26 956
Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004

nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 1999

Inleiding

Bij brief van 30 juni 1999 (kamerstukken 1998/99, 26 659, nr. 1) heb ik u de hoofdlijnennotitie Rampenbestrijding 1999–2002 aangeboden. Daarbij heb ik aangekondigd nader overleg met het veld te zullen voeren en u nog voor het eind van het jaar een beleidsnota Rampenbestrijding toe te zenden. Bij dezen doe ik deze toezegging gestand. (zie 26 956, nr. 2).

Opzet beleidsnota

De beleidsnota Rampenbestrijding beoogt een geïntegreerd overzicht te geven van hetgeen tot nu toe bereikt is, hetgeen nog verbetering behoeft en de beleidsvoornemens voor de komende jaren om tot een adequate bestrijding van rampen te komen. Tevens zijn de bevindingen verwerkt die zijn neergelegd in de eindrapporten van het Project Versterking Brandweer (PVB) en van het Project Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (PGHOR).

In de beleidsnota wordt benadrukt dat het PVB en het PGHOR weliswaar hebben geresulteerd in een aanzienlijk versterkte brandweer en geneeskundige organisatie afzonderlijk, maar dat extra aandacht dient te worden besteed aan een gecoördineerde aanpak en een goede kwaliteitszorg en kwaliteitsborging van de rampenbestrijding.

Het overleg met het veld

Het overleg met het veld heeft uitgewezen dat steun bestaat voor de in de hoofdlijnennotitie Rampenbestrijding verwoorde beleidsintenties.

De afgelopen maanden zijn tevens benut om, in overleg met het veld, enkele beleidsvoornemens verder uit te werken. Onderstaand geef ik een kort overzicht van de beleidsvoornemens voor de komende jaren. Daarin wordt tevens aangegeven waar deze ten opzichte van de hoofdlijnennotitie zijn aangescherpt.

Versterking van de brandweer en de organisatie GHOR

Met de besturen van de regionale brandweren en de organisatie GHOR zullen op korte termijn afspraken worden gemaakt over het onverminderd voortzetten van het ingezette versterkingsproces van beide disciplines. Ik ben voornemens daarvoor vanuit mijn ministerie deskundige ondersteuning beschikbaar te stellen. Waar nodig zal de ingezette koers van een wettelijke basis worden voorzien. Zo zal het organisatieplan brandweer, waarin de organisatie en de taken van de gemeentelijke en regionale brandweer zijn vastgelegd, in de Brandweerwet 1985 worden opgenomen en worden bepaald dat de regionale brandweer een dergelijk organisatieplan opstelt.

De uitbreiding van rol van de gemeente in het kader van de geneeskundige hulpverlening bij rampen met de verantwoordelijkheid voor de spoedeisende medische hulpverlening bij ongevallen en de taak daarin voor het betreffende samenwerkingsverband zullen hun beslag krijgen in de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen. Bij die gelegenheid zal de naam van de betreffende wet worden gewijzigd in Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. Ook het organisatieplan GHOR, waarin de organisatie en de taken van alle betrokkenen binnen de spoedeisende medische hulpverlening worden beschreven, alsmede de functie en taken van de Regionaal Geneeskundig Functionaris zullen in de wet worden vastgelegd.

Vrijwilligheid

Voor een adequate bestrijding van rampen is het kunnen inzetten van een voldoende aantal gemotiveerde en gekwalificeerde vrijwilligers onontbeerlijk. Samen met de verantwoordelijke besturen en betrokken organisaties zal ik het initiatief nemen hiervoor de voorwaarden te scheppen en eventuele obstakels uit de weg te ruimen.

Voorkomen is beter

Meer dan ooit is het gewenst om in een zo vroeg mogelijk stadium van besluitvorming over risico-opleverende activiteiten alle aspecten van veiligheid integraal mee te wegen. In de beleidsnota wordt voorgesteld dit te effectueren middels het ontwikkelen van een risicobeleid op basis waarvan de verantwoordelijke besturen kunnen bepalen wat een aanvaardbaar risico is. Het is van groot belang de gemeentelijke en de regionale brandweren bij dergelijke besluitvorming in een vroeg stadium te betrekken. Dit houdt een intensivering van het beleid op het terrein van pro-actie en preventie in.

In overleg met alle betrokkenen zal verder worden bezien hoe de rol van de regionale brandweer ter zake verder vorm gegeven kan worden en zal worden gestimuleerd dat op regionaal niveau voldoende personele capaciteit beschikbaar komt om de voorziene taken op het terrein van pro-actie en preventie naar behoren te kunnen uitvoeren.

Nazorg

Extra aandacht voor pro-actie, preventie en preparatie betekent niet dat de aandacht voor de overige schakels van de veiligheidsketen mag verslappen. Uit de Bijlmerenquête is gebleken dat ook het aspect nazorg aandacht verdient, zowel op nationaal niveau als op locaal niveau.

Onlangs heeft u de slotrapportage implementatie Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming ontvangen (brief van 22 november 1999), waarin een nieuw hoofdstuk X met betrekking tot nazorg op nationaal niveau is opgenomen.

De Wet rampen en zware ongevallen schrijft sinds 1997 (Stb. 142) voor dat het rampenplan (op locaal niveau) een paragraaf over nazorg dient te bevatten (artikel 4, eerste lid, onderdeel l). De parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer heeft aanbevolen dat rampenplannen een paragraaf bevatten waarin de afhandeling van een ramp wordt geregeld en gecoördineerd, waarbij met name aandacht wordt gevraagd voor de nazorg op lange termijn, en voor monitoring en evaluatie gedurende een langere periode (kamerstukken II 1998/99, 26 241, nr 8, aanbeveling nr. 10). Onderzocht wordt of genoemde bepaling in dit licht nog nader dient te worden gepreciseerd. Indien dit het geval is, zal de betreffende wetswijziging worden meegenomen in de wijzigingstrajecten die zijn voorgesteld in de achterliggende beleidsnota. Bovendien zal naar aanleiding van deze aanbeveling in januari 2000 het Landelijk Beraad Rampenbestrijding (LBRB) worden verzocht het hoofdstuk Nazorg in de Handleiding Rampenbestrijding waar nodig te optimaliseren.

Territoriale congruentie van de brandweerregio's, de GHOR-regio's en de politieregio's.

Een adequate bestrijding van rampen staat of valt met een gecoördineerde aanpak van de rampenbestrijding. De totstandkoming van de congruente gebiedsindelingen van de brandweerregio's, de toekomstige GHOR-regio's en de politieregio's kan een belangrijke impuls vormen om deze, zo noodzakelijke, samenwerking te bevorderen.

In de achterliggende beleidsnota is het traject daartoe nader uitgewerkt. Bij de totstandkoming van congruente gebiedsindelingen worden twee fasen onderscheiden. In de eerste fase wordt van de provincies en de betrokken regio's een gezamenlijke inspanning verwacht om tot congruente gebiedsindelingen te komen. Daarbij zal hun worden gevraagd om uiterlijk medio 2000 informatie te verschaffen over de uitkomsten en, waar opportuun, een intentieverklaring vast te stellen waarin het voornemen tot samenwerking is vervat. In de tweede fase zal de aldus tot stand gekomen gebiedsindeling in de wet vast worden vastgelegd. Wijziging nadien blijft mogelijk, indien een goede taakuitoefening van de betreffende samenwerkingsverbanden dit noodzakelijk zou maken. Voor wat betreft de procedure wordt voorgesteld aansluiting te zoeken bij de procedure in het kader van de gemeentelijke herindeling.

Bevorderen planmatige en gecoördineerde voorbereiding op de rampenbestrijding

Regionaal beheersplan rampenbestrijding

Voorgesteld wordt de regionale brandweer een taak te geven bij de totstandkoming van een regionaal beheersplan rampenbestrijding.

Dit beheersplan is kaderstellend voor de organisatieplannen van de onderscheiden bestuurlijke samenwerkingsverbanden en zal dientengevolge de instemming dienen te hebben van het bestuur van de brandweerregio, het GHOR-bestuur en het bestuur van de politieregio. De samenwerking tussen de verschillende disciplines zal hierdoor aanzienlijk kunnen verbeteren. Uiterlijk in 2003 dient in ieder regio het beheersplan rampenbestrijding te zijn vastgesteld. Het plan zal in de wet worden vastgelegd.

Rol provincie

Het kabinet is voornemens om gedeputeerde staten te belasten met de toetsing van de regionale beheersplannen rampenbestrijding. Deze toetsing richt zich op de vraag of de organisatie van de rampenbestrijding adequaat is toegerust om de in de provincie aanwezige risico's te bestrijden. Daarbij dienen gedeputeerde staten de mogelijkheid te hebben om genoemde besturen uit te nodigen dit plan, indien noodzakelijk, te wijzigen. Bij gebrek aan overeenstemming tussen de besturen van de regionale brandweren, van het samenwerkingsverband GHOR en van de politie, stellen gedeputeerde staten, niet anders dan na overleg en bemiddeling, in laatste instantie het plan vast. Deze toetsende, bemiddelende en arbitrerende rol van gedeputeerde staten past bij de rol die de provincie nu al heeft bij de voorbereiding op de rampenbestrijding en stelt de commissaris van de Koningin beter in staat om zijn rol bij de daadwerkelijke bestrijding van rampen en zware ongevallen te vervullen.

Bevorderen van het oefenen

Het regelmatig oefenen zowel op operationeel als op bestuurlijk niveau is voor een adequate rampenbestrijding een vereiste. Ondanks de in de wet vastgelegde verplichting tot oefenen en diverse genomen initiatieven, blijkt dat er onvoldoende wordt geoefend. Het kabinet is daarom voornemens de regio's de komende jaren verder te ondersteunen bij het ontwikkelen en uitvoeren van het oefenbeleid en zal zo nodig specifieke oefenverplichtingen voorschrijven.

Het oefenbeleid zal een vast onderdeel moeten uitmaken van het regionaal beheersplan rampenbestrijding. Middels haar hiervoor omschreven bevoegdheden zal de provincie in staat worden gesteld de kwaliteit van het oefenen, als onderdeel van genoemd plan, te beoordelen.

Realiseren van een samenhangende rapportage over de kwaliteit van de rampenbestrijding (monitoring)

Om een adequate organisatie van de rampenbestrijding te realiseren en te behouden zal een proces van kwaliteitsverbetering bij de brandweer en de organisatie GHOR worden voortgezet en worden verankerd binnen de desbetreffende organisaties. Rekening houdend met de onderscheiden verantwoordelijkheden van gemeenten, provincies en rijk zal een samenhangende monitor van de kwaliteit van de rampenbestrijding worden opgezet. Het regionaal beheersplan rampenbestrijding, dat voorziet in een periodieke rapportage van de betrokken regiobesturen aan de gemeentebesturen, de provincie en het rijk, vormt hiervoor de basis. Op deze wijze worden de verschillende besturen in staat gesteld elkaar aan te spreken op de uitoefening van hun verantwoordelijkheden.

Herziening financieringssystematiek

De financieringssystematiek voor de rampenbestrijding zal worden herzien. De verdeelsystematiek zal meer worden toegesneden op de in de regio's aanwezige risico's door middel van structuurkenmerken. De nieuwe verantwoordingssystematiek zal meer recht doen aan de bestuurlijke verantwoordelijkheid.

De nieuwe opzet zal worden neergelegd in een nieuw besluit dat in 2003 van kracht zal worden. Om een stapsgewijze invoering mogelijk te maken wordt thans een interim-regeling voorbereid die met ingang van 2001 van kracht wordt. Over een en ander zal nog overleg met betrokkenen worden gevoerd.

Tenslotte

De beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004 begint met een schets van de risicovolle samenleving en de verantwoordelijkheden die de overheid, maar ook de burgers, instellingen en het bedrijfsleven, in dat verband hebben om zich maximaal in te spannen om aanwezige risico's te voorkomen, te beperken en in voorkomend geval te bestrijden. Versterking van de onderlinge samenwerking is daarbij van groot belang. Van de overheid mag worden verwacht dat zij zorg draagt voor een zo optimaal mogelijk functionerende rampenbestrijding. De rijksoverheid dient daarvoor de voorwaarden te creëren. Ik ben ervan overtuigd dat met de uitvoering van de in de onderhavige nota verwoorde beleidsvoornemens de basis voor een adequate rampenbestrijding wordt verstevigd.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

Naar boven