26 996
Wijziging van de Kernenergiewet (revisie, melding en verantwoordelijkheidsverdeling)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 28 maart 2000

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de fracties van PvdA, CDA en SP hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, dat tot doel heeft revisievergunningen voor inrichtingen mogelijk te maken, de vergunningplicht te vervangen door een meldingsplicht en de verantwoordelijkheden tussen de minister te actualiseren en vast te leggen. De leden van de SP-fractie menen dat het wetsvoorstel voor meer duidelijkheid zal zorgen.

2. Revisievergunningen

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de wenselijkheid van het in de Kernenergiewet opnemen van de figuur van een revisievergunning, zoals dat reeds in de Wet milieubeheer is geregeld. Deze leden beklemtonen dat een dergelijke revisie dan ook strikt dient te worden beperkt tot het feitelijk en inhoudelijk integreren en actualiseren van reeds tussentijds vergunde situaties, zodat een revisievergunning kan bijdragen aan het creëren van een meer overzichtelijk en geactualiseerd totaalbeeld, waaraan gelijktijdig geen nieuwe te vergunnen situaties of punten worden toevoegd.

Naast de overzichtelijkheid wordt met het wetsvoorstel voorzien in de behoefte aan herkenbaarheid en rechtszekerheid zowel met betrekking tot de positie van de vergunninghouder als die van derden, aldus de leden van de CDA-fractie.

Onder welke omstandigheden kan een aanvraag tot wijziging van een bestaande vergunning leiden tot het weigeren van de vergunning voor de gehele inrichting ervan uitgaande dat de vergunninghouder zich strikt houdt en heeft gehouden aan de eisen van de bestaande vergunning? Wat is het verschil met de huidige wet?

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over het standpunt van de regering dat het ook mogelijk moet zijn om binnen de Kernenergiewet een revisievergunning aan te vragen, zowel door het bevoegd gezag als door derden. De vergunningsituatie van de inrichting zal hierdoor overzichtelijker worden, evenals de mogelijke gevolgen voor de omgeving.

3. Meldingsplicht

De leden van de PvdA-fractie erkennen de ratio achter het voorstel met betrekking tot de meldingsplicht, zowel met betrekking tot het aansluiten bij de systematiek van de Wet milieubeheer, als met betrekking tot de wens om veranderingen die vanuit veiligheids- en milieuoogpunt per saldo positieve dan wel neutrale gevolgen hebben, snel te kunnen toepassen en als zodanig adequaat te kunnen inspelen op de meest recente technische ontwikkelingen, steeds gebonden aan de genoemde voorwaarden, waaronder in het bijzonder dat er geen nadeligere gevolgen voor mensen, planten, dieren en goederen mogen worden veroorzaakt. Gegeven deze erkenning van de ratio achter het meldingsplichtvoorstel merken deze leden echter ook op, dat zaken met betrekking tot de Kernenergiewet ,wegens de mogelijke effecten, verplichten tot een uiterste zorgvuldigheid en derhalve veelal ook aanleiding zijn voor zeer betrokken reacties van de samenleving en de politiek. In dat kader vragen deze leden een nadere uiteenzetting van de passage; «naar het oordeel van de minister moet niet te verwachten zijn dat er nadeliger gevolgen worden veroorzaakt». Deze leden vragen naar een meer zekere, stellige en beargumenteerbare aanduiding dan nu met de formulering van «verwachten». Deze leden vragen ook een verduidelijking van de opmerking; «de toepassingsmogelijkheden lijken vrij beperkt te zijn». Wat is dan de materiële betekenis van het meldingsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie merken op dat met artikel 17 tweede lid aanhef en d de mogelijkheid wordt geopend tot het wijzigen van een vergunning zonder inspraakprocedures zoals vermeld in de paragrafen 3.5.2. tot en met 3.5.5. van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor moet een aanvrager reeds eerder een vergunning voor diezelfde inrichting zijn verleend. Bovendien moet naar het oordeel van de minister niet te verwachten zijn dat door gebruikmaking van de gevraagde vergunning nadeliger gevolgen voor mensen, planten, dieren en goederen kunnen worden veroorzaakt dan bij de eerder verleende vergunning in aanmerking zijn genomen.Bij wie ligt hier de bewijslast, bij de vergunninghouder of bij de minister?

Onder voorwaarden kan een voor een inrichting verleende vergunning tevens gelden voor veranderingen van de inrichting of de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning, maar die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die inrichting ingevolge de bestaande vergunning mag veroorzaken. Één van die voorwaarden is dat die veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor de vergunning is verleend. Wat wordt verstaan onder een «andere inrichting»?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de mogelijkheid dat bepaalde veranderingen in de inrichting met een melding kunnen worden afgedaan in principe positief is. Echter, gezien de maatschappelijke druk in verband met kernenergie is volgens deze leden een volledige openbaarheid noodzakelijk, zeker in het bijzondere geval van in werking houden van de inrichting. Ook zij zijn dan ook van mening dat er meer duidelijkheid moet komen over de zinsnede «maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor mensen, planten, dieren en goederen».

4. Regelgevend en vergunningverlenend gezag

De leden van de PvdA-fractie signaleren dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SOZAWE) een onderscheiden algemene verantwoordelijkheid kennen in het kader van de Kernenergiewet en dat de andere genoemde ministers een verantwoordelijkheid op deelgebieden kennen. Deze leden stemmen in met de brief van 13 maart 2000 (26 996 nr. 4), waarbij de Kernfysische Dienst wordt overgedragen van het ministerie van SoZaWe naar VROM. Hiermee wordt, zo menen deze leden, bijgedragen aan het leggen van de algemene verantwoordelijkheid in het kader van de Kernenergiewet bij de minister van VROM. Deze leden vragen of deze brief ook nog gevolgd moet worden door een wetswijziging. Tevens vragen zij of de ook door hen nagestreefde bundeling van verantwoordelijkheden en deskundigheid nog consequenties met zich mee moet brengen voor de deelverantwoordelijkheden van de andere ministers en de daaronder vallende diensten.

Het wetsvoorstel strekt ertoe voor de regelgeving en de vergunningverlening met betrekking tot splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen expliciet aan te geven welke ministers voor welke aspecten verantwoordelijk zijn, stellen de leden van de CDA-fractie vast. In het verslag van de toetsingsvergadering Verdrag Nucleaire Veiligheid van 12 tot 23 april 1999 in Wenen, zijn diverse kritische vragen gesteld naar aanleiding van de artikelen 7 en 8 van het verdrag over de gecompliceerde regelgeving in Nederland met betrekking tot het «regulerend lichaam»(de instantie die de vergunningen verleent). Is deze duidelijkheid overeenkomstig de kritiek van de toetsingsvergadering met het voorliggende wetsvoorstel verwezenlijkt? Zo ja, hoe is dit te rijmen met het feit dat maar liefst zes ministeries in het ongunstigste geval van vervoer dan wel lozing van splijtstoffen in oppervlaktewateren bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 15?

De voorzitter van de commissie,

Reitsma

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga(PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GL), Van Gent (GL), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD).

Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Vacature (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GL), Halsema (GL), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD).

Naar boven