Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26981 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26981 nr. 4 |
Vastgesteld 6 juni 2000
De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 hebben een aantal vragen aan de Algemeen Rekenkamer voorgelegd over het rapport «Verantwoord verslaggeven over sociale verzekeringen».
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 mei 2000.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,
Van Walsem
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Essers
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Terpstra
De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,
Van der Windt
Kan door de Algemene Rekenkamer worden medegedeeld welke verbeteringen zich sinds 1997 hebben voorgedaan in de verslaggeving en in hoeverre haar aanbevelingen nog aansluiten bij de actuele situatie, dan wel wellicht achterhaald zijn? (blz. 5)
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft per brief, d.d. 29 december 1999, (22 187, nr. 98) de Tweede Kamer laten weten een aantal verbeteringen ten aanzien van de verslaggeving over de sociale verzekeringen door de te voeren. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) zullen voortaan verantwoordingsrapportages aan de minister opstellen. Tevens is in deze brief een versnelling van een aantal rapportages aangekondigd. Het is de Rekenkamer niet bekend of ook andere rapportages zullen worden versneld. De Rekenkamer heeft verder geen aanwijzingen dat haar aanbevelingen achterhaald zijn.
De verslaggeving in de sector zorg is in ontwikkeling. De aanbeveling om de in gang gezette ontwikkelingen met kracht voort te zetten, geldt nog onverkort. Op dit moment doet de Rekenkamer onderzoek waarin de voortgang van de ontwikkelingen wordt meegenomen, als ook de invulling van de begrippen rechtmatigheid en financieel beheer en de verslaggeving hieromtrent.
Kan de Algemene Rekenkamer mededelen, bijvoorbeeld in een specifieke sociale verzekeringswet, op welke wijze wetgeving verbeterd zou moeten worden om een betere verantwoording als resultaat van wetgeving te kunnen verwezenlijken? (blz. 5)
De voorschriften voor verslaggeving over sociale verzekeringen zijn niet in de sociale verzekeringswetten zelf neergelegd, maar in de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Osv97), de Regeling rechtmatigheidsverklaring sociale verzekeringen 1997 en de Regeling jaarrekening en jaarverslag uitvoeringsorganisaties Sociale Verzekeringen. Daarnaast heeft het Ctsv protocollen opgesteld met nadere voorschriften voor een deel van de op te stellen verslaggeving. De Rekenkamer onderschrijft de keuze om de verslaggeving in een raamwet als de Osv97 te regelen in plaats van in afzonderlijke verzekeringswetten. Bij het SUWI-traject zullen deze wetten en voorschriften wijziging ondergaan. De Rekenkamer hoopt dat haar aanbeveling van stroomlijning van de verslaggeving – minder documenten, meer samenhang en evenwicht in informatie – hierbij wordt meegenomen. Voor wat betreft de aan de verslaggeving te stellen normen wordt verwezen naar de Handreiking voor verslaggeving van rechtspersonen met een wettelijke taak, die de Rekenkamer op 20 januari 2000 publiceerde.
Wat is het oordeel van de Algemene Rekenkamer over het feit dat haar «zorg over het tijdsverschil tussen de departementale verantwoording en die over de beide sectoren niet leidde tot concrete toezeggingen»? (blz. 6)
Ofschoon naar aanleiding van het rapport geen concrete toezeggingen zijn gedaan ten aanzien van een mogelijke versnelling van de verslaggeving, heeft de staatssecretaris bij brief, d.d. 29 december 1999 (22 187, nr. 98) laten weten de publicatiedatum van een aantal verantwoordingsrapportages van het Lisv, de SVB en het Ctsv te vervroegen. De Rekenkamer zou graag zien dat ook andere rapportages worden vervroegd. Ten aanzien van de zorgsector heeft de Rekenkamer begrip voor het feit dat een versnelling nog niet aan de orde is. Prioriteit dient te worden gegeven aan de inhoudelijke verbeteringen van verantwoording en toezicht. Op de langere termijn is zij echter van mening dat een versnelling van de verslaggeving op sector-/wetsniveau tot stand moet worden gebracht.
Kan een nadere toelichting worden gegeven van de zijde van de Algemene Rekenkamer waar gesteld wordt dat «voor de korte termijn zij de wijze waarop de Staten-Generaal zullen worden geïnformeerd de best haalbare acht en dat daarna wel degelijk een versnelling van de verslaggeving op sector-/wetsniveau tot stand zou moeten worden gebracht»? Hoe moet de vaststelling dat «voor de korte termijn zij de wijze waarop de Staten-Generaal zullen worden geïnformeerd de best haalbare acht» gelezen worden»? Is naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer de informatievoorziening thans onvoldoende? Wordt het niveau van informatievoorziening desondanks nog als verantwoord beschouwd? Is zij «toereikend»? (blz. 6 en 11)
Met de aangehaalde passage bedoelt de Rekenkamer dat, gegeven het tijdstip waarop thans verslaggeving beschikbaar is, de Kamer ten behoeve van de derde woensdag in mei al datgene krijgt wat op dat moment beschikbaar gesteld kan worden. Echter, deze informatie is nog voorlopige; de definitieve, gecontroleerde verslaggeving volgt later. De Rekenkamer zou de informatie daarom niet toereikend willen noemen. Het streven dient gericht te worden op aanmerkelijke versnelling van sectorbrede definitieve en gecontroleerde verslaggeving. Als gezegd is het Ministerie van SZW inmiddels deze weg ingeslagen.
Wordt de zienswijze van en het commentaar op de bevindingen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en van de Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisatie gedeeld (CTU)? Zo neen, waarom niet? (blz. 6 en 41)
De Rekenkamer is verheugd dat de minister van VWS de onderzoeksresultaten een steun voor het ingezette beleid noemde en dat het rapport en de handreiking zullen worden gebruikt bij de vormgeving van de verslaggeving nieuwe stijl. Zij verschilt van mening met de minister over de (on)mogelijkheid van verdere versnelling onder verwijzing naar de getrapte uitvoeringsstructuur. De Rekenkamer ziet een mogelijke bijdrage hiertoe in dynamisering van het toezicht (tussentijdse cijfers en toezicht door het jaar heen).
De Rekenkamer deelt niet de mening van de CTU dat nog in de praktijk zal moeten blijken of de normen wenselijk en/of van toepassing zijn op de zorgsector. De Rekenkamer hanteert het uitgangspunt dat bij de uitvoering van een wettelijke taak die met publiek geld wordt gefinancierd een in principe openbare verantwoording past. Opgemerkt zij dat er situaties kunnen zijn waarin een ontvanger informatie nodig heeft die niet openbaar verstrekt kan worden, bijvoorbeeld wanneer het zou gaan om bedrijfsgevoelige informatie. In zo'n geval kan de gevoelige informatie verwerkt worden in verslaggeving die alleen aan die ontvanger wordt verstrekt.
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) maakt jaarlijks afspraken met de uitvoeringsinstellingen over het leveren van meer gedetailleerde gegevens. Waarom vallen deze meer gedetailleerde gegevens buiten het onderzoek, gelet op de door de Algemene Rekenkamer gehanteerde definitie van verslaggeving? (blz. 10 en 15)
De Rekenkamer heeft er voor gekozen in dit onderzoek verslaggeving centraal te stellen. Verslaggeving is gedefinieerd als alle al dan niet openbare schriftelijke informatie die een organisatie ter verantwoording over de uitvoering van haar publieke taak periodiek aan haar belanghebbenden verstrekt. Het betreft informatie achteraf, voorzien van context en toelichting. Zo kunnen bijvoorbeeld prestaties pas echt op waarde worden geschat wanneer ze in verband kunnen worden gezien met de (financiële) middelen die ermee gemoeid waren en met de begrote prestaties en kosten. Tevens dienen daarbij de noemenswaardige verschillen worden toegelicht alsmede de getroffen maatregelen om de verschillen te beperken en/of in de toekomst te vermijden.
Naast verslaggeving kunnen tijdens de uitvoering allerlei gegevens worden uitgewisseld. Dit valt echter buiten het onderwerp van onderzoek. Die gegevens dienen namelijk andere doelen dan verantwoording (het onderwerp van het rapport), bijvoorbeeld het bevorderen van de goede taakuitvoering en het onderbouwen van begrotingen.
Hoe kan het dat het verband tussen de accountantsverklaring over de publieke en private geldstroom en de verslaggeving nog ontbreekt? Wanneer wordt die relatie wel gelegd? In hoeverre is het op grond van het ontbreken van deze relatie mogelijk dat vermenging van publieke en private middelen cq. uitvoeringskosten plaatsvindt? (blz. 19)
De op te leveren accountantsverklaringen ten aanzien van de scheiding van publieke en private geldstromen worden op grond van andere regelgeving en op een ander tijdstip opgeleverd dan de op te leveren verantwoordingen. In dit licht is het verband moeilijk te leggen. Het is de Rekenkamer niet bekend of de verslaggeving op dit punt zal worden verbeterd. Overigens heeft de Rekenkamer geen aanwijzing de inhoud van de betreffende accountantsverklaringen betreffende de scheiding van publieke en private geldstromen ter discussie te stellen.
Waarom heeft de Algemene Rekenkamer de onderzoeksbevindingen gemiddeld naar sectorniveau? (blz. 21)
De Rekenkamer heeft met haar rapport een bijdrage willen leveren aan de verbetering van de kwaliteit van de verslaggeving. Hiervoor heeft zij een handreiking opgesteld waarbij de nieuwe eisen die bestuurlijke ontwikkelingen aan de verslaggeving stellen zijn meegenomen. De Rekenkamer heeft in haar onderzoek een evenwichtig beeld willen schetsen en heeft hiertoe zowel de verslaggeving zelf als de wet- en regelgeving dienaangaande tegen het licht gehouden. De presentatie van de bevindingen op sectorniveau voldoet om aanbevelingen ter verbetering te geven. Omdat het deels nieuwe normen betreft achtte de Rekenkamer het meer stimulerend om in haar rapport goede voorbeelden te laten zien dan situaties die nog niet voldeden.
Waarom ontbreken de conclusies over de verslaglegging van de scheiding of vermenging van de publieke en de private geldstroom? Welke risico's zijn of worden gelopen indien een oordeel over de gang van zaken ontbreekt en met een beschrijving wordt volstaan? (blz. 24)
Tabel 4 op blz. 21 geeft de resultaten weer in hoeverre de verslaggeving over 1997 informatie bevatte over de in de handreiking opgenomen onderwerpen. In deze tabel is opgenomen dat ten aanzien van scheiding van publieke en private geldstromen de Rekenkamer in de verslaggeving van ten minste twee organisaties informatie heeft aangetroffen. Het risico van onvolkomen verslaggeving lijkt beperkt omdat de uitvoeringsinstellingen in de sociale zekerheidssector op grond van de erkenningsvoorwaarden specifieke accountantsverklaringen dienen op te leveren over de scheiding tussen publieke en private geldstromen. Naar deze accountantsverklaringen is thans geen onderzoek gedaan.
In hoeverre is het wenselijk dat beleid, opdrachtgeverschap, uitvoeringsverantwoordelijkheid en verantwoording gescheiden zijn in het pakket van Lisv-taken?
De Rekenkamer hanteert het uitgangspunt dat uitvoering en toezicht gescheiden dienen te zijn. De uitvoeringsorganisatie dient zich te verantwoorden over de door haar uitgevoerde taken. De toezichthouder controleert op zijn beurt de verantwoording als onderdeel van de toezichthoudende taak. In dit licht is de Rekenkamer van mening dat de verantwoordingen die nu door het Ctsv worden gemaakt door het Lisv dienen te worden opgesteld.
Daarnaast benadrukt de Rekenkamer het belang van een eenduidige verdeling van verantwoordelijkheden; overlap of hiaten in zowel aansturing als toezicht dienen te worden vermeden. De Rekenkamer concludeerde dat in het huidige stelsel de taken en verantwoordelijkheden in het algemeen goed op elkaar aansluiten.
De Rekenkamer ziet geen aanleiding tot scheiding van de in deze vraag genoemde taken.
Kan de Algemene Rekenkamer meer precies mededelen welke de toezichthoudende taken van het College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv) zouden moeten zijn en welke de controletaken? Hoe diep in de uitvoeringsorganisaties zou het Ctsv onderzoek moeten kunnen doen om zijn controletaak naar behoren te kunnen uitvoeren? Zijn er parallellen te trekken met controletaken die de Algemene Rekenkamer uitvoert? (blz. 25 en blz. 40)
Het is de wettelijke taak van het Ctsv toezicht te houden op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van wetten door de SVB, het Lisv en de uitvoeringsinstellingen (Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, artikel 10). De Rekenkamer is van mening dat de controle niet los gezien kan worden van de toezichtstaak, maar daar deel van uitmaakt. Volgens de Rekenkamer heeft het Ctsv voor de uitoefening van zijn toezichtstaak de bevoegdheid nodig om tot het diepste niveau van de uitvoeringsorganisatie onderzoek te doen. In hoeverre het van deze bevoegdheid gebruik maakt bij de uitvoering van onderzoek, zou naar de mening van de Rekenkamer ter beoordeling van het Ctsv moeten zijn. Ditzelfde vindt de Rekenkamer van haar eigen controletaak: wanneer zij dit nodig acht, wil zij tot op het diepste niveau kunnen controleren, in die zin ziet zij een parallel tussen de uitvoering van haar taak en die van het Ctsv. Door gebruik te maken van de resultaten van voorcontrole en door een goede verslaggeving, zal het overigens niet vaak noodzakelijk hoeven te zijn alle bevoegdheden telkens in hun volle omvang te gebruiken.
Kan een toelichting worden gegeven op de constatering dat «de ziekenfondsen van mening waren dat het beleid van het ministerie van VWS moeilijk te vertalen is naar concrete doelstellingen voor de eigen organisatie»? Waarom is dat zo moeilijk en welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag? (blz. 34)
De Rekenkamer heeft de verslaggeving over 1997 van deze organisaties beoordeeld. De meningen en aangevoerde redenen van de verslaggevende organisaties zijn in het rapport weergegeven ter illustratie van de noodzaak van overleg tussen de verschillende betrokkenen over de op te leveren verslaggeving. De ziekenfondsen gaven aan dat het beleid van de minister van VWS veelal betrekking heeft op de gehele zorgsector; een onderscheid naar particuliere zorgverzekeraars en ziekenfondsen ontbreekt hierbij. Ook wijkt de populatie verzekerden van een afzonderlijk ziekenfonds bijna altijd af van de populatie verzekerden in Nederland. Dit bemoeilijkt het vertalen van het beleid van VWS, waarin geen rekening is gehouden met de differentiatie in verzekerdenbestanden van ziekenfondsen.
De Rekenkamer heeft geen oordeel geveld over de mate van concreetheid van het beleid van VWS.
Kan effectief toezicht worden gehouden op de werking van een verzekeringsstelsel en een effectieve verslaggeving worden verstrekt indien niet duidelijk is in welke richting het stelsel zich zal ontwikkelen? (blz. 35)
De ontwikkelingen waarnaar de Rekenkamer verwijst betreffen vooral de vernieuwing van het toezicht en bijbehorende verantwoording. Het betreft geen veranderingen in het takenpakket van de uitvoerende organisaties. In dit licht ziet de Rekenkamer geen belemmering in effectief toezicht en verantwoording.
Hoe beoordeelt de Algemene Rekenkamer het feit dat zij reeds in een rapport uit 1993 over het toezicht door de Ziekenfondsraad vaststelde dat de verslaggeving onvoldoende was en dat thans het wetsvoorstel inzake ontvlechting van de CTU nog niet bij de Kamer is ingediend? Moet worden vastgesteld dat dit onderwerp geen politiek-bestuurlijke prioriteit heeft? (blz. 35)
In dit rapport staat verslaggeving centraal. Het betreft geen toezichtonderzoek en is in die zin geen vervolgonderzoek op het in 1993 gepubliceerde rapport over toezicht van de Ziekenfondsraad. Wel beveelt de Rekenkamer in dit rapport aan, zij het in een ander licht, de in gang gezette ontwikkelingen met kracht voort te zetten.
De Rekenkamer constateert dat de politiek-bestuurlijke prioriteit van dit onderwerp in de afgelopen jaren is toegenomen.
De Algemene Rekenkamer acht, met het oog op ontwikkelingen rond het onderwerp verslaggeving voor de eerstkomende jaren verbeteringen bij het Rijk en in zijn algemeenheid, noodzakelijk. Op welke ontwikkelingen duidt zij hier en welke verslaggeving komt nog meer voor verbetering in aanmerking? (blz. 37)
De ontwikkelingen rond het onderwerp verslaggeving waar hier naar wordt verwezen zijn de ontwikkelingen ten aanzien van de verantwoording van het Rijk. In de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (mei 1999) wordt verbetering en versnelling van de verantwoording aangekondigd. Veranderingen in de verantwoording van de ministers stellen ook eisen aan de informatievoorziening waarop deze verantwoording mede wordt gebaseerd. Tot deze informatievoorziening hoort de verslaggeving van de organisaties op afstand van het Rijk en de verslaggeving op sectorniveau aan de ministers.
De Rekenkamer heeft in dit rapport alleen de verslaggeving in de sectoren zorg en sociale zekerheid beoordeeld. In het rapport «Milieutaak energiebedrijven: verslaglegging en toezicht »(oktober 1999) heeft zij verbeterpunten voor de verslaggeving van de energiebedrijven opgenomen. Andere verslaggeving zal aan de orde komen in latere rapportages die de Rekenkamer zal uitbrengen in het kader van haar onderzoeksprogramma RWT's. De Rekenkamer heeft inmiddels de handreiking voor verslaggeving onder tal van RWT's in verschillende sectoren verspreid.
Wordt de opvatting van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) gedeeld «dat de verslaggeving van de Ziekenfondsraad over 1998 al een stuk meer in de door de Rekenkamer voorgestane richting komt dan die over 1997»? (blz. 40)
De Rekenkamer heeft in haar onderzoek alleen de verslaggeving over 1997 betrokken. Zij heeft geen expliciet oordeel geveld over latere verslaggeving. Een aantal verbeteringen is haar echter wel opgevallen.
Kan een nadere onderbouwing worden gegeven met betrekking tot «de tijdigheid van de verslaggeving»? Wat wordt in dat verband precies bedoeld met dat «de Rekenkamer de norm tijdigheid in de context van het gebruik door belanghebbenden plaatst»? (blz. 41)
De Rekenkamer is van mening dat verslaggeving met het oog op het gebruik door de belanghebbenden tijdig moet worden verstrekt. Gelet op de wens van de Tweede Kamer om de verantwoordingsinformatie van de sector zorg tegelijk met die van het Rijk te kunnen bespreken, beoordeelde de Rekenkamer de tijdigheid van de verslaggeving als onvoldoende.
Heeft de kritiek van de Algemene Rekenkamer op een «weeffout» in de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Osv97) betrekking op de adressering van de verslaggeving van het Lisv of op de aard en inhoud van de controletaak van het Ctsv? Zo ja, waarom, zo neen, waarom niet? (blz. 40)
De Rekenkamer ziet een weeffout met betrekking tot de adressering van de verslaggeving van het Lisv alsmede in die van de uitvoeringsinstellingen. Het opstellen van verantwoordingen over de uitvoering van de publieke taak is naar de mening van de Rekenkamer geen taak van de toezichthouder, die deze zou moeten controleren, maar van de verantwoordelijke organisatie, het Lisv.
De Algemene Rekenkamer heeft onderzoeksrapporten van het Ctsv, die door eigen informatieverzameling tot stand zijn gekomen, buiten het onderzoek gelaten. Dit omdat de Algemene Rekenkamer de mening is toegedaan dat uitvoeringsorganisaties zich zelf over de desbetreffende onderwerpen dienen te verantwoorden. In hoeverre heeft dit de uitkomsten van haar rapport beïnvloed? Was het niet beter geweest om pas na afloop te concluderen dat het beter is dat de uitvoeringsorganisaties zich zelf over de desbetreffende onderwerpen dienen te verantwoorden? (blz. 41)
De verslaggeving is het primaire onderwerp van onderzoek geweest. Niet beoogd was een oordeel te vellen over het toezicht door het Ctsv. Dit was de reden dat de toezichtsrapporten van het Ctsv slechts beperkt in het onderzoek zijn betrokken. Eén diepgaand onderzoek naar verslaggeving én toezicht in beide sectoren achtte de Rekenkamer om uitvoeringstechnische redenen niet goed mogelijk. Het toezicht wordt in de meerjarige onderzoeksreeks separaat betrokken.
Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), ondervoorzitter, Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Marijnissen (SP), Hessing (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Walsem (D66), voorzitter, Th.A.M. Meijer (CDA), De Haan (CDA), Wagenaar (PvdA), Verburg (CDA), Vendrik (GroenLinks), Weekers (VVD), Remak (VVD), Duijkers (PvdA), Van Beek (VVD), Van den Akker (CDA), Udo (VVD), Blok (VVD) en Kuijper (PvdA).
Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Van Zuijlen (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Kant (SP), Voûte-Droste (VVD), Lambrechts (D66), Feenstra (PvdA), Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Schimmel (D66), Stroeken (CDA), Wijn (CDA), Hindriks (PvdA), Reitsma (CDA), Rabbae (GroenLinks), Geluk (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Hamer (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Rietkerk (CDA), De Vries (VVD), Balemans (VVD) en Smits (PvdA).
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Rouvoet (RPF), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Lambrechts (D66), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Spoelman (PvdA), Hermann (GL), Kant (SP), Gortzak (PvdA), Buijs (CDA), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Arib (PvdA) en Atsma (CDA).
Plv leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Schutte (GPV), Van Gent (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Orgü (VVD), Van de Camp (CDA), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Smits (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), O.P.G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Duijkers (PvdA) en Th.A.M. Meijer (CDA).
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Verburg (CDA), Smits (PvdA), Spoelman (PvdA), Van der Staaij (SGP), Orgü (VVD), Harrewijn (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Balkenende (CDA), Wilders (VVD), Santi (PvdA) en Snijder-Hazelhoff (VVD).
Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Hamer (PvdA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Eisses-Timmerman (CDA), Schoenmakers (PvdA), Middel (PvdA), Van Walsem (D66), Weekers (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rosenmöller (GroenLinks), Wagenaar (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (VVD), Oudkerk (PvdA) en Klein Molekamp (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26981-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.