26 996
Wijziging van de Kernenergiewet (revisie, melding en verantwoordelijkheidsverdeling)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 23 augustus 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel G, komt te luiden:

G

Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met betrekking tot ongeoorloofd aanwezig bevonden splijtstoffen en ertsen en de voorwerpen, welke tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend, bestuursdwang toe te passen.

2. In het vierde lid wordt «De in bezit genomen goederen» vervangen door: Door toepassing van bestuursdwang in bezit genomen goederen.

B

Na artikel I, onderdeel K, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ka

Artikel 33 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met betrekking tot ongeoorloofd aanwezig bevonden radioactieve stoffen en de voorwerpen, welke tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend, bestuursdwang toe te passen.

2. In het vierde lid wordt «De in bezit genomen goederen» vervangen door: Door toepassing van bestuursdwang in bezit genomen goederen.

Toelichting

De onderhavige nota van wijziging strekt ertoe de regeling in de Kernenergiewet van het in bezit nemen van ongeoorloofd aanwezig bevonden splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en van de voorwerpen die tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend, beter te laten aansluiten op de regeling van bestuursdwang in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij deze nota van wijziging is het uitgangspunt gehanteerd dat niet onnodig in het stelsel van de Kernenergiewet wordt ingegrepen.

De artikelen 22, derde lid, en 33, derde lid, van de Kernenergiewet hebben betrekking op het in bezit nemen van ongeoorloofd aanwezig bevonden splijtstoffen en ertsen, respectievelijk ongeoorloofd aanwezig bevonden radioactieve stoffen, en de voorwerpen die tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend. Met de in artikel I, onderdelen G en Ka, van het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen van genoemde artikelleden worden de krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren bevoegd verklaard met betrekking tot ongeoorloofd aanwezig bevonden splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en de voorwerpen, die tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend, bestuursdwang toe te passen. Door de bevoegdheid tot het in bezit nemen van genoemde stoffen en voorwerpen uitdrukkelijk aan te duiden als een bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang, is de toepasselijkheid van afdeling 5.3 van de Awb – de regeling van bestuursdwang – verzekerd. De wijziging van de artikelen 22, vierde lid, en 33, vierde lid, van de Kernenergiewet betreft een redactionele verbetering, die beoogt deze – voor het overige ongewijzigde – leden goed te laten aansluiten op het gewijzigde derde lid van genoemde artikelen.

In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel (kamerstukken II 1999/2000, 26 996, nr. 3, blz. 7) is aangegeven in welke gevallen toepassing van de bovenbedoelde bestuursdwangbevoegdheid in de rede legt. Dit is het geval bij onbeheerd achtergelaten radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen en in situaties waarin sprake is van gevaarlijke omstandigheden. In andere gevallen zal het van de omstandigheden afhangen of gebruikmaking van deze bevoegdheid aangewezen is.

De uitoefening van de bestuursdwangbevoegdheid wordt beheerst door afdeling 5.3 van de Awb. In die afdeling – de artikelen 5:21 tot en met 5:31 Awb – is onder meer geregeld dat, behoudens wanneer de vereiste spoed zich daartegen verzet, de belanghebbenden een termijn wordt gesteld waarbinnen zij toepassing van bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf maatregelen te nemen (artikel 5:24 van de Awb) en dat de overtreder de kosten, verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, verschuldigd is, tenzij de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen (artikel 5:25 van de Awb). Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voorzover de toepassing van bestuursdwang dit vereist, aldus artikel 5:29, eerste lid, van de Awb. De Awb geeft hierover enige nadere regels, betreffende onder meer het opmaken van proces-verbaal, de teruggave van de opgeslagen zaken aan de rechthebbende en het opschorten van de afgifte van de opgeslagen zaken totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan (artikel 5:29, tweede tot en met vierde lid), alsmede het recht van parate executie indien een zaak niet binnen dertien weken kan worden teruggegeven (artikel 5:30). Aan de Awb-bevoegdheid tot het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken kan betekenis toekomen, met name in gevallen waarin de toepassing van bestuursdwang vereist dat – naast het in bezit nemen van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en de voorwerpen die tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend – ook andere zaken worden meegevoerd en opgeslagen. Op deze meegevoerde en opgeslagen andere zaken zijn dan de artikelen 5:29 en 5:30 van de Awb van toepassing. De Kernenergiewet blijft van toepassing op in bezit genomen splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en de voorwerpen die tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend. De artikelen 22, vierde lid, 23 en 24 respectievelijk artikel 33, vierde en vijfde lid, van de Kernenergiewet geven enige nadere regels die met de inbezitneming verband houden. Deze regels betreffen onder meer de overdracht van in bezit genomen goederen en de bekendmaking van die overdracht en de procedure volgens welke de goederen teruggevorderd kunnen worden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven