26 956 Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004

29 517 Veiligheidsregio’s

Nr. 72 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2010

Inleiding

In maart 2005 hebben de Ministers van Defensie, van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een convenant gesloten over de beschikbare militaire capaciteiten voor civiele rampenbestrijding en crisisbeheersing. Deze civiel-militaire bestuursafspraken (CMBA) hebben een vervolg gekregen in het project Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking (ICMS), dat zich richt op de ontwikkeling van Defensie tot structurele veiligheidspartner op het terrein van nationale veiligheid en crisisbeheersing.

In 2006 hebben de Audit Dienst Defensie (ADD) en de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) gezamenlijk een nulmeting uitgevoerd naar de civiel-militaire samenwerking, zowel bezien vanuit de militaire als vanuit de civiele kant. Het totaalbeeld van dit onderzoek was dat binnen Defensie de uitvoering van diverse ICMS-maatregelen en investeringen nog in volle gang was. De wijze waarop en het tempo waarin de veiligheidsregio’s invulling gaven aan ICMS liepen nogal uiteen. Over de resultaten van dit onderzoek en de beleidsreactie op dit onderzoek van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie bent u op 4 juni 2007 geïnformeerd.1

Tussenmeting stand van zaken 2009

In hun onderzoek naar de stand van zaken rondom ICMS hebben de Inspectie OOV en de ADD in 2009 een gezamenlijke tussenmeting naar de civiel-militaire samenwerking uitgevoerd.2 Dit onderzoek beoogde de effectiviteit van de civiel-militaire samenwerking verder te bevorderen door inzicht te geven in de huidige stand van zaken en de mogelijke risico´s en door knelpunten te signaleren op dit terrein. De centrale vraag in dit onderzoek was wat de stand van zaken is op het gebied van civiel-militaire samenwerking. Deze stand van zaken moet worden bezien in het licht van de gewenste situatie in 2012, wanneer sprake moet zijn van een militaire inzet ten behoeve van de civiele autoriteiten overeenkomstig de Bestuursafspraken ICMS.

Algemene conclusies onderzoek

De Inspectie OOV en de ADD concluderen dat sinds 2006 op diverse terreinen in de samenwerking tussen de civiele hulpverleningsorganisaties en Defensie veel vooruitgang is geboekt.Veel zaken zijn al op orde en de civiel-militaire samenwerking is goed op gang gekomen. Een aantal punten verdient echter nog aandacht om een structurele en professionele samenwerking te bereiken zoals voorzien in 2012.

Nadere uitwerking

De bevindingen van de Inspectie OOV en de ADD zijn nader uitgewerkt in een aantal thema’s. Hieronder worden per thema de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie OOV en de ADD vermeld. Per thema geven wij waar nodig een korte reactie op de aanbevelingen.

1. Wederzijdse bekendheid

Conclusies

De civiel-militaire contacten en de wederzijdse bekendheid met elkaars organisatie en capaciteiten hebben ten opzichte van 2006 een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt. Sinds 2006 is een Officier Veiligheidsregio (OVR) voor iedere veiligheidsregio aangesteld die veelal een vaste werkplek heeft in de regio. Dankzij de catalogus civiel-militaire samenwerking zijn de veiligheidsregio’s en de Regionaal Militair Commando’s (RMC) goed bekend met de inzetmogelijkheden van Defensie. Dit is sterk verbeterd ten opzichte van 2006. Het is echter onduidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft voor het beheer van de catalogus. Ook is er bij de RMC’s nog geen overzicht van de decentrale afspraken tussen de veiligheidsregio’s en Defensie.

Aanbevelingen

Het beheer voor de catalogus civiel-militaire samenwerking dient helder te worden belegd. Daarnaast moet Defensie zorgen voor een actueel overzicht van de decentrale afspraken tussen de veiligheidsregio’s en Defensie.

Reactie

De catalogus civiel-militaire samenwerking geeft inzicht in de gegarandeerde capaciteiten en reactietijden van de krijgsmacht bij nationale veiligheid en crisisbeheersing. Defensie en BZK hechten er aan dat dit document actueel is. Intussen is het beheer van de catalogus helder belegd bij Defensie.

2. Voorbereiding in de Veiligheidsregio

Conclusies

De aanvraagprocedures en benodigde informatie voor de aanvraag zijn voldoende bekend en afgestemd. Ten opzichte van 2006 is dit een positieve ontwikkeling. Verder is de verantwoordelijkheid van Defensie voor de vertaalslag naar militaire middelen inzichtelijk gemaakt, terwijl dat in 2006 nog niet het geval was. De Inspectie OOV en de ADD hebben de verwachting dat ook in 2012 de bekendheid van aanvraagprocedures en aanvraagformulieren voldoende is. Defensie heeft echter nog onvoldoende een plaats gekregen in civiele plannen en draaiboeken. Ten opzichte van 2006 betrekken veiligheidsregio’s Defensie meer bij het opstellen van plannen en draaiboeken en beschrijven veiligheidsregio’s de defensiebijdrage in toenemende mate in de stukken. Om in 2012 de verwerking van de defensiebijdrage in de diverse plannen en draaiboeken rond te hebben, dienen de veiligheidsregio’s nog een behoorlijke slag te maken.

Aanbevelingen

Bepaal in samenspraak met de OVR in welke plannen en draaiboeken de defensiebijdragen nog moet worden geoperationaliseerd. Neem dit vervolgens op in een planning en bewaak de uitvoering hiervan.

Reactie:

BZK stelt eisen aan de kwaliteit van de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Door het stellen van heldere kaders kunnen regio’s hun decentrale verantwoordelijkheid invullen. BZK ondersteunt en stimuleert de regio’s waar nodig en houdt vanuit haar wettelijke rol toezicht. Het rapport stelt dat in toenemende mate veiligheidregio’s Defensie betrekken bij het opstellen van plannen en draaiboeken en het beschrijven van de defensiebijdrage hierin. BZK zal de regio’s adviseren, onder meer in regionale voortgangsgesprekken, om een verdere slag te maken in het vastleggen in plannen van de bijstand en steunverlening door Defensie bij crisisbeheersing en rampenbestrijding.

3. Voorbereiding binnen Defensie

Conclusies

Defensie heeft intern zeker gesteld dat zij de militaire middelen kan leveren op verzoek van de civiele instanties. Dit punt was in 2006 al voldoende ingevuld. Verder zijn ook de interne processen bij Defensie voldoende vastgelegd. Ten opzichte van 2006 heeft Defensie een belangrijke stap vooruit gemaakt. Het gaat dan om de communicatie over de formele procedures met een brochure (uitgegeven in 2007) en de bereikbaarheidsregelingen. De Inspectie OOV en de ADD hebben de verwachting dat als de huidige trend zich voortzet de militaire middelen ook in 2012 beschikbaar zijn en de vastlegging van de interne processen naar 2012 verder verbetert. De Inspectie OOV en de ADD doen daarom geen aanbevelingen.

4. Inzet van Defensie in een multidisciplinaire context

Conclusies

Defensiefunctionarissen nemen een duidelijke plaats in in de belangrijkste besluitvormingsorganen van de veiligheidsregio’s. De communicatiemiddelen zijn echter nog niet volledig interoperabel. Ten opzichte van 2006 heeft Defensie wel een grote stap gezet door de aanschaf van C2000 en P2000-middelen. De toegang tot de computernetwerken van de veiligheidsregio’s voor de OVR is nog niet in alle regio’s gerealiseerd.

Kennis van de juridische aspecten over het meevoeren van wapens is voldoende aanwezig bij de OVR. Omdat de OVR nu is aangesteld in de veiligheidsregio, lijkt de beperkte kennis bij de regio’s geen probleem te zijn. In het model aanvraagformulier ontbreekt de vraag over de vereiste toestemming voor het meevoeren van wapens.

Aanbevelingen

Defensie moet er voor zorgen dat de communicatiemiddelen (C2000 en P2000) worden uitgerold en gebruiksklaar worden gemaakt. De veiligheidsregio’s moeten, zodra Defensie de communicatiemiddelen van C2000 en P2000 heeft verstrekt, Defensie opnemen in de operationele processen van de meldkamer en het regionale netwerk beschikbaar maken voor de OVR. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dient de «machtiging meevoeren bijzondere wapens» op te nemen in het model aanvraagformulier.

Reactie

De communicatiemiddelen C2000 en P2000 zijn intussen verstrekt en operationeel. Daarnaast worden deze middelen binnenkort opgenomen in de meldkamerprocessen en komen de netwerken voor zover nodig ter beschikking van de OVR . Interoperabiliteit wordt gerealiseerd voor zover nodig voor de communicatie tussen Veiligheidsregio en Defensie. Intern zullen beide echter ook altijd hun eigen systemen blijven gebruiken. Daar is interoperabiliteit niet nodig en ook niet voorzien. De Minister van BZK heeft onlangs vastgesteld dat de kwaliteit van het meldkamerdomein versterking behoeft. Deze versterking zou onder meer moeten worden bereikt door standaardisering van werkprocessen en systemen, maar ook door schaalvergroting. In dit proces wordt de rol van Defensie integraal meegenomen.

In de catalogus civiel-militaire samenwerking worden de relevante juridische aspecten met betrekking tot militaire bijstand uiteengezet. Ook het meevoeren en het gebruik van wapens zijn in de catalogus beschreven. Hierbij wordt ook ingegaan op de juridische grondslag voor het meevoeren en het gebruik van wapens. Defensie en BZK zijn voornemens het aanvraagformulier militaire bijstand op een zodanige wijze opnieuw te redigeren dat hierbij de mogelijkheid zal zijn opgenomen tot het vragen van de volgens de toepasselijke ambtsinstructies vereiste toestemming voor het meevoeren van vuurwapens.

Op nationaal niveau heeft het kabinet in juni 2009 besloten tot de uitwerking van een Landelijke Operationele Staf (LOS) als opgeschaald Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) bij nationale crisis. Ook in dit kader komt de rol van Defensie als partner in de civiele militaire samenwerking tot uitdrukking. De deelname vanuit Defensie zal in overeenstemming met de regels voor militaire bijstand of steunverlening in het kader van het openbaar belang nader worden uitgewerkt.

Het LOCC draagt zorg voor de landelijke coördinatie van de operationele inzet tijdens rampen, calamiteiten en grootschalige evenementen. Zo ontstaat de mogelijkheid de bovenregionale inzet van mensen en middelen bij grootschalige evenementen en rampen efficiënt en effectief te laten verlopen. Het LOCC is hiervoor namens het Ministerie van BZK het landelijke aanspreekpunt. Defensie maakt in dit kader naast de brandweer, de politie en de geneeskundige hulpverlening deel uit van het LOCC als centraal punt op landelijk niveau. Het betreft situaties waarin de regionale grenzen worden overschreden en interregionale en/of internationale bijstand moet worden verleend. De kerntaak van het LOCC bestaat uit de regievoering op de bijstands- of steunverleningverzoeken en de operationele afstemming tussen operationele diensten.

5. Opleiden, oefenen en evalueren

Conclusies

Ten opzichte van 2006 is sprake van een forse groei in het gezamenlijk oefenen en opleiden. De meeste veiligheidsregio’s hebben de slag gemaakt om Defensie in de fase van planvorming te betrekken. Tevens is een sterke toename van de deelname van Defensie aan oefeningen geconstateerd. Het gezamenlijk oefenen en opleiden vindt plaats, maar Defensie is bij een aantal veiligheidsregio’s nog niet in de plannen opgenomen.

Aanbevelingen

De veiligheidsregio’s dienen er samen met de OVR voor te zorgen dat de participatie van Defensie bij opleidingen en oefeningen wordt opgenomen in de plannen. De veiligheidsregio’s en Defensie moeten aansluiting zoeken bij elkaars oefenkalenders om multidisciplinaire oefeningen waarbij Defensie met eenheden participeert mogelijk te maken.

Reactie

Defensie en de veiligheidsregio’s hebben duidelijke afspraken gemaakt om de oefenkalenders van de veiligheidsregio’s en van Defensie tijdig op elkaar af te stemmen. Defensie wordt al betrokken bij oefeningen. Onder meer in de landelijke en multidisciplinaire oefening Waterproef van najaar 2009 was Defensie sterk vertegenwoordigd. Dit heeft een positief gevolg gehad voor de beschrijving en beoefening van bijstand en steunverlening door Defensie in geval van «hoog water». Elk jaar worden rampen- en crisisoefeningen gehouden, zowel landelijk maar vooral regionaal. BZK en Defensie onderkennen het belang hiervan, mede vanwege de aandacht die daarmee bij de veiligheidsregio’s wordt gegenereerd voor het vastleggen van de samenwerking met Defensie in rampenbestrijdingsplannen en draaiboeken.

6. Lerend vermogen

Conclusies

De veiligheidsregio’s evalueren samen met Defensie in voldoende mate een gezamenlijke inzet. Ten opzichte van 2006 is sprake van een grote ontwikkeling in de betrokkenheid van Defensie bij de evaluaties van veiligheidsregio’s. De Inspectie OOV en de ADD zijn van mening dat als de ontwikkeling van 2006 naar 2009 zich de komende jaren voortzet, het in de lijn der verwachting ligt dat het onderling leren zich verder zal ontwikkelen. De Inspectie OOV en de ADD doen daarom geen aanbevelingen

Tot slot

Wij zijn van mening dat civiel-militaire samenwerking een belangrijke schakel is op het gebied van nationale veiligheid en crisisbeheersing in Nederland. Wij concluderen daarom met tevredenheid dat de intensivering van de civiel-militaire samenwerking in Nederland succesvol verloopt en een wezenlijke bijdrage levert aan de veiligheid van de Nederlandse burger. Ten opzichte van de nulmeting van de Inspectie OOV en de ADD uit 2006 zijn in dit dossier grote vorderingen gemaakt. Defensie is intussen een structurele veiligheidspartner op het terrein van nationale veiligheid en crisisbeheersing. Wij onderschrijven de conclusies van de Inspectie OOV en de ADD en verwachten dat de uitvoering van de aanbevelingen zal bijdragen tot de verdere verbetering van de kwaliteit van de civiel-militaire samenwerking.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 26 956 en 29 517, nr. 51.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven