26 987 (R 1646)
Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval; Wenen, 5 september 1997

nr. 159a
A
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 10 augustus 1999 en het nader rapport d.d. 26 november 1999, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 31 mei 1999, no.99.002379, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval; Wenen, 5 september 1997, met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 31 mei 1999, nr. 99.002379, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 augustus 1999, nr. W08.99.0252/V/K, bied ik U hierbij aan.

1. Het onderhavige verdrag is een vervolg op het op 20 september 1994 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake nucleaire veiligheid (Trb. 1994, 284 en 1995, 105) (hierna te noemen: het VNV). In de toelichtende nota bij het VNV is terzake van de in artikel 8 VNV verlangde scheiding van functies van «regulatory body» (vergunningverlener/toezichthouder) enerzijds en «body concerned with the promotion or utilization of nuclear energy» anderzijds opgemerkt dat de Kernenergiewet, waarin toezicht en vergunningverlening zijn geregeld, zal worden geëvalueerd. Dit mede in het besef dat in beleid en regulering onderscheid gemaakt moet worden tussen het maatschappelijk mogelijk maken van menselijke activiteiten en de bescherming tegen daaruit eventueel voortvloeiende schadelijke effecten voor mens en milieu. Vervolgens is in die toelichtende nota medegedeeld dat deze scheiding nadrukkelijker in de vergunningverlening zal worden doorgevoerd en is aangekondigd dat met de evaluatie en de herziening van de wetgeving zal worden aangevangen en wel op een zodanige wijze dat – conform artikel 5 (VNV) – over de vorderingen gerapporteerd kan worden aan de bijeenkomst van partijen, zoals die voor eind 1998 werd voorzien.

In artikel 20, tweede lid, van het onderhavige verdrag wordt aan de partijen bij het verdrag opgedragen om de benodigde stappen, waaronder regulering, te ondernemen waarmee een effectieve onafhankelijkheid kan worden verzekerd van de «regulatory functions» van «other functions where organizations are involved in both spent fuel or radioactive waste management». In de toelichting op de artikelen 18 tot en met 26 van het verdrag wordt die onafhankelijkheid van de meer operationele activiteiten weliswaar onderkend, maar wordt niet ingegaan op de samenhang met artikel 8 VNV en de eerder naar aanleiding van die bepaling toegezegde evaluatie en herziening van de Kernenergiewet. In ieder geval kan gezien de indertijd gedane toezeggingen thans niet worden volstaan met een verwijzing naar de regeling in de Kernenergiewet. De toelichtende nota zal zodanig moeten worden aangevuld dat duidelijk wordt wat er van de indertijd gedane toezeggingen is gerealiseerd.

1. Op advies van de Raad van State van het Koninkrijk is in de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 18 tot en met 26 de tweede alinea aangepast.

2. Ook op een aantal andere belangrijke punten geeft de toelichtende nota onvoldoende inzicht in de wijze waarop (reeds) uitvoering wordt gegeven aan het verdrag. De Raad van State wijst op het verrichten van milieu-effectrapportages voor installaties waarin splijtstoffen dan wel kernafval wordt beheerd (artikel 8 en respectievelijk artikel 15 van het verdrag) en het opstellen van rampenplannen (artikel 25), waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van een aangrenzend land. In dit verband is ook de plicht tot consultering van een naburige staat in geval van grensoverschrijdende effecten (de artikelen 6, eerste lid, onder iv, en 13, eerste lid, onder iv) van belang. In het bijzonder wat betreft de opdracht tot het verrichten van milieu-effectrapportages mag naar de mening van de Raad geen beschouwing ontbreken over de wijziging van de Wet milieubeheer bij Wet van 29 april 1999 (Stb.208) en het Besluit milieu-effectrapportage 1994 bij Besluit van 7 mei 1999 (Stb.224), beide ter uitvoering van richtlijn nr. 97/11/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 maart 1997 tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEG L 73). Bij de genoemde wijziging van de Wet milieubeheer is onder meer de regeling van de milieu-effectrapportages in grensoverschrijdend verband aangescherpt (memorie van toelichting, bladzijde 10, kamerstukken II 1998/99, 26 350, nr. 3). De Raad adviseert de toelichtende nota ook op vorengenoemde punten aan te vullen.

2. Aan het verzoek van de Raad om in de toelichtende nota op een aantal punten te vermelden op welke wijze reeds uitvoering wordt gegeven aan het verdrag, is gevolg gegeven. Zo is in de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 4 tot en met 17 de vierde alinea (met uitleg over de artikelen 8 en 15) uitgebreid met informatie over de milieu-effectrapportage. Verder is de toelichting op de artikelen 18 tot en met 26 aangevuld met een derde alinea over de rampenbestrijdingsplannen in Nederland.

Overigens is geconstateerd dat in de passage waarin de artikelen 6, 7 en 9 van het verdrag worden toegelicht, abusievelijk de term «de Nederlandse kerncentrales» is gebruikt. In de gewijzigde toelichtende nota is deze term gecorrigeerd in «de Nederlandse faciliteit voor beheer van bestraalde splijtstof (COVRA N.V.)».

De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoten van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en tevens over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven