26 992
Wijziging van de Kernenergiewet (implementatie richtlijn 96/29/Euratom tot vaststelling van basisnormen voor de bescherming tegen stralingsgevaar)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 28 maart 2000

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Indien de regering de vragen en opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging voldoende voorbereid.

1. Inleiding

2. Uitbreiding van de werkingssfeer

2.1 Vergunningstelsel voor ontmanteling van kerninstallaties

2.2 Werkzaamheden op mijn- en boorwerken

2.3 Interventie

2.4 Deskundigheidsborging

Artikelsgewijze opmerkingen

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij spreken zich uit voor het hanteren van een integraal systeem van regels met betrekking tot een veelheid aan onderwerpen en situaties, zowel ten aanzien van interventies bij bedoelde en voorziene operationele condities als ten aanzien van ongevalssituaties. Zij pleiten ervoor dat de ministers die het aangaat onder reguliere en incidentele omstandigheden steeds moet kunnen beschikken over voldoende bevoegdheden om maatregelen te kunnen (laten) treffen, gericht op het voorkomen, beperken en bestrijden van de gevolgen van radiologische blootstelling.

De leden van de CDA-fractie hebben eveneens met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Alles wat te maken heeft met kernenergie vereist een zeer zorgvuldige benadering. Deze leden beoordelen het daarom positief dat nieuwe wetenschappelijke kennis omtrent stralingsbescherming zowel Europees als nationaal zo goed mogelijk in de wetgeving wordt vastgelegd. Zij willen een aantal punten aan de orde stellen.

Waarom heeft de regering niet eerder werk gemaakt van het invoeren van deze richtlijn? Zal deze wijziging van de Kernenergiewet op 13 mei 2000 in werking kunnen zijn getreden zoals de Europese richtlijn vereist? Zo nee, welke gevolgen heeft dit/kan dit voor Nederland hebben? In welke andere EU-landen is deze richtlijn reeds geïmplementeerd en in welke landen nog?

De uitwerking van de Euratom-basis-normen vindt zijn beslag in uitvoeringsnormen en regelingen waarbij het Besluit stralingsbescherming Kernenergiewet het belangrijkste onderdeel is. Daarnaast worden ook andere besluiten aangepast. Wanneer treedt dit geheel van regelingen en besluiten in werking en gebeurt dit voor de verschillende regelingen en besluiten gelijktijdig?

Leidt de implementatie van de Europese richtlijn tot strakkere regelgeving ten opzichte van de huidige situatie of is er alleen sprake van uitbreiding van het werkingsgebied en harmonisatie van regelgeving?

Ook de leden van de fracties van RPF/GPV hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Ook zij informeren naar de termijn waarop de noodzakelijke wijzigingen in besluiten en regelingen zullen worden aangebracht.

Ook deze leden zijn geïnteresseerd in de implementatie van bovengenoemde richtlijn in andere lidstaten. Kan daarover meer duidelijkheid worden gegeven? Heeft de regering de indruk dat in de nabije toekomst sprake zal zijn van een uniforme toepassing van stralingsbeschermingswetgeving in de hele EU? Steekt de huidige regelgeving in Nederland gunstig af bij die in andere lidstaten? Aansluitend informeren deze leden wat op mondiaal niveau wordt gedaan aan de stralingsbescherming van werknemers, milieu en patiënten. Kan Nederland hierin een initiërende rol spelen?

De aan het woord zijnde leden verzoeken de regering aan te geven welke eisen nu precies worden gesteld aan het werken met enerzijds ioniserende straling uitzendende toestellen en anderzijds met apparaten die een radioactieve stof, splijtstof of erts bevatten en om die reden ioniserende straling uitzenden. In dit kader vragen zij hoe de regering denkt over de toepassing van radioactieve rookmelders. Zou het niet voor de hand liggen deze te verbieden, mede gelet op het feit dat er een uitstekend alternatief beschikbaar is? Met welke radioactieve apparatuur worden werknemers nog meer geconfronteerd? Op welke wijze worden gebruikers van deze apparatuur overigens op de hoogte gesteld van eventuele gezondheidsrisico's?

2. Uitbreiding van de werkingssfeer

2.1 Vergunningstelsel voor ontmanteling van kerninstallaties

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de voorgestelde uitbreiding van de wettelijke voorzieningen met betrekking tot het buitengebruikstellen en ontmantelen van nucleaire installaties wenselijk, noodzakelijk en actueel is en vragen de regering een toelichting te geven bij de betekenis van het voorliggende wetsvoorstel inzake de besluitvorming over de buitengebruikstelling en ontmanteling van de kerncentrales Dodewaard en Borssele.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de uitvoer van radioactieve stoffen thans geregeld is en of dit tot problemen geleid heeft.

Stel: een inrichting produceert kernenergie en moet van overheidswege met deze productie stoppen. Nu heeft deze inrichting vervolgens een vergunning voor buitengebruikstelling en ontmanteling nodig. Is voorzien in de situatie dat de voornoemde inrichting de vergunning tot buitengebruikstelling en tot ontmanteling niet wenst aan te vragen?

De vergunningsprocedure voor splijtstoffen en nucleaire installaties enerzijds en de procedures voor radioactieve stoffen en toestellen anderzijds zijn gelijkgesteld. Deze leden vragen zich af of dit raadzaam is, gelet op de grote verschillen in risico's die de verschillende processen met zich brengen.

2.2 Werkzaamheden op mijn- en boorwerken

De leden van de fractie van de PvdA onderschrijven de noodzaak en wenselijkheid van het uitbreiden van de toepasselijkheid van de Kernenergiewet op mijnbouwactiviteiten op het Nederlandse deel van het continentale plat. In dat kader vragen zij de regering aan te geven, onder verwijzing naar op 16 december 1999 gestelde schriftelijke vragen (Aanhangsel 1999/2000 nrs. 702 en 828) inzake het opslaan van bij olie- en gaswinning vrijkomende radio-actieve deeltjes, waar de in de antwoorden gegeven aanpak juridisch op is gegrond en welke betekenis en consequenties het nu voorliggende wetsvoorstel met betrekking tot deze vrijkomende deeltjes heeft.

De regering is tot op heden terughoudend geweest met toepassing van wetgeving op mijnbouwactiviteiten op het tot Nederland behorende continentale plat. De rechtsmacht over mijnbouwactiviteiten op het continentale plat is functioneel van aard, schrijft de regering. De leden van de CDA fractie vragen zich af of door deze opstelling niet de situatie kan ontstaan dat in de toekomst tegen een thans onvoorziene situatie niet opgetreden kan worden, terwijl dit op dat moment toch gewenst zou zijn.

Een kuststaat is bevoegd om zijn wetgeving in zijn geheel op mijnbouwactiviteiten op het tot die staat behorend deel van het continentaal plat toe te passen. Het is de leden van de fracties van RPF/GPV nog niet duidelijk waarom Nederland hierin tot op heden een terughoudende positie heeft ingenomen, terwijl het Verenigd Koninkrijk wel tot brede toepassing is overgegaan. In welke opzichten heeft de opstelling van het Verenigd Koninkrijk tot onbedoelde of negatieve effecten geleid?

2.3 Interventie

De leden van de CDA-fractie lezen dat de richtlijn 96/29/Euratom ondermeer noopt tot uitbreiding van de werkingssfeer van de wet met betrekking tot de interventieplicht. Wat is tot op dit moment de basis voor interventie en hoe heeft dit gefunctioneerd?

2.4 Deskundigheidsborging

De leden van de PvdA-fractie vragen een nadere toelichting op het punt van de deskundigenborging; op welke wijze en door wie wordt bepaald of iemand wordt toegelaten tot het deskundigenbestand? Op welke wijze en door wie wordt periodiek beoordeeld of een toegelaten deskundige nog in het bestand mag blijven danwel dient te worden uitgeschreven? Op welke wijze zijn toezicht en controle hierbij voorzien en kent het voorgestelde systeem ook sancties en bezwaar- of beroepsmogelijkheden?

Acht de regering de deskundigheid op decentraal niveau voldoende om een adequaat handhavingsbeleid te kunnen garanderen, vragen de leden van de CDA-fractie. Zij vinden dat de centrale overheid op dit punt altijd een grote verantwoordelijkheid houdt.

Artikelsgewijze opmerkingen

Artikel I, onderdeel B

Het begrip erts is in de kernenergiewet anders gedefinieerd dan de betekenis die het begrip erts in het maatschappelijk verkeer heeft, constateren de leden van de CDA-fractie. IJzererts kan namelijk binnen de kernenergiewet geen erts zijn en geen radioactieve stof of geen erts en wel een radioactieve stof. Is dit niet verwarrend naar het oordeel van de regering? Ook de begrippen toestellen en apparaten hebben in het maatschappelijk verkeer soms dezelfde betekenis terwijl zij in de kernenergiewet verschillend gedefinieerd zijn. Kan dit naar het oordeel van de regering niet aanleiding geven tot misverstanden?

Artikel I, onderdeel N

Het is de leden van de CDA fractie niet geheel duidelijk of de redactie van artikel 32 lid 5 conform de adviezen van de Raad van State is. Waarom wordt in artikel 32 lid 5d expliciet de minister van LNV genoemd? Zou het niet logischer zijn hier de minister van VROM te noemen?

De leden van de fracties van RPF/GPV constateren dat artikel 32 de mogelijkheid opent om in bepaalde gevallen af te zien van een vergunningplicht. Daarvoor in de plaats komt dan een meldingsplicht. Hoewel deze leden erkennen dat dit zal leiden tot minder administratieve rompslomp, verzoeken zij de regering aan te tonen dat dit niet ten koste van de veiligheid zal gaan.

Artikel I, onderdeel V

De leden van de PvdA-fractie signaleren dat het wetsvoorstel verantwoordelijkheden geeft aan de minister van VROM en de minister(s) wie het aangaat, waarmee vele ministers bedoeld kunnen zijn. Deze leden wensen zekerheid te verkrijgen dat bij reguliere en incidentele situaties nimmer onduidelijkheid bestaat over de vraag wie bevoegd is tot (het doen van) interventies, te meer daar juist bij het voorkomen, beperken en bestrijden van de gevolgen van radiologische blootstelling de factor tijd zo'n bepalende invloed heeft en derhalve snel, adequaat en doeltreffend optreden geboden is. Deze leden vragen zich af of het wetsvoorstel hier reeds voldoende in voorziet, dan wel of gekozen zou moeten worden voor een systematiek waarbij op voorhand en onder alle omstandigheden de verantwoordelijkheid voor de interventie in eerste instantie bij de minister van VROM wordt neergelegd, tot het moment waarop deze minister en de minister wie het aangaat gezamenlijk bepaald hebben dat deze verantwoordelijkheid elders moet worden neergelegd. Zij vragen de regering nader op deze situatie in te gaan.

Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat bij een radiologische noodsituatie altijd sprake is van een categorie A object en dus een verantwoordelijkheid op centraal niveau? Kan de regering een aantal voorbeelden geven van categorie B objecten en tevens aangeven of deze objecten al opgenomen zijn in rampenplannen, rampenbestrijdingsplannen en of er in de praktijk al met deze situaties wordt geoefend?

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Van Dijk


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GL), Van Gent (GL), Balkenende (CDA), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD) en Snijder-Hazelhoff (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Hamer (PvdA), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GL), Rosenmöller (GL), Mosterd (CDA), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD) en Klein Molekamp (VVD).

Naar boven