26 980
Verdieping Westerschelde

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2001

Ten vervolge op de brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en van mij van 5 februari 2001 (kamerstuk 26 980 nr. 9), waarbij wij u de Langetermijnvisie Schelde-estuarium toezonden; mijn brief van 6 februari 2001 (kamerstuk 26 980 nr. 10), waarbij ik u een Memorandum van Overeenstemming toezond met afspraken over het voor de besluitvorming naar aanleiding van de langetermijnvisie te volgen tijdpad, gemaakt met mijn Vlaamse collega, minister Stevaert; en de brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 26 maart 2001 (kamerstuk 26 980 nr. 11), waarin zij u inlichtte over de in Nederland opgezette procedure voor deze besluitvorming; doe ik u hierbij toekomen:

• het Vlaamse standpunt, zoals dat de regering is kenbaar gemaakt bij brief van Minister-president P. Dewael van 23 mei 2001;1

• het als reactie hierop geformuleerde Nederlandse regeringsstandpunt, zoals dat op vrijdag 12 oktober door de Ministerraad is vastgesteld;

• afschrift van de brief die ik ter aanbieding van dit standpunt heden aan mijn Vlaamse collega, de heer Stevaert, heb gezonden.1

Met Minister Stevaert is in het genoemde Memorandum afgesproken dat Nederland en Vlaanderen tegen het eind van dit jaar op basis van beide standpunten nadere afspraken zullen maken over de inkleding van het vervolgtraject. In verband daarmee zouden de Staatssecretaris en ik het op hoge prijs stellen om voor medio december over het regeringsstandpunt met uw Kamer van gedachten te wisselen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Regeringsstandpunt inzake lange termijn beleid Schelde-estuarium

De Nederlandse regering stemt in met het verzoek, tot haar gericht bij de brief van de Vlaamse regering d.d. 23 mei 2001, om de in die brief verwoorde wensen nader te onderzoeken.

Hierbij formuleert de Nederlandse regering de volgende kanttekeningen en condities:

– streefbeeld voor het Schelde-estuarium

• De Nederlandse regering onderschrijft het in de LTV-S voor 2030 voorgestelde streefbeeld als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen in het Schelde-estuarium:

Het beleid moet worden gericht op het instandhouden van de fysieke systeemkenmerken van het estuarium en op het optimaal samengaan van veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid binnen het Schelde-estuarium. Over de voor de verwezenlijking van het streefbeeld te verrichten ingrepen en ontwikkelingen op de middellange termijn (ca. 2010) worden vooralsnog geen uitspraken gedaan. Daarvoor moeten gezamenlijk een strategische milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) op vrijwillige basis en een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA), beide gericht op het vaststellen van een ontwikkelingsschets 2010, worden verricht;

• De Nederlandse regering merkt hierbij op dat het Schelde-estuarium een internationaal erkend natuurgebied is. Nederland heeft in 1997 de Westerschelde bij de Europese Commissie aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn. De Westerschelde is in 2000 aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Het beleid in dit gebied is mede gericht op het beschermen en verder ontwikkelen van natuurwaarden. Dit betekent niet dat nieuwe plannen en projecten bij voorbaat onmogelijk zijn, maar wel dat deze moeten worden getoetst aan de uitgangspunten van de Europese richtlijnen en – voor zover op Nederlands grondgebied – aan het Nederlandse natuurbeleid. Die toetsing kan worden ingepast in de te volgen besluitvormingsprocedures en de te verrichten MKBA en strategische m.e.r.-procedure.

– maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) en strategische m.e.r.-procedure

• Verrichten van een MKBA en strategische m.e.r.-procedure ten aanzien van de door het Vlaams Gewest voor de middellange termijn voorgestelde maatregelen1 is vanuit Nederlands beleid vereist. Nederland is bereid dit gezamenlijk met Vlaanderen op te zetten. Daarbij zal, aan beide zijden, nader moeten worden bepaald wie in het kader van de strategische m.e.r.-procedure als initiatiefnemer en wie als bevoegd gezag zullen optreden. De gezamenlijk te ontwikkelen besluitvormingsprocedure, met inbegrip van de hierbij benodigde beleidsvoorbereidende onderzoeken, zal in ieder geval moeten voldoen aan de binnen Nederland gehanteerde uitgangspunten voor besluitvormingsprocedures over grote infrastructurele projecten;

• In het kader van de MKBA en de strategische m.e.r.-procedure voor de middellange termijn zullen alle potentiële activiteiten in beschouwing moeten worden genomen die zijn gericht op ontwikkeling en behoud van veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid (met inbegrip van een verdieping van de vaargeul), en die tot 2010 zouden kunnen worden ondernomen binnen het kader van de voorstellen, gedaan door de Vlaamse regering in de brief van 23 mei 2001. In de MKBA zullen de kosten en baten van een eventuele verdieping van de vaargeul voldoende identificeerbaar naar voren moeten komen;

• Bij de studies zullen de bevindingen uit het project «Monitoring verruiming Westerschelde» (het MOVE-project) een zwaarwegende plaats moeten krijgen;

• In beide studies zullen diverse opties voor getij-ongebonden diepgang moeten worden bestudeerd aan de hand van de thans in de praktijk gehanteerde kielspeling1. In ieder geval zullen moeten worden onderzocht:

1. de nul-optie,

2. een diepgang van 12,80 meter,

3. en, als maximaal te onderzoeken optie, een diepgang van 13,10 meter;

• Bij het uitwerken van de startnotitie met de uitgangspunten en aandachtspunten voor de strategische m.e.r.-procedure en van de in de MKBA te behandelen vraagpunten dienen de regionale overheden en de belangengroepen nauw te worden betrokken;

• In een later stadium zullen, afhankelijk van de verdere besluitvorming op basis van de MKBA en de strategische m.e.r.-procedure, mogelijk voor afzonderlijke projecten project-m.e.r.-procedures moeten worden gevolgd.

– externe veiligheid

• Bij de verdere ontwikkeling van het Schelde-estuarium houdt de Nederlandse regering voor het Nederlandse grondgebied vast aan de binnen Nederland geldende veiligheidscriteria (risiconormen) inzake de bescherming tegen calamiteiten ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit betekent ten eerste dat maatregelen moeten worden getroffen waardoor het individuele risico op het land ten gevolge van het transport over de Westerschelde blijvend beneden de in Nederland gehanteerde grenswaarde komt te liggen2. Dit houdt in dat de risicocontour 10-6 op het water komt te liggen en blijft liggen. Ten tweede betekent dit dat de kans op ongevallen met grote aantallen slachtoffers, zo ver als mogelijk, gereduceerd dient te worden;

• De Nederlandse regering wil met Vlaanderen blijven samenwerken om risico's ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over water structureel te beperken, zowel door het treffen van gerichte nautische bronmaatregelen als door het zoeken naar mogelijkheden ter voorkoming dan wel beperking van het vervoer van de risicobepalende stoffen (transportpreventie). Deze samenwerking zou tevens gestalte dienen te krijgen in de vorm van een gezamenlijke monitoring van de scheepvaartveiligheid en van de effecten van maatregelen. Tevens wil de Nederlandse regering met Vlaanderen samenwerken om adequate informatie voor de rampenbestrijdingsorganisatie beschikbaar en toegankelijk te maken;

• De problematiek van de externe veiligheid zal expliciet onderdeel uit dienen te maken van de strategische m.e.r.-procedure, bij voorkeur in de vorm van een specifieke deelstudie.

– veiligheid tegen overstroming

• Bij de verdere ontwikkeling van het Schelde-estuarium houdt de Nederlandse regering voor het Nederlandse grondgebied vast aan de binnen Nederland geldende veiligheidscriteria inzake de bescherming tegen overstroming;

• In het kader van het handhaven van de veiligheid tegen overstroming in Nederland en het mogelijk vergroten van de veiligheid tegen overstroming in Vlaanderen zullen verschillende potentiële maatregelen moeten worden onderzocht en uitgewerkt. Binnen het kader van de strategische m.e.r.-procedure zullen van bedoelde maatregelen ook de gevolgen voor het milieu moeten worden onderzocht;

• De problematiek van de veiligheid tegen overstroming zal expliciet onderdeel uit dienen te maken van de strategische m.e.r.-procedure; te overwegen valt hierover een specifieke deelstudie te laten uitvoeren.

– toegankelijkheid

• De Nederlandse regering is bereid om binnen het kader van een strategische m.e.r.-procedure en een MKBA mee te werken aan het onderzoeken van de hierboven aangegeven scenario's ten aanzien van de toegankelijkheid. Daarbij moet onder meer worden onderzocht of een verdere verdieping mogelijk is met instandhouding van de fysieke systeemkenmerken van het Schelde-estuarium en of een verdere verdieping binnen de randvoorwaarden vanuit veiligheid en natuurlijkheid mogelijk is;

• Bij de bepaling van de relatie tussen de diepgang voor de scheepvaart en de diepte van de vaargeul, dienen in het vervolg de tussen Vlaanderen en Nederland in de Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart afgesproken kielspeling te worden aangehouden. Dit betekent buitengaats tot de rede van Vlissingen een kielspeling van 15% en voor de Westerschelde en de Beneden-Zeeschelde tot het Deurganckdok, een kielspeling van 12,5%.1;

• Hierbij tekent de Nederlandse regering aan dat het niet in de rede ligt dat Nederland de kosten van een eventuele verdere verdieping van de vaargeul naar Antwerpen mee financiert.

– natuurlijkheid

• De Nederlandse regering onderschrijft het in het Vlaams standpunt vastgelegde uitgangspunt voor het behoud van het meergeulenstelsel in de Westerschelde en het meanderende karakter van de Zeeschelde. Daarbij hecht Nederland sterk aan de instandhouding en zo mogelijk versterking van de estuariene natuur.

• Ten aanzien van nieuwe activiteiten en ingrepen in het Schelde estuarium dienen de regeringen zich, zoals ook is weergegeven in het Vlaams standpunt, nadrukkelijk te houden aan Europese regelgeving (Vogel- en Habitatrichtlijn) en internationale verdragen ten aanzien van de bescherming van de natuurlijke waarden in het gebied. Nederland gaat daarbij uit van volwaardige compensatie en/of herstel van natuurschade. Het definitieve besluit over een eventuele verdieping dient vergezeld te gaan van een besluit over de mitigatie- en compensatiemaatregelen;

• De Nederlandse regering zal zich aan haar verplichtingen ten aanzien van natuurcompensatie die voortvloeien uit het Verdrag van 1995 (verdieping tot getij-ongebonden diepgang van 11.60 meter) houden.

– visserij en recreatie

• De Nederlandse regering onderschrijft het belang dat in het Vlaamse standpunt aan de functies visserij en recreatie wordt toegekend, en vraagt om expliciete aandacht voor deze functies;

• De Nederlandse regering stelt voor – in lijn met de stroomgebiedaanpak – te bezien of er mogelijkheden zijn het beleid inzake visserij en recreatie in de Schelde verder af te stemmen.

– havenbeleid

• De Nederlandse regering kan instemmen met de beleidslijn in het Vlaamse standpunt om het havenbeleid af te stemmen op de specificiteit van elke haven en de complementariteit tussen de havens in de Schelderegio, inclusief Zeebrugge, optimaal te bevorderen teneinde de slagkracht van de hele regio te versterken. Ook Nederland wenst de samenwerking tussen de havens in de Schelderegio, inclusief het mondingsgebied, ter verbetering van hun gezamenlijke concurrentiepositie krachtig te stimuleren. De Nederlandse regering is bereid samen met Vlaanderen en de Vlaamse en Nederlandse havens en betrokken decentrale instanties daar uitwerking aan te geven en zal daarbij onder meer reeds bestaande grensoverschrijdende initiatieven ondersteunen.

– gemeenschappelijkheid en integraliteit

• De Nederlandse regering is bereid verder invulling te geven aan de samenwerking met Vlaanderen inzake beleid voor en beheer van het Schelde-estuarium. Deze samenwerking zou gestalte kunnen krijgen door het Schelde-estuarium aan te merken als een deelstroomgebied-district in de zin van de Europese Kaderrichtlijn Water;

• Het gezamenlijk beheerde, langlopende monitorings-en onderzoeksprogramma waarvan in de Langetermijnvisie sprake is dient mede gericht te zijn op het volgen van seizoens- en jaarlijkse ontwikkelingen in de vis- en garnalenstand en van ontwikkelingen in de recreatiesector.

Vervolgprocedure

De Nederlandse regering acht het van belang dat regionale overheden en maatschappelijke belangenorganisaties (zowel landelijk als regionaal) bij het verdere vervolg van de besluitvormingsprocedures institutioneel worden betrokken en stelt zich voor om daaraan gezamenlijk met de Vlaamse Regering verder vorm aan te geven. Bij de opzet van de procedure voor de totstandkoming van de strategische m.e.r.-procedure zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de daarvoor in Vlaanderen en Nederland gehanteerde wettelijke procedures en de in EU kader ontwikkelde regelgeving.

Ter bevordering van de inzichtelijkheid en een goede voortgang van het besluitvormingsproces valt te overwegen de regie van het besluitvormingsproces in handen te leggen van een tweetal onafhankelijke gezaghebbende personen – één van Vlaamse en één van Nederlandse kant.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

De Vlaamse vraag voor de vaardiepte in de Westerschelde wordt geformuleerd als een getijongebonden diepgang van 12,80 meter, rekening houdend met de kielspeling die gehanteerd wordt in het Verdiepingsverdrag van 1995, te weten 15%. Dat komt neer op een te baggeren diepte (zonder overdiepte) tussen Vlissingen en Bath van 14,70 meter onder LLWS (laag laagwater spring). Volgens bilaterale afspraken tussen Vlaanderen en Nederland, wordt echter in de praktijk voor het traject Vlissingen – Deurganckdok al geruime tijd gevaren met een kielspeling van 12,5%. Dit betekent dat een bodemdiepte van 14,70 meter onder de LLWS in de praktijk overeenkomst met een getij-ongebonden diepgang van 13,10m. Voor een diepgang van 12,80 meter is een diepte van 14,40 meter (onder LLWS) nodig.

Het is voor de helderheid van de besluitvorming over een mogelijke verdere verdieping, en de in dat kader uit te voeren onderzoeken, aan te bevelen uit te gaan van de in de praktijk gehanteerde kielspeling van 12,5%.

XNoot
1

Zie noot 1.

XNoot
2

De grenswaarde voor het individueel risico (voor nieuwe situaties) ligt bij een kans van 10-6

per jaar.

XNoot
1

Zie noot 1.

Naar boven