking tot het begrip tijdelijk verblijf, vroegen deze leden, aan welke termijn dan minimaal moet worden gedacht. Ook vroegen zij of de geestelijke bedienaar in Nederland pas aan de slag kan, nadat hij het inburgeringstraject heeft voltooid, of ook al tijdens dat traject.

De termijn van het tijdelijk verblijf is afhankelijk van het doel waarvoor vreemdelingen naar Nederland komen. Komt de vreemdeling naar Nederland op grond van medische redenen dan zal de termijn een andere zijn, dan wanneer de vreemdeling naar Nederland kom voor studie. In het kader van dit wetsvoorstel is de reden op grond waarvan vreemdelingen naar Nederland komen het tijdelijke doel arbeid. Werknemers die naar Nederland komen voor arbeid komen in principe voor drie jaar, omdat de werkgever ten behoeve van deze werknemer in het bezit dient te zijn van een tewerkstellingsvergunning die op grond van de Wet arbeid vreemdelingen wordt verleend voor ten hoogste drie jaar. Echter de vergunning tot verblijf die aan de vreemdeling wordt verstrekt wordt voor maximaal een jaar afgegeven. Deze vergunning kan telkens met een jaar worden verlengd. Ook voor geestelijke bedienaren is een tewerkstellingsvergunning en een vergunning tot verblijf vereist. Gelet op het voorgaande moet gedacht worden aan een minimumtermijn van een jaar.

Voor het antwoord op de tweede vraag wordt verwezen naar het antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de fractie van de PvdA.

De leden van de CDA-fractie en ook de leden van de fractie van de SGP vroegen op welke manier, aan de hand van welke criteria, het maatschappelijk belang van verplichte inburgering voor vreemdelingen die voor tijdelijk verblijf in Nederland zullen verblijven, zal worden vastgesteld. Kan het kabinet aangeven welke redenen van groot maatschappelijke belang er ten aanzien van geestelijke bedienaren die tijdelijk in ons land verblijven zijn, om inburgering verplicht te stellen, zo vroegen deze leden.

Bij de besluitvorming met betrekking tot leden van bepaalde beroepsgroepen die, ondanks het feit dat zij voor een tijdelijk doel in Nederland verblijven, onder de werking van de WIN gebracht worden, geldt als primaire overweging dat kennis van het Nederlands en van de Nederlandse samenleving onontbeerlijk wordt geacht voor een voldoende functie-uitoefening. Met betrekking tot het tweede deel van de vraagstelling zij verwezen naar de nota «Integratiebeleid betreffende etnische minderheden in relatie tot hun geestelijke bedienaren» (kamerstukken 1997/1998, 25 919, nr. 2, in het bijzonder par. 16, blz. 16–17): het kabinet acht kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving noodzakelijk bij elke geestelijke leider die voor langere tijd zijn ambt in ons land uitoefent. Deze overwegingen gelden derhalve niet alleen voor islamitische geestelijke bedienaren, maar ook voor bedienaren van andere godsdiensten en levensovertuigingen. De memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel noemt optioneel een aanwijzing bij ministeriële regeling betreffende «alle geestelijke bedienaren, ongeacht de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting waartoe zij behoren,» derhalve ook de geestelijke leiders van nieuwe christelijke groeperingen.

In de memorie van toelichting worden ook verpleegkundigen en onderwijsgevenden genoemd als categorieën vreemdelingen die om redenen van groot maatschappelijk belang onder de werking van de WIN kunnen worden gebracht. De leden van de CDA-fractie vroegen of kan worden aangegeven hoeveel verpleegkundigen en onderwijsgevenden momenteel op tijdelijke, dan wel op permanente basis in ons land werkzaam zijn en wat de ervaringen zijn met deze categorieën, bezien naar de voor het uitoefenen van hun functie/beroep noodzakelijke kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving.

In 1999 werden 333 verpleegkundigen met een in het buitenland behaald diploma verpleegkunde ingeschreven in het BIG-register. Van deze verpleegkundigen hadden 103 verpleegkundigen de Nederlandse nationaliteit en 77 verpleegkundigen een nationaliteit van buiten de EER. Of de 333 verpleegkundigen ook inderdaad werkzaam zijn en hier permanent of tijdelijk zullen verblijven, is niet bekend. Dit geldt ook voor degenen die in voorgaande jaren zijn toegelaten. Daarnaast kunnen verpleegkundigen met een buitenlands diploma in Nederland werkzaam zijn zonder zich te hebben laten registreren. Zij mogen dan echter de Nederlandse titel van verpleegkundige niet voeren.

Of er systematisch onderzoek is gedaan naar de ervaringen met deze verpleegkundigen is mij niet bekend. Een aantal van hen zal de Nederlandse taal al beheersen door het er mee vertrouwd zijn van jongs af aan of door het volgen van een Nederlandse taalcursus in het land van herkomst.

Hoeveel vreemdelingen op tijdelijke of op permanente basis als onderwijsgevende in ons land werkzaam zijn is niet bekend. Van leerkrachten wordt geen registratie naar land van herkomst bijgehouden. Van de leerkrachten die het onderwijs in allochtone levende talen (OALT) verzorgen, beheerst een aantal van de personen die in de periode tot 1995 is benoemd onvoldoende de Nederlandse taal. Voor deze groep wordt gewerkt aan het verwerven van de Nederlandse taal via een specifieke cursus die wordt verzorgd door een aantal hogescholen. Na 1995 is het voor alle leerkrachten in allochtone levende talen verplicht om het Nederlands te beheersen. Ook voor leerkrachten met een buitenlandse bevoegdheid die in het basisonderwijs willen werken, geldt dat het verplicht is de Nederlandse taal te beheersen omdat de Wet op het Primaire Onderwijs voorschrijft dat het onderwijs in het Nederlands wordt gegeven.

In de nota «Geestelijke bedienaren» wordt gesteld dat het aanbeveling verdient de inburgerings-programma's voor imams c.q. geestelijke bedienaren in één instelling te concentreren. De aan het woord zijnde leden vroegen wat daarvan de reden is en door welke instelling dit programma zal worden verzorgd. Zal er sprake zijn van een specifiek op de doelgroep toegesneden inburgeringstraject, zo vroegen deze leden, of is het slechts de bedoeling dat de doelgroep onder de werking van het «algemene» WIN-traject wordt gebracht.

De vormgeving van specifiek voor geestelijke bedienaren toepasbare onderdelen van een inburgeringsprogramma, inclusief de vaststelling van daarbij behorende leerdoelen, de ontwikkeling van lesmateriaal en de bepaling van organisatorische inrichting is thans in voorbereiding. Daartoe is ook overleg met (belangen-)organisaties terzake voorzien.

De leden van de fractie van het CDA vroegen voorts met welke organisaties uit islamitische (en hindoeïstische) kring overleg is gepleegd over het wetsvoorstel en of deze organisaties ook worden of zijn betrokken bij het opstellen van het inburgeringsprogramma voor geestelijke bedienaren.

Over het onderhavige onderwerp zijn tijdens de voorbereiding van de al eerder genoemde nota «Integratiebeleid betreffende etnische minderheden in relatie tot hun geestelijke bedienaren» in oktober en november 1997, zoals reeds gemeld bij beantwoording van vragen van het lid Oedayraj Singh Varma (kamerstukken II 1997/98, Aanhangsel 499 d.d. 18 december 1997) hoorzittingen belegd, waartoe zijn uitgenodigd de raden van moslims in Nederland, de Vereniging Imams Nederland, landelijke organisaties van hindoes en de samenwerkingsverbanden van minderhedenorganisaties. Na het verschijnen van de nota heeft zowel met deze, als met andere, ook christelijke organisaties en zegslieden overleg plaats gevonden. Anders dan in eerdere contacten hebben het Inspraakorgaan Turken en de Raad van Moskeeën recent verklaard, er niet zoveel belang aan te hechten dat imams uit Turkije die voor een beperkte tijd in Nederland te werk worden gesteld, daartoe tot het volgen van een inburgeringscursus verplicht zouden moeten worden.

Bij de thans ter hand genomen vervaardiging door het Centrum voor innovatie van opleidingen (CINOP) te 's Hertogenbosch van leerdoelen en lesmateriaal hebben enkele deskundigen uit islamitische kring zitting in de begeleidingscommissie. Het ligt in de bedoeling, met de verschillende hindoe- en islamitische organisaties de uitkomsten van het door CINOP ondernomen project, alsmede de organisatorische aspecten van een deel van het inburgeringsprogramma, te bespreken.

In dit kader vroegen de aan het woord zijnde leden of de inhoud van het inburgeringsprogramma voor geestelijke bedienaren voor een belangrijk deel moet zijn gericht op het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Kan een indicatie worden gegeven, vroegen deze leden, van de inhoud van het inburgeringsprogramma voor geestelijke bedienaren.

Thans worden leerdoelen en bijbehorend lesmateriaal ontwikkeld, voorzover specifiek gericht op geestelijke bedienaren. Er wordt daarbij vanuit gegaan dat geestelijke bedienaren het voor allen geldende cursusprogramma volgen, met name waar het taalverwerving en introductie in de Nederlandse samenleving aangaat. Het gedeelte «oriëntatie op de arbeidsmarkt» wordt voor deze doelgroep ingevuld met een aantal modules, gericht op de maatschappelijke aspecten van de functie-uitoefening van geestelijke bedienaren. Deze modules betreffen de maatschappelijke taken, de multiculturele samenleving, politieke en juridische, sociaal-economische, culturele en religieuze aspecten, alsmede elementen van vaktaal.

Tenslotte vroegen de leden van de CDA-fractie of kan worden aangeven hoe de verdeling van verantwoordelijkheden (ook in financieel opzicht) zal zijn wat betreft de inburgering van niet alleen geestelijke bedienaren, maar ook die van de in de memorie van toelichting genoemde eventueel aan te wijzen andere categorieën vreemdelingen (zoals verpleegkundigen en onderwijsgevenden) die om redenen van groot maatschappelijk belang onder de werking van de WIN kunnen worden gebracht. Deze leden vroegen wat in dit verband de rol zal zijn voor instanties als de Nederlandse overheid, de belangenorganisaties van de aangewezen categorieën inburgeraars, de opleidingsinstellingen en de landen van herkomst.

De verdeling van verantwoordelijkheden, ook in financieel opzicht, zal ten aanzien van categorieën die op grond van de onderhavige wetswijziging onder de doelgroepen van de WIN kunnen worden gebracht, niet verschillen van de thans vigerende verdeling van verantwoordelijkheden van de WIN.

De leden van de fractie van D66 hadden met instemming kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vroegen of een betrouwbare schatting gegeven kan worden van het aantal personen op wie de voorgestelde verplichte inburgering betrekking zal hebben.

Een betrouwbare schatting van het aantal personen die op grond van deze wetswijziging onder de doelgroepen van de WIN kunnen worden gebracht, is niet te geven, aangezien meerdere categorieën vreemdelingen in de ministeriële regeling zouden kunnen worden aangewezen. Ik heb echter het voornemen vooralsnog één categorie vreemdelingen aan te wijzen. Deze categorie is de geestelijke bedienaren. Voor een raming van het aantal geestelijke bedienaren, wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van het CDA.

De leden van de fractie van D66 wilden vervolgens weten of er ook mogelijkheden zijn om geestelijke bedienaren die al langer in Nederland zijn («oudkomers», al dan niet tijdelijk in Nederland verblijvend), versneld of bij voorrang, inburgeringscurssussen te laten volgen.

In het Regeerakkoord is ervoor gekozen ten aanzien van het oudkomersbeleid twee prioritaire doelgroepen te benoemen: opvoeders en werklozen. Geestelijke bedienaren die al langer, al dan niet tijdelijk, in Nederland verblijven kunnen wel deelnemen aan inburgeringsprogramma's op basis van vrijwilligheid, dus zonder het verplichtende karakter van de WIN. De gemeente heeft de mogelijkheid in het geval er minder nieuwkomers zijn dan waarvoor middelen op grond van de bekostiging beschikbaar zijn, een deel van het budget over te hevelen naar de reguliere educatiemiddelen. Het staat de gemeente vrij te bepalen voor welke doelgroepen deze middelen worden ingezet. Zij kunnen worden ingezet voor geestelijke bedienaren die al langer in Nederland verblijven.

De aan het woord zijnde leden vroegen ook of er een indicatie kan worden gegeven van de maatschappelijke ontwikkelingen die zouden kunnen leiden tot het aanwijzen van andere categorieën dan geestelijke bedienaren. Op grond van welke overwegingen worden juist verpleegkundigen genoemd: de sociaal-economische, de sociaal-culturele of de kennis van de Nederlandse taal? Zijn er veel tijdelijk in Nederland verblijvende verpleegkundigen, zo vroegen deze leden.

Met de maatschappelijke ontwikkelingen, die zouden kunnen leiden tot het aanwijzen van andere categorieën dan geestelijke bedienaren, wordt vooral bedoeld de situatie op de arbeidsmarkt. Het voorbeeld van verpleegkundigen is genoemd in verband met de te verwachten tekorten in de komende jaren en de activiteiten die worden ontplooid om verpleegkundigen van buiten de EER te werven. Het aantal tijdelijk in Nederland verblijvende verpleegkundigen van de buiten de EER is momenteel afgaande op de in 1999 in het BIG-register ingeschreven verpleegkundigen met een buitenlands diploma absoluut en relatief zeer beperkt.

Tot slot vroegen de leden van deze fractie aan welke functies binnen het onderwijs wordt gedacht als het gaat om categorieën vreemdelingen die onder de werking van de WIN worden gebracht. Gaat het hierbij vooral om OALT-leraren? Deze leden vroegen waarom niet nu al personen uit het basisonderwijs worden aangewezen als groep die onder de werking van de WIN valt.

Op dit moment is er nog geen maatschappelijke ontwikkeling aanwezig die het nodig maakt vreemdelingen op een tijdelijke basis tot Nederland toe te laten om onderwijs te geven. De vraag om welke functies het zou gaan is derhalve nog niet aan de orde. Verder wordt hier kortheidshalve verwezen naar hetgeen als antwoord is gegeven op de boven genoemde vraag van de leden van de CDA-fractie over het aantal buitenlandse leerkrachten in Nederland en hun kennis van de Nederlandse taal.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen op welke termijn, en afhankelijk van welke maatschappelijke ontwikkelingen het nodig kan blijken nog andere categorieën aan te wijzen. Als het gaat om de mate waarin en de snelheid waarmee nieuwkomers inburgeren, is er thans dan niet al voldoende aanleiding het aantal inburgeringstrajecten uit te breiden, zo vroegen deze leden. Gelet op de huidige en de te verwachten situatie op de arbeidsmarkt, met name als het gaat om genoemde beroepsgroepen onderwijs en gezondheidszorg, is het dan niet logisch nu al maatregelen te nemen die nieuwkomers de kans bieden sneller te integreren en (daarmee) sneller aan het arbeidsproces deel te kunnen nemen?

Zoals zojuist reeds gesteld is er geen reden groepen onderwijsgevenden in het buitenland te werven. De mogelijkheden om in Nederland langs verschillende, gelijkwaardige wegen de intrede of herintrede in het leraarsberoep mogelijk en aantrekkelijk te maken, worden verruimd. Gedacht kan daarbij worden aan flexibilisering en dualisering van initiële lerarenopleidingen, aan maatwerk en verkorting van de initiële opleiding als dat gezien ervaring en opleiding mogelijk is. In de onlangs naar de Tweede Kamer gestuurde Voortgangsrapportage «Maatwerk voor morgen» wordt een scala aan maatregelen genoemd.

De recent ontstane discussie over het al dan niet werven van verpleegkundigen van buiten de EER om aan de te verwachten tekorten op de arbeidsmarkt tegemoet te komen heeft geleid tot het maken van afspraken met de werknemers- en werkgeversorganisaties in de zorg, Arbeidsvoorziening Nederland en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Afgesproken is dat gedurende een periode van vier jaar te rekenen vanaf 1 juli 2000 maximaal drie procent van de voltijdse arbeidsplaatsen verpleging en verzorging per instelling mag worden ingevuld met gediplomeerden van buiten de EER. Voor de grote vier steden geldt tot 1 juli 2002 een percentage van vier. De vergunning voor het werkverblijf bedraagt maximaal twee jaar. Een vergunning zal alleen worden verleend indien er in het land van herkomst een goede voorbereiding, onder meer op het terrein van Nederlandse taalvaardigheid, gezondheidszorg, culturele aspecten en kwalificaties plaatsvindt. Er wordt geen vergunning verleend indien er in Nederland geen goede begeleiding, inclusief scholing opleiding en begeleiding (binnen de instelling) kan worden gegarandeerd. Op grond van deze voorwaarden is een aanwijzing in de ministeriële regeling vooralsnog niet nodig.

De leden van de fractie van GroenLinks verzochten de minister te komen met een overzicht van alle categorieën nieuwkomers, die volgens hem op termijn onder het nieuwe WIN-regime zouden kunnen vallen. Uit de stukken begrijpen zij dat zo een overzicht thans nog ontbreekt, en dat de minister hooguit de mogelijkheid wil openhouden om in de toekomst tot een uitbreiding van de categorieën te komen. Waar ligt voor de minister de grens, en meent hij niet dat deze een arbitraire is, zo vroegen deze leden. Voorts vroegen zij wat er gebeurt met de inburgering van nieuwkomers die in eerste instantie alleen een jaar willen blijven, maar bij nader inzien toch besluiten langer in Nederland te blijven.

Van de categorieën vreemdelingen die naar Nederland komen voor een tijdelijke doel zullen alleen vreemdelingen worden aangewezen die voor het tijdelijke doel arbeid naar Nederland komen. Van de categorie vreemdelingen die naar Nederland komen voor dit tijdelijke doel heb ik het voornemen de geestelijke bedienaren bij ministeriële regeling aan te wijzen. Zij zullen worden aangewezen vanwege het grote maatschappelijke belang van de functie van geestelijke bedienaar in het algemeen en vanwege de doelstellingen van het integratiebeleid etnische minderheden in het bijzonder. De grens die er is bij het aanwijzen van bijzondere categorieën vreemdelingen is gelegen in de functies of beroepen die die vreemdelingen gaan oefenen. Ik acht deze grens niet zo arbitrair, omdat deze functies van zodanig maatschappelijk belang moeten zijn dat inzicht in de sociaal-economische en sociaal-culturele integratie in de Nederlandse samenleving en kennis van de Nederlandse taal nodig worden geacht, ook indien vreemdelingen zelf slechts enkele jaren hier werkzaam zullen zijn. Een besluit om langer te blijven is niet alleen afhankelijk van de wens van de nieuwkomer. Indien een nieuwkomer in Nederland verblijft op grond van een vergunning tot verblijf die samenhangt met de beperking studie kan hij alleen in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf zonder beperkingen en dus langer blijven, indien hij voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden. In het geval een vreemdeling, die in eerste instantie voor een tijdelijk doel naar Nederland is gekomen, in Nederland mag blijven op grond van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen wordt hij niet meer beschouwd als nieuwkomer en kan hem geen verplichting (meer) worden opgelegd om aan een inburgeringsprogramma deel te nemen.

De aan het woord zijnde leden vroeger verder hoe geestelijke bedienaren worden behandeld, die aanvankelijk geen geestelijke functie in Nederland uitoefenen, maar na bijvoorbeeld een half jaar daartoe alsnog besluiten.

Personen die op een andere titel dan als geestelijke bedienaar tot Nederland zijn toegelaten, mits niet voor een tijdelijk doel, zullen uit dien hoofde reeds tot het volgen van een inburgeringsprogramma verplicht zijn. Op grond van artikel 6, vierde lid, van de WIN kan het inburgeringsprogramma door het college van burgemeester en wethouders worden gewijzigd, indien de evaluatiegesprekken, bedoeld in artikel 15 van de WIN of andere, bijzondere redenen daartoe aanleiding geven. Ik acht het alsnog uitoefenen van de functie van geestelijke bedienaar een bijzondere reden op grond waarvan het inburgeringsprogramma zou moeten worden aangepast met specifiek op die functie gerichte modules. Voor een toelichting op deze specifiek op de functie van geestelijke bedienaar gerichte modules wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van het CDA.

De leden van de fractie van GroenLinks verzochten de minister aan te geven waarom hij andere categorieën nieuwkomers, te weten zij die misschien maar enkele jaren in Nederland zullen wonen, van de inburgering wil (blijven) uitsluiten. Zij noemen met name de voor enkele jaren in Nederland tewerkgestelden, EU-onderdanen die in zijn algemeenheid zijn uitgesloten van de WIN, en asielzoekers die reeds in de procedure zitten maar waarover nog geen besluit is genomen. Indien de minister voortvarender te werk wil gaan met de inburgering van nieuwkomers dan voorheen, zou het dan niet goed zijn, zo vroegen zij, de inburgeringstrajecten in beginsel ook voor alle nieuwkomers open te stellen.

De inburgeringstrajecten staan in beginsel niet alleen open voor alle nieuwkomers die met het oog op een permanent verblijf in Nederland aanwezig zijn, maar deze trajecten zijn ook verplicht op basis van de WIN. Vreemdelingen echter die hier komen met een tijdelijk doel, bijvoorbeeld tewerkgestelden, zijn niet in Nederland aanwezig met het oog op een permanent verblijf. Deze personen zijn er op gericht om na enige tijd weer naar het land van herkomst terug te keren. Gelet daarop is de WIN niet op hen van toepassing verklaard. Dat EU-onderdanen niet onder de verplichting van de WIN vallen is het gevolg van het EU-verdrag. Nederland is daaraan gebonden. Nederland is in het licht van het vrije verkeer van werknemers binnen de EU en de EER niet bevoegd een dergelijke verplichting op te leggen aan EU- en EER-onderdanen. Met betrekking tot de categorie asielzoekers die reeds in procedure zitten, maar waarover nog geen besluit is genomen merk ik het volgende op. Voor deze categorie is het nog niet duidelijk of zij tot Nederland worden toegelaten. Het ligt in de rede dat daarover eerst zekerheid moet bestaan, voordat er sprake kan zijn van een verplicht inburgeringstraject. Overigens heeft bij de behandeling van de WIN in de Tweede Kamer een meerderheid van de Tweede Kamer ingestemd met de categorieën nieuwkomers die wel en die niet onder de WIN zijn gebracht.

Vervolgens vroegen de leden van de fractie van GroenLinks wat de minister vindt van het plan een stelsel van vrijwillige inburgering voor nieuwkomers te realiseren, waarbij aan bepaalde groepen voorrang kan worden verleend en/of voorwaarden kunnen worden gesteld. Voorts vroegen zij wanneer de versnelde evaluatie van de WIN plaatsvindt en waarom hij niet met deze wetswijziging wacht tot na die evaluatie. Kan de evaluatie wat hem betreft tot uitkomst hebben de WIN in haar geheel te vervangen door een nieuwe wettelijke regeling, zo vroegen deze leden.

De WIN legt een verplichting op aan, in principe, alle nieuwkomers die zich in Nederland vestigen voor een niet-tijdelijk doel. Van deze verplichting worden personen uitgesloten die zich op tijdelijke basis in Nederland vestigen of die, vanwege verdragen of besluiten van internationale organisaties, geen verplichting tot inburgering kan worden opgelegd. Op basis van de WIN kunnen nieuwkomers, die zich hier tijdelijk vestigen, dus niet worden ingeburgerd. Het onderhavige wetsvoorstel maakt het mogelijk op dit uitgangspunt een uitzondering te maken.

Overigens heeft geen versnelde evaluatie van de WIN plaatsgevonden. Wel is er, op basis van een aantal quick scans op onderdelen van de WIN, een voortgangsrapportage inburgering opgesteld die ik bij brief van 14-4-2000 (kamerstukken II 1999/2000, 27 083, nr. 2) aan de Kamer heb aangeboden. Deze voortgangsrapportage is bij het integratiedebat dat de Kamer op 18 en 20 april voerde, betrokken. De evaluatie van de WIN zal eind 2001 worden afgerond. De Kamer wordt hierover in het voorjaar van 2002 geïnformeerd. Op dit moment is er geen zicht op uitkomsten van de evaluatie die aanleiding zouden kunnen zijn tot wetswijziging(en). De nu voorliggende wijziging van de WIN houdt geen verband met de evaluatie van de WIN als zodanig.

Tenslotte vroegen de leden van de GroenLinks-fractie de minister hoe hij denkt over aanpassing van de regeling rond de afronding van het individuele inburgeringstraject. Momenteel bestaat er, zo begrijpen deze leden, de mogelijkheid van een tweetal staatsexamens Nederlandse taal waaraan scholen vrijwillig mee kunnen doen. Er zijn scholen die daaraan meedoen, er zijn er die daaraan niet meedoen. Kan de minister helderheid verschaffen in de feitelijke situatie en inzicht geven in het beleid? Wat is zijn oordeel over het vermoeden van deze leden dat door de niet-uniforme afsluiting een ongelijkheid ontstaat tussen verschillende groepen ingeburgerden, die verschillende kansen (op de arbeidsmarkt) voor nieuwkomers met gelijke capaciteiten creëert? De leden van de GroenLinks-fractie menen dat het wenselijk is een uniforme afronding van de inburgering te regelen, zo mogelijk middels een uniform verplicht staatsexamen Nederlands. Wat vindt de minister van dit idee, zo vroegen deze leden. Ook stelden deze leden nog een aantal vragen over nieuwkomers die analfabeet zijn.

Op dit moment is het mogelijk dat nieuwkomers die nog onder de Regeling Inburgering Nieuwkomers aan een inburgeringscursus zijn begonnen, dat wil zeggen vóór september 1998, in plaats van de toets het staatsexamen NT2 kunnen afleggen. In de Wet inburgering nieuwkomers is gekozen voor het afnemen van een toets omdat ook tijdens de parlementaire behandeling bleek dat de voorkeur van een meerderheid in het parlement uitging naar het afnemen van een toets en niet van een examen. De toets is een voortgangsmeting met een landelijke standaardkwaliteit. Na afloop van de inburgering kan men desgewenst het staatsexamen afleggen.

Het voorbeeld dat genoemd wordt over de analfabete nieuwkomer is niet mogelijk onder de Wet inburgering nieuwkomers. Er is bij toetsing geen sprake van voldoende en onvoldoende, er wordt alleen gesproken van streefniveaus. Nieuwkomers die nog niet voldoende taalvaardig zijn, kunnen bij de doorgeleiding aan het einde van het inburgeringstraject het advies krijgen om nog meer taalonderwijs te volgen.

De leden van de SGP-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers. Zij beschouwden het voorstel als een aanzienlijke verruiming van de reikwijdte van de WIN en stelden in dat licht daarover de volgende vragen. Door het stellen van een inburgeringsverplichting voor nieuwkomers die in principe tijdelijk naar Nederland komen lijkt eigenlijk geanticipeerd te worden op eventuele permanente vestiging in Nederland. Conflicteert een dergelijke verplichting in een dergelijke situatie niet met het doel van inburgering? Deze leden zien vooralsnog geen reden om af te wijken van het gestelde in artikel 3, eerste lid, onder a, van de WIN.

Door het stellen van een inburgeringsverplichting voor geestelijke bedienaren wordt niet geanticipeerd op eventuele permanente vestiging in Nederland. Het doel van het onderhavige wetsvoorstel is om bijzondere categorieën vreemdelingen te kunnen aanwijzen waarvan het om redenen van groot maatschappelijk belang wenselijk is dat deze vreemdelingen, ondanks hun in principe tijdelijk verblijf, toch tot inburgering kunnen worden verplicht. Voor het goed kunnen uitoefenen in Nederland van de functie van geestelijke bedienaar gedurende een periode van bijvoorbeeld drie jaar, acht ik inzicht in de sociaal-economische en sociaal-culturele integratie in de Nederlandse samenleving en kennis van de Nederlandse taal nodig, ongeacht of de geestelijke bedienaar na die drie jaar weer vertrekt naar het land van herkomst.

In welk opzicht, zo vroegen de aan het woord zijnde leden, zou overigens het ontbreken van een verplichting voor categorieën als bedoeld in het voorliggende wetsvoorstel een probleem zijn. Voorts vroegen deze leden of het kabinet heeft overwogen om inburgering van dergelijke categorieën, bijvoorbeeld imams, over te laten aan vrijwillige initiatieven van en bekostiging door de etnische minderheden die van dergelijke groepen vreemdelingen gebruik wensen te maken in verband met hun integratie.

De huidige situatie is dat veel in Nederland werkzame imams niet naar behoren kunnen communiceren in het Nederlands en onvoldoende op de hoogte zijn van de Nederlandse omstandigheden en ontwikkelingen. Reeds op 9 oktober 1995 signaleerde de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken tijdens een toespraak te Ankara (Staatscourant 1995 nr. 196, 10 oktober 1995) over de leiders van de islam: «Die leiders zijn er nog nauwelijks: de meesten van hen komen uit Turkije of uit andere landen, zij kennen onze taal en de Nederlandse omstandigheden niet en zijn derhalve niet in staat de islam in de Nederlandse samenleving dynamisch te integreren!» De ervaring heeft geleerd dat imams in de periode tot 30 september 1998, toen de WIN met het verplichtende karakter van inburgering in werking trad, op vrijwillige basis nauwelijks aan inburgeringscursussen hebben deelgenomen. Nu de faciliteiten voor inburgering gekoppeld zijn aan deze wet, ligt het voornemen voor de hand, gezien het grote maatschappelijke belang dat het kabinet aan de functie van geestelijke bedienaar hecht, om deze beroepsgroep onder de werking van die wet te brengen.

De leden van de SGP-fractie merkten daarnaast op dat in het wetsvoorstel een andere principiële keus gemaakt wordt op het gebied van inburgering: de WIN-verplichting van de aan te wijzen bijzondere categorieën vreemdelingen wordt niet gemotiveerd met verwijzing naar hun eigen inburgering, maar met verwijzing naar de integratie van de etnische minderheid of godsdienstige groep waarvoor zij werkzaam zullen zijn. Is het kabinet, zo vroegen zij, het eens met de stelling dat deze motivering een meer instrumenteel karakter heeft.

De motivering is inderdaad in zo verre instrumenteel van aard, dat bij de doelgroepen, waarop het onderhavige wijzigingsvoorstel ziet, naast het belang van de inburgering voor de personen zelf, de aard van hun functie van doorslaggevende betekenis wordt geacht.

Voor de beantwoording van de vraag van de leden van de fractie van de SGP over indicaties op basis waarvan het maatschappelijk belang van een bepaalde categorie wordt bepaald, wordt verwezen naar het antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de fractie van het CDA.

De aan het woord zijnde leden waren dan ook niet overtuigd van de noodzaak van een dergelijk ruime aanwijzingsbevoegdheid en verzochten om een betere motivering. Is een dergelijke uitbreiding van de WIN echt noodzakelijk om de doelstellingen van het integratiebeleid te kunnen realiseren, zo vroegen zij. Deze leden vroegen vervolgens of de WIN-verplichting dient voor een aan te wijzen categorie het wegnemen van belemmeringen voor integratie (m.a.w. worden er functie-eisen gesteld voor de leden van zo'n categorie?), of wil het kabinet gewoon een schepje bovenop de integratie doen die anders ook wel naar wens zou kunnen verlopen.

Ik kan mij voorstellen dat op termijn, afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen, het nodig zou kunnen blijken te zijn ook andere categorieën aan te wijzen als categorieën vreemdelingen die om redenen van groot maatschappelijk belang onder de werking van de WIN worden gebracht. Gelet op het criterium groot maatschappelijk belang zal het alleen gaan om vreemdelingen die tijdelijk naar Nederland komen voor het verrichten van arbeid. Zoals reeds gesteld zal bij het op termijn kunnen aanwijzen van andere categorieën vreemdelingen, naast het belang van de inburgering voor de personen zelf , de aard van de functie van doorslaggevende betekenis zijn. Vooralsnog heb ik het voornemen alleen de geestelijke bedienaren aan te wijzen. De delegatiebevoegdheid zoals in het onderhavige wetsvoorstel is opgenomen past bovendien in het systeem van de WIN. In artikel 1, tweede lid, onderdeel c, van de WIN is eenzelfde delegatiebepaling opgenomen, nl. «de vreemdeling die behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie van vreemdelingen». Aan de categorie vreemdelingen die wordt aangewezen, i.c. de geestelijke bedienaren, zullen geen functie-eisen worden gesteld. Het gaat er uitsluitend om bedoelde categorie vreemdelingen onder de werking van de WIN te brengen, waardoor het goed kunnen uitoefenen in Nederland van de functie van geestelijke bedienaar wordt bevorderd.

De leden van de SGP-fractie vroegen tenslotte toelichting op het gestelde in de laatste alinea op blz. 2 van de memorie van toelichting: «De aanwijzing in de ministeriële regeling betreft alle geestelijke bedienaren, ongeacht de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting waartoe zij behoren». De aan het woord zijnde leden nemen aan dat deze zinsnede alleen betrekking heeft op geestelijke bedienaren van godsdienstige groeperingen die onderdeel uitmaken van etnische minderheden. Zij vroegen het kabinet deze interpretatie te bevestigen.

De bedoelde zinsnede heeft niet alleen betrekking op geestelijke bedienaren van godsdienstige groeperingen die onderdeel uitmaken van etnische minderheden. Om die reden is in de memorie van toelichting ook een (christelijke) priester genoemd als voorbeeld van een geestelijke bedienaar.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Naar boven