Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26961 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26961 nr. 6 |
Ontvangen 31 mei 2000
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
1. Artikel I, onderdeel B, komt te luiden:
Na artikel 1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Deze wet is niet van toepassing met betrekking tot mijnbouwactiviteiten binnen de exclusieve economische zone.
2. In artikel I wordt, onder vernummering van onderdeel C tot onderdeel D, na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aan artikel 6, eerste volzin, wordt, onder vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: dan wel gedaan op een andere geschikte wijze.
3. Artikel II, derde lid, vervalt.
4. De artikelen III tot en met V komen te luiden:
1. Het Interimbesluit vergunningplicht installaties ter zee wordt ingetrokken.
2. Artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken is, voor zover nodig in afwijking van artikel II, van toepassing op het houden van een werk waarvoor een vergunning is verleend ingevolge het Interimbesluit vergunningplicht installaties ter zee en artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Een zodanige vergunning berust met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.
1. Artikel 7 van de Wet installaties Noordzee vervalt.
2. Indien ten aanzien van het oprichten van een installatie bijzondere schriftelijke aanwijzingen aan de gebruiker zijn vastgesteld op grond van artikel 2 van het besluit van 19 juli 1974, houdende vaststelling van een regeling als bedoeld in artikel 7 van de Wet installaties Noordzee, worden de bij of krachtens dat besluit jegens de gebruiker van een installatie vastgestelde voorschriften met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gelijkgesteld met voorschriften van een krachtens artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken verleende vergunning.
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking.
– Onderdeel B. De in artikel IV (oud) voorziene vernummering van artikel 1a Wbr tot artikel 1b is thans doorgevoerd in artikel I, nu de in artikel IV (oud) bedoelde wijziging van de Wbr, waarbij een artikel 1a is ingevoegd, inmiddels kracht van wet heeft verkregen (Stb. 1999, 534) en in werking is getreden.
– Onderdeel C (nieuw). In de nota naar aanleiding van het verslag is al aangegeven, dat artikel 6 van de Wbr zal worden benut voor het instellen van veiligheidszones rondom installaties in de EEZ. Overigens kan dit mede van belang zijn voor installaties in de territoriale zee. Genoemd artikel 6 houdt in dat de Minister van Verkeer en Waterstaat een verbod of beperking van de toegang tot een waterstaatswerk kan instellen door een daartoe strekkende mededeling, geplaatst bij het betrokken waterstaatswerk. Het instellen van een veiligheidszone in zee kan echter het meest doelmatig geschieden door middel van een bekendmaking aan de scheepvaart via de daarvoor gebruikelijke kanalen, gecombineerd met een verplichting voor de vergunninghouder tot het plaatsen van bepaalde boeien op de grens van de veiligheidszone. Met het oog hierop wordt de wijze van instelling van een zodanige zone in artikel 6 van de Wbr ruimer geregeld.
De overgangsbepaling van artikel II, derde lid, welke betrekking heeft op installaties waarvoor een vergunning is verleend ingevolge het Interimbesluit vergunningplicht installaties ter zee en artikel 2 van de Wbr, is overgeheveld naar artikel III, tweede lid. Het kan bij de toepassing van deze bepaling zowel gaan om een installatie die op het tijdstip van inwerkingtreding van de wetswijziging reeds is opgericht (artikel III, tweede lid, bevat daarvoor een afwijking van de hoofdregel van artikel II) als om een op dat tijdstip nog niet opgerichte installatie voor het houden waarvan al wel reeds een vergunning is verleend op grond van het genoemde besluit. Een overgangsbepaling die mede voorschriften voor het oprichten van een installatie betreft is opgenomen in artikel IV, tweede lid
Artikel 7 van de Wet installaties Noordzee (Win) houdt in dat hetzij in het belang van de scheepvaart, de visserij, het in stand houden van de levende rijkdommen van de zee, zuiver wetenschappelijk onderzoek, het leggen en onderhouden van onderzeese kabels en pijpleidingen of het voorkomen van verontreiniging van de zee, hetzij ter bescherming van andere door het volkenrecht erkende belangen, bij algemene maatregel van bestuur (amvb) voorschriften worden vastgesteld ten aanzien van installaties op het continentale plat. Een zodanige amvb is op 19 juli 1974 onder verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie tot stand gekomen (Stb. 514). In onderdeel 3 van de memorie van toelichting is een hierover uiteenzetting opgenomen. De Raad van State heeft in zijn advies over het wetsvoorstel de aandacht gevraagd voor de verhouding tussen het Wbr-vergunningstelsel en de Win. In het nader rapport is gesteld, dat de genoemde amvb ter gelegenheid van de invoering van de Wbr in de EEZ in elk geval aanpassing behoeft op de volgende punten:
– schrapping van de meldingsplicht voor het oprichten van een installatie,
– overheveling naar het ressort van de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Tevens is gesteld dat nog bezien wordt of de amvb niet moet worden ingetrokken.
Inmiddels ben ik, in overeenstemming met tot nog toe voor de Win-amvb verantwoordelijke Staatssecretaris van Defensie, tot de slotsom gekomen dat intrekking inderdaad gewenst is. Dit kan als volgt worden toegelicht.
De uit 1974 daterende Win-amvb is weliswaar niet van toepassing is op mijnbouwinstallaties, maar wel gemodelleerd naar het voorbeeld van een aantal bepalingen van het Mijnreglement continentaal plat, zoals dat destijds tot stand is gekomen. Die voorschriften betreffen vooral de veiligheid en deugdelijkheid van installaties, alsmede het voeren van verlichting en dergelijke. De Win-amvb is echter begrijpelijkerwijs, nu het aantal installaties ter zee in de loop der jaren minimaal bleek, niet geactualiseerd, terwijl daarentegen aan genoemd reglement inmiddels diverse nieuwe voorschriften zijn toegevoegd. Anders dan de Mijnwet continentaal plat bevat de Win zelf niet een uitdrukkelijke basis voor ministeriële regelingen. De Win-amvb kent niettemin diverse mogelijkheden en varianten voor aanvullende ministeriële regelingen en beschikkingen. Hiermee kunnen de regels van de amvb in zekere mate nader worden geconcretiseerd. Voor regulering van installaties in het zeegebied, die van zeer uiteenlopende aard en constructie kunnen zijn, past nu eenmaal geen vast stramien. Artikel 7 van de Win voorziet echter niet in een toestemmingsvereiste voor het oprichten van een installatie. In de memorie van toelichting is uiteengezet dat vooral om deze reden behoefte bestaat aan het vergunningstelsel van de Wbr. Het daarnaast continueren van algemene regels in het kader van de Win ten aanzien van installaties ter zee, al dan niet te verbijzonderen via op afzonderlijke installaties betrekking hebbende beschikkingen, zou de vraag oproepen in welke verhouding de voorschriften uit de twee regimes tot elkaar staan.
Tot nog toe werd een wijziging van de Win-amvb overwogen waarbij de verplichting voor de gebruiker van een installatie ter zee zou worden opgenomen om een veiligheidszone rondom de installatie te markeren. Langs die weg zou echter niet kunnen worden voorzien in de verplichting voor de scheepvaart om een ingestelde zone te respecteren. Voorts zou een uitdrukkelijke verplichting kunnen worden opgenomen om de installatie na beëindiging van het gebruik daarvan te verwijderen en om van meet af aan financiële zekerheid te stellen voor de opruimkosten. Dergelijke verplichtingen vergen echter een uitwerking per installatie. Zo houdt bijvoorbeeld de OSPAR-beslissing over de wijze van verwijdering van mijnbouwinstallaties allerlei per installatie in beschouwing te nemen afwegingscriteria in, welke materieel ook relevant kunnen zijn bij besluiten over verwijdering van onder de amvb vallende installaties. Een en ander kan beter via een vergunningstelsel worden voorgeschreven. Van belang is ook, dat de opruimplicht en financiële zekerheidsstelling mede relevant zijn voor kabels en leidingen, die niet onder de amvb vallen, maar wel onder de Wbr-vergunningplicht. Voorts is de Win-amvb niet van toepassing binnen de territoriale wateren, terwijl ook daar maatregelen als hier bedoeld moeten kunnen worden voorgeschreven.
Het in de memorie van toelichting geschetste belangenkader van artikel 3 van de Wbr is potentieel ten minste even ruim als dat van artikel 7 van de Win. Niet in de laatste plaats is ook van belang, dat de handhaafbaarheid van diverse voorschriften in Wbr-kader groter is, door algemene bestuursdwangbevoegdheid van die wet. Het voorgaande leidt dan ook tot de slotsom dat toepassing van het Wbr-vergunninginstrument de voorkeur verdient boven verdere toepassing van de Win-amvb, waarvoor ook een omvangrijke wijziging, zo niet algehele herziening van die amvb nodig zou zijn. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is gesteld, zal de voorgenomen toepassing van de Wbr in de EEZ nader worden geconcretiseerd in beleidsregels. Daarbij zal er mede zorg voor worden gedragen dat diverse verplichtingen die tot nog toe in de Win-amvb een plaats vonden en onverminderd noodzakelijk blijven, in de Wbr-vergunningvoorschriften worden verwerkt, waar nodig voorzien van een nadere uitwerking. Te denken valt bij voorbeeld aan de verplichting tot het doen van een nauwkeurige plaatsbepaling van de installatie en het doen van opgave daarvan aan de hydrografische dienst van het Ministerie van Defensie, alsmede de eisen inzake de verankering en de sterkte van een installatie.
Nu een hernieuwde toepassing van artikel 7 van de Win niet in de rede ligt, voorziet de nota van wijziging in het vervallen van dat artikel, waardoor ook de op dat artikel berustende amvb komt te vervallen (artikel IV, eerste lid).
Voor zover op het tijdstip van inwerkingtreding van de beoogde wetswijziging ten aanzien van het oprichten of in stand houden van een of meer installaties reeds een concrete uitwerking is gegeven aan de amvb – in de vorm van bijzondere schriftelijke aanwijzingen aan de gebruiker van een zodanige installatie – is het passend dat de bij en krachtens die amvb tot de gebruiker van de installatie gerichte voorschriften voor het oprichten en in stand houden van toepassing blijven. Artikel IV, tweede lid, voorziet daarin.
Het Besluit grenzen Nederlandse exclusieve economische zone is inmiddels in het Staatsblad verschenen. Dat besluit voorziet ook in de inwerkingtreding voor Nederland van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, en wel met ingang van de dag na die van de bekendmaking van het besluit, derhalve met ingang van 28 april 2000. In verband daarmee kan ook de beoogde wijzigingswet meteen na de bekendmaking in werking treden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26961-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.