B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 4 maart
1999 en het nader rapport d.d. 31 januari 2000, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
mede namens de ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 4 januari 1999, no. 98.006364, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging
van de Kernenergiewet (revisie, melding en verantwoordelijkheidsverdeling).
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 januari 1999,
nr. 98.006364, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan de Minister van Economische
Zaken te doen toekomen. Nu op grond van het koninklijk besluit van 21 juni
1999, houdende overdracht van de zorg voor de Kernenergiewet (Stb. 275), de
zorg voor de Kernenergiewet en enige op de Kernenergiewet gebaseerde regelgeving,
voorzover deze tot de taak van de Minister van Economische Zaken behoorde,
met ingang van 1 juli 1999 is overgegaan naar de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bied ik U hierbij dit advies, gedateerd
4 maart 1999, nr. W10.99.0003/II, aan.
De Raad geeft U in overweging het voorstel van wet aan de Tweede Kamer
der Staten-Generaal te zenden, nadat met zijn opmerkingen rekening is gehouden.
1. De voorgestelde artikelen 15a, 21b en 30 bevatten een bevoegdheidsverdeling
tussen nader aangeduide ministers. Die concretisering biedt het voordeel van
duidelijkheid bij de vraag, welke minister bij een bepaalde aangelegenheid
bevoegd is. De voorgestelde opzet kan echter het gevaar meebrengen dat de
opsomming van de aangeduide aangelegenheden te beperkt is. In de memorie van
toelichting wordt niet aangegeven waarom voor de voorgestelde bevoegdheidsverdeling
wordt gekozen. In artikel 15a wordt bijvoorbeeld aan de Minister van Verkeer
en Waterstaat een bevoegdheid toegekend aangaande lozing van radioactieve
stoffen in oppervlaktewater of in lucht. Onduidelijk is waarom die toekenning
van bevoegdheid niet tevens geldt voor lozing van de bedoelde stoffen in zeewater
zoals artikel 2 van de Wet verontreiniging zeewater zou doen vermoeden.
De Raad van State beveelt aan de memorie van toelichting aan te vullen.
1. De aanbeveling van de Raad om de memorie van toelichting aan te vullen
met een passage over de achtergrond van de voorgestelde bevoegdheidsverdeling,
is overgenomen.
2. Artikel 18 verwijst aangaande wijzigingen in nucleaire installaties
naar het meldingenstelsel dat is opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet milieubeheer (meldingenstelsel voor inrichtingen Wet milieubeheer).
Over dat wetsvoorstel heeft het college vorig jaar een advies uitgebracht
(no. W08.98.0125). Het laatstbedoelde wetsvoorstel is nog niet ingediend bij
de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Raad adviseert het reeds uitgebrachte, in afschrift bijgevoegde advies
aangaande dat meldingenstelsel eveneens bij het huidige wetsvoorstel te betrekken.
2. Het advies van de Raad is opgevolgd. Voor een bespreking van de bezwaren
van de Raad tegen het voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer
(meldingenstelsel) wordt verwezen naar het nader rapport dat over dat wetsvoorstel
is uitgebracht (kamerstukken II 1998/99, 26 552, A). Het advies over
laatstgenoemd wetsvoorstel heeft aanleiding gegeven tot enige aanpassingen
van de tekst van het voorgestelde artikel 8.19 van de Wet milieubeheer, welke
bepaling in het onderhavige wetsvoorstel grotendeels van overeenkomstige toepassing
wordt verklaard.
3. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele redactionele verbeteringen
in het voorstel van wet en de memorie van toelichting aan te brengen. Verder
zijn het voorstel van wet en de memorie van toelichting gewijzigd in verband
met het koninklijk besluit van 21 juni 1999, houdende overdracht van de zorg
voor de Kernenergiewet (Stb. 275), en met een aantal recente wijzigingen in
het voorstel van wet tot wijziging van de Kernenergiewet (ter implementatie
van de richtlijn van 13 mei 1996 inzake de vaststelling van basisnormen voor
de bescherming tegen stralingsgevaar). Deze wijzigingen betreffen onder meer
de aanpassing van de definitie van ioniserende stralen uitzendende toestellen,
de uitbreiding van de werkingssfeer van de wet tot het continentaal plat en
het vervallen van artikel 57 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Over
laatstgenoemd wetsvoorstel heeft de Raad op 4 maart 1999, onder nr. W12.99.0002/IV,
advies uitgebracht; over dat wetsvoorstel wordt een dezer dagen eveneens een
nader rapport uitgebracht. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om
twee bepalingen, die betrekking hebben op het in beslag nemen van ongeoorloofd
aanwezig bevonden radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen, te verduidelijken,
de vantoepassingverklaring van enkele bepalingen van de Wet milieubeheer te
veranderen in een vanovereenkomstigetoepassingverklaring en de artikelsgewijze
toelichting bij de inwerkingtredingsbepaling aan te passen aan wijzigingen
in het wetsvoorstel.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening
zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U hierbij, mede namens de Ministers van Economische Zaken en van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde
voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer
der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk