26 971
Wijziging van artikel 3, tweede lid, van de Wet op het consumentenkrediet (toepasselijkheid Besluit kredietaanbiedingen op krediettransacties boven vijftigduizend gulden)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

De Wet op het consumentenkrediet (WCK) is in 1992 in werking getreden en bevat een stelsel van regels voor het beroeps- of bedrijfsmatig verstrekken van kredieten aan particulieren (kredietverstrekking aan bedrijven en door particulieren onderling valt niet onder de WCK). Deze regels hebben onder meer tot doel de consument als niet-professionele kredietnemer een meer evenwichtige positie te verschaffen in zijn relatie tot kredietgevers. In die relatie moet de consument namelijk veelal als de zwakkere partij worden aangemerkt.

Een belangrijk deel van bedoelde regels heeft betrekking op het door kredietgevers verstrekken van adequate informatie aan (potentiële) kredietnemers over de door hen aangeboden kredieten en de daaraan verbonden voorwaarden en verplichtingen voor de kredietnemer. Consumenten worden daardoor in de gelegenheid gesteld een goede vergelijking te maken tussen verschillende kredietaanbiedingen, die bijvoorbeeld in de vorm van advertenties of brochures e.d. aan hen worden gedaan. Zij verkrijgen daardoor tevens een beter inzicht in de daaruit voor hen voortvloeiende financiële consequenties.

Het op de WCK gebaseerde Besluit kredietaanbiedingen (BKA) bevat daartoe een aantal meer of minder gedetailleerde voorschriften, waaraan kredietaanbiedingen dienen te voldoen. Tot deze voorschriften behoren onder meer:

– de verplichting om alle elementen van de betrokken kredietaanbieding in een tabel op te nemen, indien één van de elementen (kredietsom, rente, maandelijkse betaling of de looptijd van het krediet) wordt vermeld, alsmede daarvan ten minste twee representatieve voorbeelden te geven;

– de verplichting om, indien melding wordt gemaakt van kredietvergoeding of van betalingen, altijd ook het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis te vermelden;

– de verplichting om, indien een goederenkrediet wordt aangeboden, ook de contantprijs te vermelden en het totaalbedrag dat bij koop op afbetaling verschuldigd is;

– het verbod om aan te geven hoe snel een transactie tot stand kan komen en binnen welke termijn een kredietnemer over het geld kan beschikken;

– het verbod om aan te geven dat een lopend krediet geen of een ondergeschikte rol zal spelen bij de kredietaanvraag.

Deze voorschriften leiden ertoe dat in elke kredietaanbieding, zoals een advertentie of brochure, de consument concrete informatie krijgt aangereikt over wat voor hem de daadwerkelijke kosten zijn van het krediet, hoe hoog de maandelijks door hem te betalen bedragen zijn, wat de effectieve rente op jaarbasis is en hoe lang hij aan de verplichting tot betaling daarvan vastzit.

De hiervoor genoemde voorschriften gelden echter niet voor kredieten die een bedrag van f 50 000 te boven gaan. Dit is het gevolg van artikel 3, eerste lid, van de WCK, dat bepaalt dat de wet niet geldt voor krediettransacties waarbij de kredietsom meer bedraagt dan f 50 000. Oorspronkelijk was de limiet f 40 000. Op een later tijdstip is dit grensbedrag verhoogd naar f 50 000 in verband met richtlijn nr. 87/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet (PbEG 1987, L42). In deze richtlijn is een grensbedrag vastgesteld van 20 000 ECU, hetgeen destijds overeenkwam met circa f 48 000. Voor de duidelijkheid is dat bedrag afgerond naar f 50 000.

Op deze beperking van de reikwijdte van de WCK maakt artikel 3, tweede lid, een uitzondering voor de vermelding van het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis. Indien bij kredietaanbiedingen boven de f 50 000 melding wordt gemaakt van kredietvergoeding of van betalingen, moet ook het effectieve kredietvergoedingspercentage worden vermeld. Deze uitzondering beoogt de vergelijkbaarheid van verschillende kredietaanbiedingen ook boven de WCK-grens van f 50 000 te bevorderen. Hierbij wordt opgemerkt dat in het effectieve kredietvergoedingspercentage alle kosten van het krediet tot uitdrukking moeten worden gebracht.

In de praktijk worden door enkele kredietgevers en intermediairs in openbare kredietaanbiedingen (advertenties in periodieken) nagenoeg uitsluitend kredieten aangeboden boven de f 50 000. Deze vallen derhalve, met uitzondering van de verplichting tot vermelding van het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis, niet onder het regime van de WCK. Hoewel – als gezegd – in deze advertenties wel het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis wordt vermeld, is de daarin opgenomen informatie veelal evident ontoereikend wat betreft de voor de consument belangrijkste voorwaarden en relevante informatie omtrent de financiële consequenties van het aangeboden krediet. In dergelijke advertenties wordt bijvoorbeeld vaak systematisch uitgegaan van het van toepassing zijn van een inkomstenbelastingtarief van 60%, terwijl veel kredietnemers een lager marginaal belastingtarief hebben. Daarnaast is veelal in het maandelijks te betalen bedrag alleen de rente begrepen (de eerste jaren worden vaak aflossingsvrij aangeboden en de termijnbedragen hebben dan betrekking op deze periode). Deze maandtermijnen geven daardoor een te rooskleurig beeld van de toekomstige financiële verplichtingen van de kredietnemer, waardoor hij makkelijk op het verkeerde been kan worden gezet.

De in dergelijke advertenties opgenomen beperkte informatie kan de consument voorts gemakkelijk de indruk geven dat krediet «goedkoop» is. Consumenten worden hierdoor aangetrokken, maar worden pas achteraf, na de kredietaanvraag, geconfronteerd met het feit dat de vermelde gunstige percentages uitsluitend gelden voor kredietbedragen hoger dan f 50 000 (de effectieve kredietvergoedingspercentages voor kredieten onder deze grens zijn hoger dan die vermeld in de advertenties), dat de lage termijnbedragen niet op hen van toepassing zijn omdat het belastingtarief waarmee geadverteerd wordt niet op hen van toepassing is, dat de looptijd erg lang is en dat de te betalen bedragen op termijn flink hoger zijn dan de lage bedragen die in de advertenties staan vermeld. Het geldende wettelijke regime laat deze door overigens slechts enkele kredietgevers en intermediairs uitgeoefende praktijk toe, zolang het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis maar wordt vermeld. De enkele vermelding van dit percentage in dergelijke advertenties geeft echter onvoldoende inzicht in de totale verplichtingen die een consument aangaat.

Gelet op het voorgaande wordt, in het belang van een goede voorlichting van en informatieverstrekking aan de consument, een onderscheid in de aard en omvang van de aan consumenten te verstrekken informatie, afhankelijk van de grootte van de aangeboden kredietbedragen, niet meer op zijn plaats geacht.

Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat het beter en ruimer informeren van de consument over de gevolgen en de kosten van het aangaan van kredieten een nuttige bijdrage kan leveren aan het tegengaan van overkreditering. Deze kan dan op basis van adequate informatie over de desbetreffende in de markt aangeboden financiële producten een weloverwogen keuze maken en beter beslissen daarvan al dan niet gebruik te maken. Een verbetering van de informatieverstrekking sluit voorts aan bij de lijn die door de Minister van Financiën is uitgezet in de bij brief van 8 juli 1999 (kamerstukken II 1998/99, 26 676, nr. 1) aan de Tweede Kamer toegezonden «Nota informatieversterking aan de consument van financiële diensten».

De onderhavige wetswijziging strekt er dan ook toe alle voorschriften van het BKA tevens te laten gelden voor kredietaanbiedingen, anders dan bij het aangaan waarvan hypothecaire zekerheid wordt verleend, die betrekking hebben op kredieten hoger dan de WCK-grens van f 50 000. Deze wijziging leidt ertoe dat kredietaanbiedingen, waarin dergelijke bedragen worden aangeboden, moeten voldoen aan de eisen zoals die zijn opgenomen in het BKA, waarvan de belangrijkste eerder zijn vermeld.

In dit verband wordt nog opgemerkt dat het BKA in nauw overleg met de marktpartijen (financiers- en consumentenorganisaties) is opgesteld, waarbij de wederzijdse belangen zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. De eerder geschetste advertentiepraktijk doorbreekt het aldus gevonden evenwicht doordat bewust gebruik wordt gemaakt van het gegeven dat de wettelijke regels op de betrokken advertenties niet van toepassing zijn. De voorgestelde wetswijziging maakt daar een einde aan. Hierdoor ontstaat, wat betreft de informatieverstrekking aan consumenten, een gelijk speelveld voor alle aanbieders van consumentenkrediet. Daarbij zij aangetekend dat WCK-vergunninghouders die zijn aangesloten bij de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN), dergelijke advertenties niet plaatsen, omdat zulks in strijd zou zijn met de door de VFN gehanteerde erecode. Hierbij wordt nog opgemerkt dat uit de toezichtrapportages is gebleken dat circa 78% van de WCK vergunninghouders geen openbare kredietaanbiedingen doen in de vorm van advertenties.

Voorts moet worden opgemerkt dat de onderhavige wijziging uitsluitend betrekking heeft op de bepalingen van de WCK omtrent informatieverstrekking aan de consument. Andere voorschriften die ten doel hebben de positie van de consument te beschermen, zoals de beperkingen van het pandrecht, regels voor het opzeggen van het krediet door de kredietgever, limiteringen voor de provisiebetalingen uit het Besluit provisie kredietbemiddeling en dergelijke, blijven ongewijzigd.

Voor die kredietaanbieders die thans nog adverteren met kredietaanbiedingen in de eerder bedoelde zin, zal het onderhavige wetsvoorstel een lastenverhoging met zich mee kunnen brengen, in die zin dat voortaan bij de betrokken advertenties de voorschriften van het BKA in acht moeten worden genomen. Voor het grootste deel van de kredietaanbieders zal die lastenverhoging zich niet voordoen, omdat zij niet adverteren. Immers 78% van de vergunninghouders doet geen openbare kredietaanbiedingen.

Verder kan nog worden opgemerkt dat de Consumentenbond, de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland, de Nederlandse Vereniging van Banken en de Nederlandse Vereniging voor het Volkskrediet hebben aangedrongen op deze wetswijziging.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Naar boven