Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26972 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26972 nr. 6 |
Ontvangen 7 maart 2000
De vragen die door de leden van de fracties van de PvdA, de VVD, het CDA, het GPV, de RPF en de SGP over het wetsvoorstel zijn gesteld, worden door mij mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij beantwoord.
De leden van de PvdA-fractie accepteren dat bij gebreke aan toestemming van de Europese Commissie voor een nihil-tarief, een andere heffingshoogte gekozen moest worden. Zij vragen echter wel of er geen precedent wordt geschapen door de invoering van een gemitigeerd tarief voor de glastuinbouw en of er niet met succes een beroep op het gelijkheidsbeginsel zou kunnen worden gedaan door andere groepen bedrijven die zich als groep zouden willen laten behandelen teneinde een lager (individueel) tarief te bedingen.
Naar mijn mening wordt hierdoor geen precedent voor andere groepen van bedrijven geschapen, omdat het door de unieke structuur van de glastuinbouwsector veroorzaakte probleem van het niet in evenwicht zijn van de heffing en de terugsluis bij andere groepen van bedrijven niet speelt. Ik wijs er daarbij op dat die unieke structuur indertijd ook de reden is geweest voor de invoering van het nihiltarief uitsluitend voor de glastuinbouw. Ter toelichting merk ik nog het volgende op.
Bij de invoering van de REB is, vanwege de bijzondere positie van de glastuinbouwsector en de zich daarbij voordoende onmogelijkheid de terugsluis naar die sector in evenwicht te brengen met de heffing voor die sector, gekozen voor het nihil-tarief voor gas en het 100%-tarief voor elektriciteit, waardoor de heffing in de glastuinbouw globaal wel in evenwicht was met de terugsluis.
De bijzonder positie van de glastuinbouw wordt veroorzaakt door de bijzondere structuur van deze bedrijfstak: vele duizenden bedrijven met een relatief gering nominaal energieverbruik per bedrijf maar met een relatief zeer hoog aandeel van de energiekosten in de totale kosten, waardoor deze bedrijven vergelijkbaar zijn met de (overige) energie-intensieve bedrijven. Deze laatstgenoemde bedrijven betalen echter als gevolg van het systeem van de REB (schijven met een degressief tarief en in het geheel geen belastingheffing boven een bepaald plafond) per bedrijf over slechts een klein deel van hun energieverbruik REB, waar de glastuinbouwbedrijven over het algemeen over hun totale verbruik zouden worden belast.
Omdat de Europese Commissie niet langer akkoord kon gaan met het geldende, ook in het Regeerakkoord neergelegde, nihiltarief voor de glastuinbouw is een andere heffingshoogte gekozen gebaseerd op de vergelijking met andere energie-intensieve bedrijven.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie naar de verwachte heffingsopbrengst en de energiebesparingseffecten.
De verwachte heffingsopbrengst bedraagt in 2000 ca f 750 000 (per bedrijf gemiddeld f 75,–). Energiebesparing in de glastuinbouw wordt gestimuleerd door middel van het instrument van de MeerJarenAfsprakenEnergiebesparing (MJAE's). Vanaf 2001 worden de tuinders via een nieuwe AMvB Glastuinbouw gehouden aan individuele energietaakstellingen. De taakstelling dient op sectorniveau te leiden tot 30% energiebesparing in de periode 2000–2010. Gegeven deze wettelijke verplichting zal de beperkte REB-heffing op gas naar verwachting niet extra bijdragen aan de energiebesparing.
De leden van de PvdA-fractie, die aangeven voorstander te zijn van een voor alle (dus ook grote) verbruikers geldende generieke en gelijke heffing, vragen hoe de Europese aanpak er momenteel voorstaat en of een generieke aanpak daardoor dichterbij komt.
Momenteel is er weinig Europese voortgang in de discussies over het richtlijnvoorstel voor de belasting van energieproducten, vanwege principiële bezwaren van enkele lidstaten. Een groot aantal andere lidstaten, waaronder Nederland, hechten echter sterk aan verdergaande Europese afspraken over belastingen op energieproducten. Deze lidstaten verkennen de mogelijkheden om hun belastingstelsels te herzien om duurzame economische ontwikkeling te bevorderen, mede met het oog op de gemaakte afspraken in het Kyoto-protocol. Momenteel worden de mogelijkheden onderzocht een kopgroep van gelijkgezinde landen te vormen. Middels een dergelijke kopgroep zou toch een zekere harmonisatie kunnen plaatsvinden.
Verder zal, nog afgezien van de internationale ontwikkelingen, worden gewerkt aan een zodanige vormgeving van de REB dat bij het aflopen van de tijdelijke EU-goedkeuring voor het gemitigeerde tarief voor de glastuinbouw (per 1–1-2002) kan worden voorzien in een generieke aanpak voor energie-intensieve sectoren, waar de glastuinbouw integraal deel van uitmaakt. Er mag immers van worden uitgegaan dat een generieke aanpak meer kans van slagen heeft als het gaat om goedkeuring van de Europese Commissie voor de langere termijn. Hiermee is ook een antwoord gegeven op de vraag van de leden van de CDA-fractie die een verduidelijking vragen op het punt van mijn toezegging aan de sector inzake de inbouw van de uitzonderingspositie van de glastuinbouw in de REB. Het is echter nog te vroeg, dit in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie, om nu al te kunnen zeggen wat voor soort regeling, zowel qua heffing als qua terugsluis, voor het jaar 2002 zal worden aangemeld bij de Commissie.
De leden van de fracties van GPV en RPF en de leden van de SGP-fractie wijzen op het feit dat het tot nog toe ontbroken heeft aan adequate terugsluismogelijkheden voor de sector en zij vragen of nu bij beeindiging van het nihiltarief een uiterste inspanning mag worden verwacht om alsnog terugsluismogelijkheden te creëren.
Gelet op de zeer beperkte lastenverzwaring (gemiddeld ongeveer f 75,- per bedrijf per jaar) en in aanmerking nemend dat de generieke terugsluismogelijkheden in het kader van de tweede tranche verruimd zijn heb ik gemeend af te kunnen zien van het zoeken naar en het creëren van een specifiek op de glastuinbouw gerichte terugsluis.
Voorts vragen de leden van de fracties van GPV, RPF en SGP naar de gevolgen van de introductie van deze heffing voor de sector, waarbij zij vragen naar de internationale concurrentie en eventuele gedwongen bedrijfsbeëindigingen.
De beperkte heffing (zoals opgemerkt ca f 75,– gemiddeld per bedrijf per jaar) heeft geen of nagenoeg geen nadelige gevolgen voor de glastuinbouwsector, zodat hierdoor geen sprake zal zijn van gedwongen bedrijfsbeëindigingen.
Tot slot merk ik op dat een tweede nota van wijziging bij deze nota is gevoegd. Deze tweede nota van wijziging ziet op het tijdstip van inwerkingtreding van het bij eerste nota van wijziging toegevoegde artikel IA. Naar het zich thans laat aanzien zal het tijdstip waarop de wet in het Staatsblad zal worden geplaatst niet voor 1 mei 2000 liggen. Daarom is voor artikel IA voorzien in een inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot en met 1 mei 2000.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26972-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.