26 991 Voedselveiligheid

Nr. 526 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in de procedurevergadering van 11 april jongstleden besloten mij om een reactie te vragen op de brief van de gemeente Barneveld en de initiatiefnemers van Fipronilmeldpunt Gelderse Vallei, met als bijlage het rapport «Ervaringen van, met en rond het Fipronil meldpunt» d.d. 5 april 2018. Middels deze brief voldoe ik aan uw verzoek.

Rapport Ervaringen van, met en rond het Fipronil meldpunt

Ik waardeer het initiatief van de tien gemeenten in de Gelderse Vallei, LTO Noord afdeling Gelderse Vallei en NVP tot het oprichten van een meldpunt voor bedrijven die getroffen zijn door fipronil. Ik ben blij dat het meldpunt een belangrijke bijdrage heeft kunnen leveren aan het tot stand komen van praktische oplossingen voor pluimveehouders en een luisterend oor als steun heeft kunnen bieden in deze moeilijke tijden.

Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, voert de Commissie Sorgdrager in opdracht van VWS en LNV momenteel een evaluatieonderzoek uit naar fipronil in eieren. Het onderzoek moet onder andere een beeld geven over hoe gehandeld is en welke lessen hieruit geleerd kunnen worden. De Commissie Sorgdrager levert haar rapport met aanbevelingen binnenkort op. Zoals ik in mijn brief van 15 mei jongstleden over het eindrapport van de werkgroep versterking zelfregulering eierketen (Kamerstuk 26 991, nr. 523) heb aangegeven, acht ik het van belang om de resultaten en aanbevelingen uit de verschillende rapporten in samenhang te beoordelen.

Afvoer van mest

Op één van de meest prangende aanbevelingen die het rapport «Ervaringen van, met en rond het Fipronil meldpunt» doet, wil ik nu al ingaan. Er wordt op aangedrongen om op korte termijn effectieve maatregelen te nemen om het mestprobleem op te lossen, om daarmee problemen te voorkomen met betrekking tot hygiëne, milieu en omgevingshinder, ongedierte en risico op ziekten en brand.

Deze aanbeveling sluit aan bij de toezegging die gedaan is aan het lid Geurts in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad op 19 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1095), en een brief van de burgemeesters uit de Gelderse Vallei van 5 maart 2018. De burgemeesters achten de risico’s van de mestvoorraden op milieuen omgevingshinder, aantrekken van ongedierte, ontstaan van ziekten en brand onacceptabel. Daarnaast heeft de GGD-Midden Gelderland mij geïnformeerd over de risico’s met betrekking tot volksgezondheid, die ontstaan doordat de mest zich ophoopt op deze pluimveebedrijven.

Na de brief is overleg gevoerd over de problematiek van afvoer van verontreinigde mest van pluimveebedrijven. Uit dit overleg is gebleken dat alleen het homogeniseren van verontreinigde pluimveemest met schone pluimveemest op een centrale locatie, waarna het mengsel wordt verwerkt tot en gebruikt als compost, soelaas biedt en feitelijk haalbaar is. Overigens is de kwaliteit van de mestvoorraden inmiddels dusdanig afgenomen, dat zij hoe dan ook eerst gehomogeniseerd moeten worden voordat zij kunnen worden verbrand.

De Verordening dierlijke bijproducten bevat strenge bepalingen ten aanzien van het homogeniseren van verontreinigde pluimveemest, en het vervolgens verwerken tot en gebruiken als compost. De gehomogeniseerde pluimveemest zou, op grond van de verordening, alsnog moeten worden verbrand, en niet mogen worden gebruikt als compost.

Er zijn momenteel geen mogelijkheden om pluimveemest te verbranden, doordat de Biomassacentrale in Moerdijk groot onderhoud ondergaat. Gelet hierop zou het handhaven van de voorschriften van de Verordening dierlijke bijproducten leiden tot omstandigheden en risico’s, die deze verordening juist beoogt te voorkómen. Daarom heb ik besloten om voor mestvoorraden die laag verontreinigd zijn (lager dan 30 microgram fipronil in mest) onder voorwaarden tijdelijk toe te staan, dat deze op één centrale locatie worden gehomogeniseerd met schone mest en verder worden verwerkt tot en gebruikt als compost. Deze aanpak is in lijn met de geest van de verordening, omdat deze beoogt milieu, dier- en volksgezondheid te beschermen.

Dit proces zal plaatsvinden conform een door de NVWA goedgekeurd hygiëneprotocol, waarmee de risico’s voor milieu worden geborgd en duidelijkheid wordt gegeven aan ondernemers, waaraan te voldoen. Gehomogeniseerde mest kan hierna alleen worden afgevoerd als met een bemonstering en analyse van een geaccrediteerd laboratorium is gebleken dat de gehalten fipronil en amitraz in de mest zich onder de detectielimieten bevinden, waarna de mest als categorie 2-materiaal gebruikt kan worden. Gehomogeniseerde mest waarin na dit proces alsnog gehalten boven de detectielimieten worden aangetroffen, moet alsnog worden verbrand.

Tenslotte heb ik besloten om de eerder gecommuniceerde normen voor fipronil (Kamerstuk 26 991, nr. 511) en amitraz (Kamerstuk 26 991, nr. 515) in pluimveemest te formaliseren door middel van een wijziging van de Regeling dierlijke producten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven