nr. 62
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 februari 2004
In antwoord op de vragen van de vaste kamercommissie voor Verkeer en Waterstaat
van 5 februari 2004 inzake bovengenoemd onderwerp informeer ik u, mede namens
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
als volgt.
Mede naar aanleiding van de recente discussie met uw Kamer over causale
modellering en groepsrisico heeft de Vereniging Milieudefensie e.a. de rechter
in kort geding gevraagd de Staat te veroordelen tot:
– de ontwikkeling binnen een bepaalde termijn van een statistisch-causaal
model voor interne en externe veiligheid (groepsrisico) en de vastlegging
in wet- en regelgeving binnen een bepaalde termijn van de uit dat model voortvloeiende
norm voor het groepsrisico;
– het maandelijks schriftelijk informeren over de voortgang van
een en ander.
Door de Staat is onder meer aangevoerd dat het statistisch-causaal model
niet in 2005 gereed kan zijn, alsmede dat het model dat op dit moment wordt
ontwikkeld primair gericht is op de interne veiligheid. Daarbij is aangegeven
dat het wel indirect bruikbaar is voor de externe veiligheid (o.a. groepsrisico).
Voorts is aangegeven dat standstill in 2005 ten opzichte van 1990 niet mogelijk
is. Er is tenslotte op gewezen dat een voorstel tot wijziging van de desbetreffende
bepalingen in de Schipholwet onlangs voor advies aan de Raad van State is
voorgelegd. Bij brief van 19 januari 2004 (kamerstuk 29 395, nr.
5) heb ik de Kamer daarover ook reeds geïnformeerd.
Naar aanleiding hiervan heeft de rechter onder meer overwogen dat het
wat betreft het statistisch-causaal model op zijn minst genomen zeer twijfelachtig
is of de wet op dit punt nog uitvoerbaar is. Daarnaast heeft de rechter aangegeven
dat van de Staat niet het onmogelijke kan worden verlangd en er daarom vanuit
wordt gegaan «dat verdere ontwikkeling van het statistisch-causale model
ziet op het model waaraan thans wordt gewerkt». Mede gelet
op deze overwegingen is de Staat veroordeeld «tot het met voortvarendheid
doorgaan met de ontwikkeling van een statistisch-causaal model zoals dat thans
reeds in ontwikkeling is». Daarnaast is de Staat veroordeeld tot het
eens per kwartaal informeren van Milieudefensie e.a. over de voortgang van
de ontwikkeling van het model.
Gelet op hetgeen de Staat ter zitting heeft aangevoerd komt de uitspraak
niet onverwacht, maar wordt zelfs als steun aan het beleid ervaren. De uitspraak
heeft derhalve geen gevolgen voor het beleid inzake het veiligheidsrisico
en de relevante wetgeving met betrekking tot Schiphol. Met het beleid wordt
voortgegaan op de weg die is ingeslagen als besproken eind vorig jaar met
de Kamer. Aan de ontwikkeling van een causaal model wordt reeds met voortvarendheid
gewerkt en die lijn wordt voortgezet. Daaraan wordt dus ook niet afgedaan
door de uitspraak. Wat betreft de aan Milieudefensie e.a. te verstrekken informatie
neem ik me voor de per kwartaal op te stellen voortgangsrapportage ook beschikbaar
te stellen aan andere belanghebbenden. Wat betreft de Schipholwetgeving is –
zoals hiervoor reeds aangegeven – een nota van wijziging op het recent
bij u ingediende wetsvoorstel in verband met de invoering van een evaluatieverplichting
van het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol (Kamerstukken II 2003–2004,
29 395, nrs. 1–2) voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus