26 977 (R 1644)
Wijziging van de Paspoortwet, onder andere in verband met het daarin opnemen van enige bepalingen ter voorkoming van misbruik van reisdocumenten

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 7 maart 2000

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel van wet. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de politie te weinig prioriteit geeft aan het opmaken van een proces-verbaal in geval van vermissing van een reisdocument. Welke garanties zijn er dat dit na invoering van de wet beter zal gaan?

Bij onderzoek is een geval naar voren gekomen, waarbij in één gemeente in één jaar tijd aan één persoon 7 maal een nieuw reisdocument werd verstrekt. Welke gemeente was dit en welke maatregelen zijn er getroffen om dit te voorkomen?

Eén van de uitvloeisels van dit wetsvoorstel is de uitvoering van een zogenaamd basisregister reisdocumenten. Er zullen nadere regels gesteld worden met betrekking tot het bijhouden van dit basisregister. Wie gaat dit systeem beheren en welke instanties en functionarissen krijgen toegang tot dit systeem en onder welke voorwaarden? Tevens is voor deze leden de vraag aan de orde op welke wijze het basisregister wordt gecontroleerd? Hoe lang kan men in het basisregister worden opgenomen? Bestaat er een termijn voor verjaring, waarna men automatisch wordt afgevoerd indien van een bepaald persoon geen nieuwe gegevens(klachten) binnen komen? Worden personen ingelicht over hun opname in het register en is daartegen bezwaar of beroep mogelijk? Kan men inzicht krijgen in het eigen dossier?

Diegenen, die een dubbele nationaliteit hebben, beschikken in de regel over twee paspoorten. Kan eventueel het buitenlands paspoort ook in het register worden opgenomen?

Veel Nederlanders beschikken over een zogenaamde identiteitskaart. Op welke wijze worden deze kaarten geregistreerd?

Er wordt gesproken over omstandigheden, die kunnen leiden tot het van rechtswege vervallen van een document. Kan aangegeven worden om wat voor omstandigheden het daarbij gaat? Tevens vragen deze leden of het voorliggende voorstel van wet zal leiden tot een toename van het aantal gevallen van bezwaaren beroepsprocedures tegen beslissingen tot weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten? Ook vragen deze leden of het bestaande register paspoortsignalering te combineren valt met basisregister?

In de memorie van toelichting wordt tevens gesteld dat betrokkene «tijdelijk» zijn aanspraak op een Nederlands reisdocument kan verliezen. Wat wordt onder tijdelijk verstaan en welke vorm van rechtsbescherming is hierop van toepassing?

De leden van de VVD-fractie steunen in beginsel het opnemen van nadere bepalingen in de Paspoortwet, teneinde misbruik van reisdocumenten tegen te gaan. Het regelmatig opduiken van valse of vervalste documenten draagt niet bij aan het grote vertrouwen dat het Nederlandse reisdocument geniet. De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door een open structuur met veel internationale contacten. In die context is vertrouwen in onze reisdocumenten een zwaarwegend belang dat burgers zich zowel collectief als individueel zouden moeten aantrekken. Onzorgvuldige omgang met, of zelfs misbruik van reisdocumenten kan dit collectieve en individuele belang aantasten en kan op zichzelf beschouwd aanleiding zijn iemand een reisdocument te willen onthouden.

Naast dit belang staat het grondwettelijke recht van artikel 2 lid 4 om, behoudens in bij de wet te bepalen gevallen, het land te verlaten. Er kunnen in de ogen van de grondwetgever belangen zijn die het recht om het land te verlaten kunnen beperken of doorkruisen, mits dit in de wet is vastgelegd. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het vertrouwen in ons reisdocument een zwaarwegend maatschappelijk belang is dat bij ernstige onzorgvuldigheid met dreigend misbruik, dan wel misbruik van reisdocumenten aanleiding kan geven dit recht in de zin van de Grondwet te beperken, dan wel te doorkruisen.

Onafhankelijk van de vraag of het mogelijk is om de voorgestelde redactie te vereenvoudigen met het oog op de doorzichtigheid, vragen deze leden of de bepaling van artikel 24 niet kan worden beperkt tot die situaties waarin een redelijk vermoeden bestaat dat de betrokken persoon strafbare feiten zal plegen met, of met betrekking tot reisdocumenten, dan wel de mogelijkheid aanvaardt dat een ander door hem in de gelegenheid gesteld wordt strafbare feiten te plegen met, of met betrekking tot een aan de betrokken persoon verstrekt reisdocument. Begrijpen deze leden het goed dat het kader waarbinnen het begrip «gegrond vermoeden» betekenis moet krijgen, slechts illustratief en daarmee noch indicatief noch limitatief mag worden gehanteerd?

Op zichzelf kan volgens de leden van de VVD-fractie een basisregister reisdocumenten, als bedoeld in artikel 4a, een nuttig instrument zijn ter bestrijding en voorkoming van misbruik van reisdocumenten. Aan deze keus hangt ook het verdere systeem zoals in de wet gekozen. Desondanks wensen deze leden de vraag op te werpen waarom niet gekozen is voor een registratie van alle reisdocumenten met daarbij een vermelding van de status van het document. Zo kan het leven van een reisdocument gevolgd worden. Dit kan enerzijds een bijdrage leveren in de bestrijding van misbruik en kan anderzijds de mogelijkheid scheppen om aan de burger kenbaar te maken dat hij zijn reisdocument dient te verlengen omdat de vervaltermijn in zicht komt. Dit voorkomt extra drukte op ongewenste momenten en het beperkt het aantal te maken documenten via noodprocedures.

De leden van de VVD-fractie vragen of het afleggen van een schriftelijke verklaring omtrent de vermissing, zoals bedoeld in artikel 31, geen grote administratieve last met zich meebrengt die in de praktijk zal neerkomen op het gebruik van standaardverklaringformulieren. Indien deze inschatting juist mocht blijken, wat is dan de waarde van een dergelijke verklaring? Mocht deze inschatting niet juist zijn, kan dan worden aangegeven waarom dit geen extra last met zich meebrengt en men deze niet op deze wijze zal verminderen indien deze zich toch voordoet?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling (en instemming) kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat beoogt de Paspoortwet te wijzigen, niet in de laatste plaats om misbruik van reisdocumenten te voorkomen. De voortdurende berichten over fraude met behulp van Nederlandse reisdocumenten nopen tot wetswijziging. Op voorhand moet worden vastgesteld dat ook de voorgestelde wijzigingen fraude nooit geheel zullen kunnen uitbannen, maar wel worden extra belemmeringen opgeworpen die in de huidige wet nog ontbreken. De inzet van de regering om fraudepraktijken aan te pakken wordt door deze leden volledig onderschreven. Reeds in een eerder stadium is door de leden van de CDA-fractie gepleit voor het zo spoedig mogelijk opnemen van biometrische kenmerken in de nieuwe generatie reisdocumenten. Kunnen dergelijke kenmerken te zijner tijd binnen het raamwerk van de (herziene) Paspoortwet worden geïntroduceerd of dient er tegen die tijd te worden voorzien in extra juridische bepalingen? De leden van de CDA-fractie plaatsen, onverlet de waardering voor het wetsvoorstel, nog wel een aantal kanttekeningen en vragen bij het wetsvoorstel.

Kan een nadere kwalitatieve en kwantitatieve toelichting worden gegeven bij de stelling dat de laatste jaren een toenemend misbruik met (gebruikmaking van) Nederlandse reisdocumenten kan worden geconstateerd? Is dit misbruik hoger dan in andere Europese landen? Kan in het bijzonder nader worden ingegaan op misbruik in relatie tot de vermissing van reisdocumenten?

In hoeveel gevallen kon worden geconstateerd dat een houder van een reisdocument bewust dit document als vermist opgeeft teneinde dit document in het criminele circuit terecht te laten komen? De maatregel die de verplichting bevat bij vermissing van een reisdocument daarvan eerst aangifte te doen bij de politie heeft, blijkens het onderzoek van Eysink c.s., nauwelijks kwantitatief vast te stellen effecten gehad. Moet hieraan de conclusie worden verbonden dat het criminele circuit van deze maatregel nauwelijks last heeft gehad? Wat rechtvaardigt dan het vertrouwen dat de voorgestelde wetswijzigingen wel een effectievere fraudebestrijding zal opleveren? Kan een toelichting worden gegeven op de flankerende maatregelen rondom de voorgestelde wijzigingen, niet in de laatste plaats omdat thans de uitvoering van de genoemde maatregel niet optimaal is? Wat moet precies worden verstaan onder het geven van te lage prioriteit aan de uitvoering van de maatregel (aangiftes opnemen en/of vermiste documenten opsporen)? Hoe kan worden voorkomen dat uitvoering van de betreffende maatregelen opnieuw «te weinig prioriteit» krijgt? Is het mogelijk, dat het geven van een te lage prioriteit door de politie wordt veroorzaakt door capaciteitstekort, en zo ja, hoe denkt de regering dit probleem op te lossen, mede gezien in het licht van de verzekering in de memorie van toelichting, dat het wetsvoorstel geen verzwaring van financiële lasten meebrengt?

Kan worden aangegeven welke betekenis de bepaling heeft waarin wordt gesteld dat tot weigering van een reisdocument is overgegaan, vanwege het feit dat de aanvrager in de voorafgaande vijf jaren veroordeeld is wegens strafbare feiten? Betekent de vaststelling dat «toepassing van deze weigeringsgrond tot nu toe illusoir gebleken (is)», dat in geen enkel geval op deze grond tot weigering is overgegaan, vragen de leden van de CDA-fractie.

Is de financiële ruimte bij het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten voldoende voor investering in en exploitatie van het in te voeren basisregister en is die ruimte niet nodig voor tekorten bij de nieuwe generatie reisdocumenten of tekorten in latere jaren? Kan de regering garanderen dat bij de begroting 2001 geen claim zal worden ingediend om een tegenvaller als gevolg van het nieuwe basisregister te dekken?

Kan, mede in het licht van eerdere – deels niet positieve – ervaringen met anti-fraudebepalingen, een nadere toelichting worden gegeven op de verwachting dat de voorgestelde bepalingen de financiële schade voor de overheid en de particuliere sector zullen beperken?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. In dit wetsvoorstel worden een aantal maatregelen voorgesteld waarmee fraude met en misbruik van reisdocumenten moet worden tegengaan.

De leden van de D66-fractie zijn met de regering van mening dat het gewenst is fraude en misbruik van reisdocumenten zoveel mogelijk te beteugelen. Maar al te bekend is hoezeer vervalste reisdocumenten een rol spelen bij bijvoorbeeld mensensmokkel en vrouwenhandel. De vraag waarvoor zij zich gesteld zien is of enerzijds de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen toereikend zijn en anderzijds of niet te snel tot weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten zal kunnen worden overgegaan.

De eerste maatregel die wordt voorgesteld is het wettelijk vastleggen van de verplichte aangifte van vermissing van een reisdocument bij de politie. Dit was tot nu toe geregeld in een ministeriële regeling. De leden van de fractie van D66 zijn niet tegen het wettelijk verankeren van de regeling maar vragen wel of een wettelijke verankering op zich beter zal werken dan een ministeriële regeling.

Uit het onderzoek naar de effectiviteit van deze maatregel bij het terugdringen van het aantal vermissingen van reisdocumenten blijkt dat de maatregel nauwelijks kwantitatief vast te stellen effect heeft, maar dat zij wel een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van misbruik van reisdocumenten. Is hier niet vooral de wens de vader van de gedachte? Wordt ook aan andere manieren van optimalisering gedacht dan aan de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen?

Een van de redenen voor de geringe effectiviteit van de maatregel is de lage prioriteit die er door de politie aan wordt gegeven. Prioriteitstelling door de politie is hieraan ongetwijfeld niet vreemd. Als daadkrachtiger moet worden opgetreden zijn extra mankracht en dus financiële middelen vereist.

Voorgesteld wordt de weigeringsgrond in artikel 24 te verruimen. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat in de praktijk de bestaande omschrijving van de weigeringsgrond onvoldoende mogelijkheden bood om op te treden. De leden van de fractie van D66 zouden graag willen weten of er onderzoek is gedaan naar het gebruik van artikel 24. Is bekend hoe vaak van de weigeringsgrond gebruik is gemaakt?

Het niet verstrekken van een paspoort is een vergaande maatregel. Eén van de gevolgen kan zijn dat betrokkene het land niet meer kan verlaten. De leden van de fractie van D66 zijn daarom van mening dat het niet verstrekken van een paspoort met alle zorgvuldigheid moet zijn omgeven. Voorkomen moet worden dat mensen ten onrechte een paspoort wordt geweigerd. Nu nog bestaat de dubbele eis dat er een gegrond vermoeden moet zijn dat iemand zich aan een strafbaar feit met betrekking tot reisdocumenten schuldig zal maken en dat de persoon eerder veroordeeld moet zijn wegens strafbare feiten met betrekking tot reisdocumenten. Als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel vervalt deze laatste eis. De memorie van toelichting geeft aan dat één van de problemen waar men nu in de praktijk tegen aanloopt is, dat niet tegen alle vormen van misbruik met reisdocumenten een strafbedreiging bestaat. De leden van de fractie van D66 vragen of het in geval van misbruik waar geen strafbedreiging op staat wel geëigend is om de verstrekking van een reisdocument te weigeren?

Het blijkt vaak moeilijk en tijdrovend te zijn om het strafrechtelijk bewijs in zaken van misbruik met reisdocumenten rond te krijgen. De leden van de fractie van D66 vragen hoe voorkomen wordt dat het strafrechterlijk traject te gemakkelijk wordt verlaten, omdat het bestuurlijk optreden eenvoudiger is. Immers in het bestuurlijke traject hoeft slechts sprake te zijn van een gegrond vermoeden. Graag zouden deze leden nog een nadere toelichting krijgen op de verhouding van de voorgestelde wijziging ten opzichte van de bepalingen van de Europese Unie. In de memorie van toelichting wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Paspoortwet uit 1988, maar daar gaat het om een zwaardere procedure.

De leden van de fractie van D66 waarderen het positief dat bij aanname van dit wetsvoorstel ook de geslachtsnaam van een geregistreerde partner in het reisdocument kan worden opgenomen gelijk een gehuwde partner. Juist omdat buiten Nederland slechts enkele landen een aan het geregistreerd partnerschap vergelijkbare regeling kennen willen deze leden graag weten op welke manier de geregistreerd partner in het paspoort vermeld wordt. Wordt in het paspoort duidelijk gemaakt dat het geregistreerd partnerschap in Nederland min of meer vergelijkbaar is met het huwelijk? Daarnaast vragen deze leden of inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba, waar het geregistreerd partnerschap niet in de wet is opgenomen, zich in Nederland kunnen laten registreren en dit op de Nederlandse Antillen en Aruba in hun Nederlands paspoort kunnen laten opnemen?

In het onderhavige wetsvoorstel wordt een basisregister reisdocumenten geïntroduceerd. In dit register worden documentgegevens opgenomen betreffende gestolen of vermiste reisdocumenten en van nog niet verlopen gepersonaliseerde reisdocumenten waarvan de houder is overleden en anderszins van rechtswege vervallen reisdocumenten. Onduidelijk is nog voor de leden van de D66-fractie welke kosten hieraan precies gekoppeld zijn en of daar in de begroting ook al rekening mee is gehouden.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat met name de autoriteiten die een aanvraag voor een nieuw reisdocument in ontvangst nemen de gegevens aan het register zullen verstrekken. De leden van de fractie van D66 vragen of ook de politie gegevens kan verstrekken aan het basisregister. Welke conclusie kunnen de autoriteiten, die in het kader van een aanvraag voor een reisdocument gegevens aanvragen bij de basisregistratie, trekken uit het feit dat een aanvrager van een reisdocument meerdere keren een reisdocument als vermist heeft gemeld?

De leden van de GroenLinks-fractie danken de regering voor het wetsvoorstel, alsmede voor het nader rapport naar aanleiding van het commentaar van de Raad van State. De wetswijziging van de Paspoortwet vervat onder meer de verplichte aangifte bij vermissing van een reisdocument, het ontwerpen van een informatiesysteem op centraal niveau van de verstrekking van reisdocumenten na vermissing en het verruimen van de mogelijkheid tot weigeren van de vervallenverklaring. Over deze drie punten wil deze leden het volgende opmerken.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat deze maatregel er niet uitsluitend toe mag dienen een drempel op te werpen voor het aanvragen van een nieuw paspoort. Als het doel van de aangifte is om misbruik van reisdocumenten te voorkomen, zijn wellicht ook andere maatregelen denkbaar. Welke andere doelen dient de voorgestelde maatregel? Welke alternatieven zijn daarbij door de regering afgewogen en waarom is uiteindelijk besloten tot het doen van onderhavig voorstel van verplichte aangifte?

Deze wetswijziging heeft volgens de memorie van toelichting geen financiële consequenties voor het Rijk, want ze wordt door de politie uitgevoerd en uit de bestaande budgetten gefinancierd. Toch menen deze leden fractie dat er mogelijk een financieel probleem rijst. Uit het door bureau Eysink Smeets & Etman uitgevoerde onderzoek en rapport blijkt immers dat de effecten van de verplichte aangifte nog niet kwantitatief zijn vast te stellen. Een van de genoemde redenen voor het geringe gemeten effect zou de «te lage prioriteitstelling» door de politie zijn. Kan de regering uitleggen wat daarmee wordt bedoeld? Is het een capaciteitsprobleem, of geeft de politie gegeven de capaciteit te weinig prioriteit aan vermiste paspoorten? Hoe denkt de regering het probleem van de lage prioriteitstelling op te kunnen lossen? Is de beoogde maatregel wel effectief indien de politie te weinig prioriteit geeft of te weinig capaciteit heeft om de maatregel uit te voeren? Welke relatie is er tussen een te lage prioriteit en het beschikbare budget van de politie voor de uitoefening van deze taak? Kan de regering tenslotte ophelderen hoe, ondanks het bovenstaande, tot het positieve eindoordeel over de verplichte aangifte is gekomen?

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het systeem zowel een positieve als een negatieve registratie van reisdocumenten zal inhouden. Kan de regering aan de hand van het systeemontwerp inzicht geven in het verschil tussen de positieve en de negatieve registers, en de relaties ertussen? Kan de Kamer worden ingelicht over de verwachte aantallen per jaar te registreren reisdocumenten en (al dan niet overleden) personen? Kan tenslotte worden aangegeven op welke wijze en door wie het register gebruikt moet gaan worden, en welke effecten derhalve worden verwacht van de registratie? Welke relatie is er bijvoorbeeld tussen het geregistreerd staan en een eventuele weigeringsgrond voor een reisdocument?

Uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel kan worden afgeleid dat het product «basisregister reisdocumenten» een extra product van het ministerie van Binnenlandse Zaken is. De financiering ervan, via het verwachte positieve resultaat voor de jaren 2000 tot 2002 van het agentschap BPR, roept bij de leden van de GroenLinks-fractie de vraag op of de ruimte aldaar voldoende is voor de investeringen in en de exploitatie van het basisregister, en of deze ruimte niet nodig is voor tekorten bij de Nieuwe Generatie Reisdocumenten of andere tekorten in latere jaren. Deze leden zouden willen voorkomen dat de Kamer bij de begroting van 2001 geconfronteerd wordt met een hogere bijdrage voor BPR ten gevolge van de extra investeringen in dit nieuwe informatiesysteem.

Het voorstel de weigeringsgrond te verruimen roept bij de leden van de GroenLinks-fractie de vraag op waaruit het gegronde vermoeden dat iemand zulke feiten heeft gepleegd minimaal zal moeten bestaan. Ook willen deze leden weten wie uiteindelijk moet besluiten tot weigering van een reisdocument. Is zachte CID-informatie voldoende voor een gegrond vermoeden? Betreft de weigering dan alleen een paspoort of ook een Europese identiteitskaart, of wordt dit per geval besloten? Is het weigeren van een reisdocument de geëigende sanctie op het gegronde vermoeden van misbruik van een reisdocument? Welke alternatieve sancties biedt het huidige strafrecht? Is dit middel een aanvulling daarop? Wanneer moet het volgens de regering worden toegepast? Welke wegen staan er voor iemand zonder Nederlands reisdocument nog open om het buitenland op legale wijze te bezoeken, indien men uitsluitend een Nederlandse nationaliteit heeft?

Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie op welke wijze het beroep tegen een weigering vorm krijgt. Heeft de overheid bij het beroep een bewijsplicht aangaande het gegronde vermoeden? Kan de bewijsvoering achterwege blijven als bijvoorbeeld CID-informatie is gebruikt, die uit oog van de bescherming voor informanten niet kan worden openbaargemaakt? Op welke wijze wordt daar in het bezwaar en/of beroep mee omgegaan? De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken om een reactie van de regering.

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij vinden het een goede zaak dat de regering door middel van een wetswijziging maatregelen neemt die misbruik van reisdocumenten moeten tegengaan. Het tegengaan van misbruik beschouwen zij als een zwaarwegend belang, dat het recht van een ieder het land te verlaten aan beperkingen onderhevig kan doen zijn. Maar de wijze waarop deze beperkingen vorm krijgen luistert dan wel nauw. Mede tegen die achtergrond hebben deze leden een aantal artikelsgewijze vragen bij het wetsvoorstel.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel B

De toelichting bij dit onderdeel roept bij de leden van de CDA-fractie de vraag op in hoeverre het opnemen van de naam van de partner in het reisdocument eigenlijk nog opportuun is. Partners dienen afzonderlijke documenten te hebben en het geregistreerd partnerschap kan in andere landen tot onduidelijkheid aanleiding geven. Zijn er eventueel alternatieven denkbaar om de naam van een gewezen partner beschikbaar te hebben in geval er een achternaam van een of meer kinderen op het reisdocument is vermeld die anders is dan die van de houder van het reisdocument?

De leden van de fracties van GPV en RPF zijn van mening, dat invoering van het geregistreerd partnerschap niet automatisch behoeft te leiden tot de voorgestelde wetswijziging. De rechtsgevolgen zijn immers niet in alle opzichten gelijk. De regering wijst er zelf op, dat zich problemen kunnen voordoen bij gebruik van een reisdocument in het buitenland als daarin de naam van een geregistreerde partner is vermeld. Waarom wil zij dan toch de mogelijkheid van vermelding openen? Is daaraan in de praktijk behoefte gebleken? De genoemde leden vinden het opmerkelijk dat niet alleen buiten het Koninkrijk een geregistreerd partnerschap slechts in enkele landen voorkomt, maar dat ook de Koninkrijkspartners het niet kennen. Is bekend wat de oorzaak daarvan is?

Onderdeel C

De leden van de CDA-fractie vragen of er naar de opvatting van de regering in de bestaande wettelijke regelingen beperkingen aanwezig zijn inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, wat betreft de registratie van gegevens op het gebied van reisdocumenten, die met het oog op de bestrijding van fraude minder gewenst zijn?

Kan nader worden ingegaan op het niet opnemen van gegevens met betrekking tot buitenlandse reisdocumenten in het register? Is het niet denkbaar dat onder omstandigheden dergelijke informatie nuttig kan zijn voor de fraudebestrijding inzake Nederlandse reisdocumenten, bijvoorbeeld wanneer een betrokkene in Nederland praktijken herhaalt die eerst in andere landen zijn begaan?

Bijschrijving van gegevens van de houder op grond van artikel 47 lid 4 in het register paspoortsignalering blijft voorlopig plaatsvinden. De leden van de fracties van GPV en RPF maken uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel op dat de reden hiervoor is dat paspoortverstrekkende autoriteiten, niet zijnde gemeenten, problemen kunnen krijgen bij het raadplegen van het in te voeren basisregister reisdocumenten. De leden van de fracties van GPV en RPF zouden graag willen weten wat deze problemen inhouden. Ook willen zij weten op welke termijn deze problemen oplosbaar zijn. Zij stellen deze vragen omdat zij het inefficiënt vinden dat de gegevens over de houder zowel in het register paspoortsignaleringen als in het basisregister reisdocumenten zullen worden geschreven.

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen voorts hoe in de praktijk gehandeld wordt bij overlijden van een houder van een reisdocument. Moet het document dan worden ingeleverd en zo ja, wie moet hiervoor zorgen? Gebeurt dat ook in de praktijk? Hoe zal de praktijk worden als het basisregister is ingevoerd? Wie ziet dan toe op vermelding van de gegevens van reisdocumenten van overleden houders?

In onderdeel e van het vijfde lid van het voorgestelde artikel 4a staat dat Onze Minister bij regeling kan bepalen dat andere administratieve gegevens in het basisregister reisdocumenten worden opgenomen. Kan de regering aangeven aan welke gegevens zij hierbij denkt?

Onderdeel I

De leden van de CDA-fractie constateren dat blijkens de toelichting de huidige strafrechtelijke bepalingen geen reële bijdrage leveren aan de bestrijding van fraude met reisdocumenten, want het strafrechtelijk bewijs is moeilijk rond te krijgen, er wordt van vervolging afgezien en veroordelingen blijven niet zelden uit. Wat rechtvaardigt het vertrouwen dat de nieuwe bepalingen wel tot een beter en effectiever vervolgingsbeleid zullen leiden? Immers een bepaling waarin wordt gesproken van «gegrond vermoeden dat de betrokken persoon strafbare feiten zal plegen» kan in de praktijk ook weer aanleiding geven tot juridische uitvluchten. Gaarne een nadere toelichting.

De leden van de fracties van GPV en RPF kunnen zich voorstellen dat een louter strafrechtelijke handhaving niet voldoende is. Een bestuurlijke maatregel zoals wordt voorgesteld kan effectiever zijn. Zij hebben echter moeite met de introductie van een gegrond vermoeden van strafbare feiten als grond voor weigering of vervallenverklaring. Zij onderkennen, dat ook in het huidige artikel 24 al sprake is van een gegrond vermoeden dat de betrokken persoon zich schuldig zal maken aan strafbare feiten met betrekking tot reisdocumenten. Nu is dit echter nog gekoppeld aan een eerdere onherroepelijke veroordeling wegens dergelijke feiten. Door deze koppeling los te laten ontstaat een wezenlijk andere situatie dan ten tijde van de behandeling van de Paspoortwet. Elk formeel criterium voor weigering of vervallenverklaring ontbreekt straks in de wet. De genoemde leden vragen daarom een nadere onderbouwing van het standpunt dat de thans voorgestelde regeling blijft binnen de grenzen van Grondwet en Europese regelgeving.

Onderdeel L

De leden van de fracties van GPV en RPF nemen aan, dat in het tweede en vierde lid in plaats van «overlegt de aanvrager» bedoeld wordt «legt de aanvrager over».

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

De Cloe

De griffier voor dit verslag,

Fenijn


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GL), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GL), Kant (SP), Balemans (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GL), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP), Essers (VVD).

Naar boven