26 935
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet privatisering ABP inzake de rechtspositie van personeel in dienst van door de gemeente voor het verzorgen van onderwijs in allochtone levende talen gesubsidieerde rechtspersonen die niet een school in stand houden

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 juli 2000

Ondergetekende heeft met belangstelling kennis genomen van de reacties van de fracties op het wetsvoorstel. In het hiernavolgende zal ondergetekende ingaan op de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties. Het onderwijs in allochtone levende talen wordt in het vervolg afgekort als oalt.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen of de voorliggende wetswijziging de in gemeenten ervaren belemmeringen om het oalt af te stemmen op de taalgroepen nog zal versterken. De fractie wil graag duidelijkheid over de wisselwerking tussen een aanbod voor nieuwe taalgroepen en deze wetswijziging.

De voorliggende wetswijziging beoogt niet meer dan eenheid te scheppen met betrekking tot de rechtspositieregeling voor oalt-leerkrachten verbonden aan een school dan wel aan een rechtspersoon die niet een school in stand houdt. Niet kan worden aangegeven of deze wetswijziging gevolgen zal hebben voor het aanbod van oalt ten behoeve van nieuwe taalgroepen. Voor de gemeente blijft de mogelijkheid bestaan om op de wettelijk voorgeschreven wijze oalt te doen verzorgen door een school dan wel een rechtspersoon die niet een school in stand houdt zowel voor nieuwe als voor bestaande taalgroepen. Overigens zal de keuze van een gemeente om in het kader van oalt eenmaal gesubsidieerde taalgroepen dan wel nieuwe taalgroepen te subsidiëren in belangrijke mate worden bepaald door de uitkomsten van de behoeftepeiling die voorafgaand aan de vaststelling van het plan inzake oalt plaatsvindt onder de allochtone ouders in de gemeente.

De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd dat deze wetswijziging niet gelijktijdig met de wet inzake oalt is ingevoerd en vragen wat daarvan de reden is.

Tengevolge van het gewijzigd amendement van het lid Cornielje c.s. (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 176, nr. 16), dat door de Tweede Kamer is aangenomen, is in de wet inzake oalt opgenomen dat ook niet-schoolse rechtspersonen die zich ten doel stellen oalt te verzorgen, door de gemeenten hiervoor kunnen worden gesubsidieerd. De rechtspositie van het oalt-personeel verbonden aan die instellingen is in het amendement buiten beschouwing gebleven. De ambtsvoorganger van ondergetekende is echter met de vakorganisaties overeengekomen de rechtspositie van oalt-personeel werkzaam bij niet-schoolse instellingen wettelijk gelijk te stellen aan die van het oalt-personeel werkzaam bij de scholen omdat het personeel dezelfde onderwijsactiviteit verricht, aan dat personeel dezelfde bevoegdheidseisen worden gesteld en aan het oalt van de niet-schoolse instellingen dezelfde kwaliteitseisen worden gesteld.

De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het wenselijk is om het oalt te bekostigen. Naar hun mening behoort dit onderwijs meer tot de verantwoordelijkheid van de betreffende culturele groeperingen.

Voor het bekostigen van oalt bestaat een breed draagvlak. De Kamer heeft destijds ingestemd met het wetsvoorstel daartoe.

Memorie van toelichting

Financiële consequenties

De leden van de PvdA-fractie en D66-fractie stellen vragen over de financiële consequenties van het onderhavige wetsontwerp. Voorts vragen de PvdA-fractieleden of de regering inzicht heeft in de reden waarom de gemeenten tot op heden in het geheel niet overgaan tot subsidiëring van oalt aan niet-schoolse instellingen. De leden van de VVD-fractie vragen of het Chinese onderwijs geen financiële middelen uit het oalt-budget ontvangt en als dat zo is, welke verklaring de regering hiervoor heeft.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft geen financiële gevolgen voor de Rijksbegroting. Niet op voorhand is aan te geven of gelijkstelling van de rechtspositie van oalt-leerkrachten op niet-schoolse instellingen en op scholen leidt tot hogere kosten voor de gemeenten. Het Chinese onderwijs in Nederland ontvangt momenteel geen financiële middelen uit het oalt-budget maar ontvangt al wel in sommige gemeenten uit de eigen middelen van de gemeenten financiële ondersteuning. De keuze van de gemeenten deze instellingen al dan niet te subsidiëren is onder meer afhankelijk van de mate waarin de niet-schoolse instellingen beschikken over bevoegde oalt-docenten. Voor het Chinese onderwijs geldt dat een aantal Chinese docenten nog wordt opgeleid tot bevoegde oalt-docenten. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering de indruk heeft dat de rechtspositie van oalt-verzorgenden binnen het reguliere onderwijs in de praktijk precies gelijk is aan die van hun niet-oalt-docerende collega's inclusief deelname aan het Vervangings- en het Participatiefonds.

De rechtspositie van oalt-leerkrachten binnen het reguliere onderwijs is gelijk aan die van hun niet-oalt-docerende collega's aangezien beiden tot de categorie onderwijsgevend personeel behoren. Verder is in artikel 183, eerste lid, en artikel 184, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs bepaald dat het bevoegd gezag van een school is aangesloten bij het Vervangingsfonds respectievelijk Participatiefonds; deze bepalingen zien derhalve op al het onderwijzend personeel binnen het bekostigde reguliere onderwijs.

De leden van de VVD-fractie achten de vraag gerechtvaardigd waarom het voorliggende wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend, indien het zo is dat de meeste middelen aan Turks en Arabisch worden besteed vanwege rechtspositionele redenen.

Vooralsnog wordt het grootste deel van de oalt-middelen door gemeenten besteed aan het onderwijs aan de traditionele taalgroepen die onderwijs in eigen taal en cultuur ontvingen. Om tegemoet te komen aan wensen van nieuwe taalgroepen voor oalt kunnen gemeenten de ook daartoe ontvangen extra oalt-middelen inzetten en kunnen zij oalt-middelen gebruiken die op termijn vrijkomen door bijvoorbeeld afname van het aantal leerlingen binnen een reeds gesubsidieerde taalgroep. Indien oalt wordt verzorgd door niet-schoolse instellingen, zal voor de daaraan verbonden oalt-leerkrachten het bij dit wetsvoorstel geregelde rechtspositionele regime gelden.

Voorts vragen deze fractieleden of de regering kan motiveren waarom zij verwacht dat rechtspersonen die zich uitsluitend ten doel stellen oalt te verzorgen nu wel middelen uit het oalt-budget zullen ontvangen.

Ondergetekende heeft er geen zicht op of tengevolge van het onderhavige wetsvoorstel meer niet-schoolse instellingen door de gemeente voor oalt zullen worden gesubsidieerd. Overigens wordt de keuze van de gemeente deze instellingen al dan niet te subsidiëren onder meer bepaald door factoren die hierboven zijn genoemd naar aanleiding van een vraag van de PvdA-fractieleden.

De leden van de VVD-fractie vragen wie om deze wetswijziging heeft verzocht.

De vakorganisaties hebben de ambtsvoorganger van ondergetekende daarom verzocht omdat zij het niet wenselijk achtten dat voor oalt-personeel aan niet-schoolse instellingen voor wie dezelfde bevoegdheidseisen gelden en aan welk onderwijs dezelfde kwaliteitseisen worden gesteld, een andere rechtspositie geldt dan voor oalt-personeel verbonden aan scholen.

De leden van deze fractie vragen of overleg is gepleegd met bijvoorbeeld de stichting Chinese scholen Nederland. Graag willen de leden vernemen of de Chinese scholen en eventuele andere rechtspersonen zich met dit wetsvoorstel kunnen verenigen.

Met de Stichting van Chinese Scholen in Nederland is diverse malen overleg gepleegd over het Chinese onderwijs, onder andere over de opleiding voor Chinese oalt-leerkrachten en hun rechtspositie. Die stichting is ook gevraagd naar haar mening over dit wetsvoorstel en zij heeft aangegeven zich daarmee te kunnen verenigen.

De leden van de CDA-fractie vragen of deze wetswijziging de niet-schoolse instellingen nu en in de toekomst voor zodanig hoge kosten (bijvoorbeeld wachtgelden) zal kunnen plaatsen dat zij geen enkele behoefte hebben oalt te gaan verzorgen? Is er voor zulke zaken een financieel vangnet en wie is daarvoor verantwoordelijk, het rijk of de gemeente?

Op grond van artikel V van dit wetsvoorstel zal voor de duur van het lopende oalt-plan de huidige rechtspositionele wet- en regelgeving van toepassing blijven op de bestaande niet-schoolse instellingen die door de gemeente voor oalt worden gesubsidieerd. Moeilijk is aan te geven of na ommekomst van die periode als gevolg van dit wetsvoorstel niet-schoolse instellingen zullen worden geconfronteerd met hoge kosten in verband met bijvoorbeeld wachtgelden. Krachtens dit wetsvoorstel geldt echter ook voor de niet-schoolse instellingen op grond van artikel 171, zevende lid, van de WPO dat kosten van werkloosheidsuitkeringen ontstaan door vaststelling of wijziging van het oalt-plan ten laste van het Rijk komen indien het ontstaan van deze kosten is toe te rekenen aan het Rijk.

Deze leden denken dat – nu dit wetsvoorstel er waarschijnlijk voor zorgt dat niet-schoolse instellingen die oalt verzorgen, moeten opereren in meerdere rechtspersonen – dit voor deze organisaties veel administratie en overhead oplevert en willen weten hoe de regering hier tegenover staat.

De instellingen die vóór inwerkingtreding van deze wet niet alleen zorgdragen voor oalt maar ook voor andere activiteiten, kunnen voor continuering van de activiteiten die zien op oalt in de «tweede planperiode», volstaan met bijvoorbeeld het oprichten van een rechtspersoon waarvan het bestuur gelijk is aan het bestaande en bijvoorbeeld de oalt-administratie onderbrengen bij de bestaande rechtspersoon en de daar werkzame personen. Ondergetekende is dan ook van mening dat dit wetsvoorstel voor de genoemde instellingen niet veel administratie en overhead tot gevolg hoeft te hebben.

De leden van de CDA-fractie vragen welke rechtspositie voor oalt-leraren van niet-schoolse instellingen zou gelden indien deze wetswijziging niet zal worden doorgevoerd en wat in de praktijk de verschillen zouden zijn voor de oalt-leraren en voor de niet-schoolse instellingen.

De rechtspositie van de desbetreffende leerkracht zou in dat geval door partijen worden vastgelegd in de arbeidsovereenkomst volgens de bepalingen van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en zou al dan niet bij collectieve arbeidsovereenkomst (cao) zijn geregeld. Gelet op de contractsvrijheid die partijen normaal gesproken hebben bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst, is het niet goed mogelijk om aan te geven wat in de praktijk de verschillen zouden zijn. In ieder geval zou verplichte deelneming in de Stichting pensioenfonds ABP op grond van artikel 2 van de Wet privatisering ABP, zoals voorgesteld in het onderhavige wetsvoorstel, niet aan de orde zijn. Evenals de bij dit wetsvoorstel geregelde verplichting tot aansluiting van de niet-schoolse instelling bij het Participatiefonds en Vervangingsfonds.

Rechtspositie personeel

De leden van de PvdA-fractie vragen wie, nu en in de toekomst, de «oalt-verzorgenden» zijn.

Oalt kan worden verzorgd door enerzijds scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs en anderzijds door rechtspersonen die niet een dergelijke school in stand houden en welke naar het oordeel van de gemeente daarvoor in aanmerking komen. Feitelijk wordt het onderwijs gegeven door oalt-leerkrachten die in dienst zijn bij het bevoegd gezag van de bovengenoemde scholen dan wel bij de bovengenoemde rechtspersonen. Het onderhavige wetsvoorstel brengt daarin geen verandering.

Voorts vragen deze leden aan welke kwalificaties de oalt-verzorgenden moeten voldoen.

De bevoegdheidseisen voor het geven van oalt zijn neergelegd in het Bevoegdhedenbesluit WPO, het Onderwijskundig besluit WEC en het Inrichtingsbesluit W.V.O. Daarin zijn onder meer de bevoegdheidseisen voor het geven van het voormalige onderwijs in eigen taal en cultuur omgezet in een bevoegdheid voor oalt. De bevoegdheidseisen gelden voor alle oalt-leerkrachten, dus ook voor hen die oalt geven op de niet-schoolse instellingen. De hierna genoemde bewijzen van bekwaamheid verlenen de bevoegdheid tot het geven van oalt. Het diploma van de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer voor buitenlandse onderwijsgevenden, het diploma van de applicatiecursus eigen taal en cultuur tezamen met een ander voorgeschreven bewijs van bekwaamheid, het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar in één der allochtone levende talen in het primair onderwijs of op het beroep van leraar basisonderwijs tezamen met een vereiste verklaring met gunstig resultaat inzake oalt, het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd examen in de vierjarige deeltijdse studierichting leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Turks of in Arabisch tezamen met de laatstgenoemde verklaring, en het diploma van de pedagogisch-didactische cursus oalt.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een overgangsregeling die een gemeente nu treft maximaal voor de periode van vigerend oalt-beleid geldt; zij vragen of dat in de praktijk voor in principe 4 jaar betekent, te weten tot aan de volgende peiling. Voorts vragen zij wanneer duidelijk zal worden welke rechtspositie alle oalt-verzorgenden hebben na afloop van de eerste oalt-periode in 2002.

De zogenaamde overgangsregeling (artikel V van dit wetsvoorstel) bewerkstelligt dat de niet-schoolse instellingen die op het moment dat deze wet in werking treedt door de gemeente voor oalt worden gesubsidieerd, blijven vallen onder de vóór die inwerkingtreding geldende wetgeving voor de duur van het gemeentelijk plan inzake oalt dan wel voor de looptijd van het gemeentelijk besluit omtrent de verdeling van de middelen waarop de subsidie is gebaseerd. Het in de onderhavige wet bepaalde zal eerst vanaf 1 augustus 2002 op die rechtspersonen van toepassing zijn, mits zij op basis van een door de gemeente vastgesteld tweede plan inzake oalt (2002–2006) dan wel besluit omtrent de verdeling van de voor oalt bestemde middelen worden gesubsidieerd. Voor alle rechtspersonen die na inwerkingtreding van deze wet voor de eerste maal door de gemeente voor oalt worden gesubsidieerd, geldt met onmiddellijke ingang het hierbij geregelde rechtspositionele regime.

Op onderwijsactiviteiten van oalt-leerkrachten verbonden aan niet-schoolse instellingen zal toezicht van de inspectie plaatsvinden. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe in dit verband met praktische belemmeringen (b.v. niet-schoolse activiteiten op zaterdag) zal worden omgegaan.

De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het oalt. Indien het nodig is voor dat toezicht, dan zal zij die taak ook op zaterdag uitoefenen.

De leden van de PvdA-fractie dringen aan op een evaluatie van de wet vanaf het moment dat deze in werking treedt.

In het kader van de wet inzake oalt wordt zorggedragen voormonitoring. Vanaf de inwerkingtreding van de onderhavige wet zullen uiteraard ook de hierbij geïntroduceerde rechtspositionele aspecten betrokken worden bij het traject van monitoren inzake oalt. Een afzonderlijke evaluatie is daarom niet nodig.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het onderhavige wetsvoorstel geen voorbeeld is van deregulering. Zij geven daarom in overweging de betrokken rechtspersonen de keuze te geven het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing te verklaren.

Ondergetekende onderkent dat zonder tussenkomst van de wetgever partijen, dat wil zeggen de door de gemeente voor oalt gesubsidieerde rechtspersoon die niet een school in stand houdt en de oalt-leerkracht die bij hem in dienst is, vrij zijn de rechtspositie door middel van de arbeidsovereenkomst onderling te regelen, behoudens de eventuele toepasselijkheid van een cao, bijvoorbeeld de welzijns-cao. De ambtsvoorganger van ondergetekende is echter om eerder genoemde reden met de vakorganisaties overeengekomen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wettelijk van toepassing te verklaren. Het voorliggende wetsvoorstel vormt hiervan de uitwerking. Wellicht ten overvloede merkt ondergetekende nog op dat verplichte deelneming in de Stichting pensioenfonds ABP op grond van artikel 2 van de Wet privatisering ABP en verplichte aansluiting bij het Participatiefonds en Vervangingsfonds zonder het in dit wetsvoorstel daaromtrent geregelde, voor deze instellingen niet het geval zouden zijn.

De leden van deze fractie evenals de leden van de D66-fractie vragen waarom de rechtspersonen hun activiteiten dienen te beperken tot onderwijsactiviteiten. Andere culturele activiteiten kunnen naar het oordeel van de VVD-fractieleden zonder bezwaar door deze rechtspersonen worden ontplooid.

Dit wetsvoorstel zou zonder de wettelijke beperking tot oalt-activiteiten het ongewenste effect hebben dat voor het personeel binnen een en dezelfde rechtspersoon verschillende rechtspositionele regelingen gelden. Bovendien draagt deze beperking ertoe bij dat het criterium van de objectsubsidie bij deze instellingen goed aansluit op de criteria voor de instellingen die op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP vallen onder de werking van die wet. Een ongelimiteerde toetreding tot de Stichting Pensioenfonds ABP wordt voorts door het opnemen van die beperking in de wettekst voorkomen.

De VVD-leden merken verder op nog niet overtuigd te zijn van de noodzaak van deze regelgeving.

Om te bewerkstelligen dat de rechtspositie van het personeel dat oalt geeft op de niet-schoolse instellingen gelijk is aan die van het personeel dat oalt geeft op de scholen, zoals met de vakorganisaties is afgesproken, is onder andere nodig dat ten aanzien van de niet-schoolse instellingen bij wet de verplichte deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP en verplichte aansluiting bij het Participatiefonds en Vervangingsfonds wordt vastgelegd. Het onderhavige wetsvoorstel zorgt daarvoor.

De VVD-fractieleden vragen of er geen (extra) barrières worden opgeworpen voor de bij dit wetsvoorstel betrokken rechtspersonen om oalt te verzorgen en zijn van mening dat voor nieuwe taalgroepen de drempel verlaagd en niet verhoogd dient te worden.

Gezien de aard van deze wetswijziging meent ondergetekende dat die barrières niet worden opgeworpen. Er wordt geëist dat de oalt-activiteiten in een afzonderlijke rechtspersoon worden ondergebracht. Dit is een eis van formele aard die – zoals hiervoor reeds is aangegeven – weinig praktische consequenties behoeft te hebben; een nieuw bestuur of nieuwe huisvesting is niet nodig. Daarnaast wordt op het personeel het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing verklaard. Omtrent de kosten die hieruit mogelijk kunnen voortvloeien, kunnen tussen de oalt-rechtspersoon en de gemeente afspraken worden gemaakt.

De vraag van de D66-fractie waarom de activiteiten van de rechtspersonen die niet een school zijn, moeten worden beperkt tot de onderwijsactiviteit oalt, heb ik hierboven beantwoord tezamen met een soortgelijke vraag van de VVD-fractieleden.

De leden van de D66-fractie vragen wat dit wetsvoorstel betekent voor de mogelijkheden van de gemeenten ten aanzien van de inrichting van het oalt.

Deze wetswijziging brengt met zich dat gemeenten slechts nog die niet-schoolse instellingen kunnen subsidiëren voor het verzorgen van oalt die zich blijkens hun statuten uitsluitend ten doel stellen oalt te verzorgen. De instellingen die vóór inwerkingtreding van deze wet niet alleen zorgdragen voor oalt maar ook voor andere activiteiten, kunnen voor continuering van de activiteiten die zien op oalt in de tweede planperiode, volstaan met bijvoorbeeld het oprichten van een rechtspersoon waarvan het bestuur gelijk is aan het bestaande, en de oalt-administratie onderbrengen bij de bestaande rechtspersoon en de daar werkzame personen.

De leden van de D66-fractie vragen welke rechtspositie oalt-leraren hebben op een niet-schoolse instelling en vragen of deze wetswijziging een verbetering van hun rechtspositie inhoudt.

Op dit moment is die rechtspositie geregeld in een arbeidsovereenkomst tussen de leerkracht en de instelling en, afhankelijk van de activiteiten van die rechtspersoon, in een collectieve arbeidsovereenkomst. De voorgestelde wetswijziging trekt de rechtspositie van oalt-leerkrachten op scholen en niet-schoolse instellingen gelijk en verandert de rechtspositie van de afzonderlijke oalt-leerkracht op de niet-schoolse instelling. Dit wordt door de vakorganisaties als een verbetering ervaren omdat voor de genoemde leerkrachten ook dezelfde bevoegdheidseisen en aan het onderwijs dezelfde kwaliteitseisen worden gesteld.

Deze leden vragen hoeveel oalt-leraren les geven op een niet-schoolse instelling en hoeveel oalt-leraren les geven op een school en een niet-schoolse instelling.

Het is ondergetekende niet bekend hoeveel oalt-leraren lesgeven op een niet-schoolse instelling en hoeveel oalt-leraren lesgeven op een school en een niet-schoolse instelling. In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel heeft ondergetekende op basis van informatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten verstrekt ten tijde van het opstellen van die memorie, gemeld dat er nog geen gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid om niet-schoolse instellingen voor oalt te subsidiëren. Uit een in december 1999 gepubliceerd onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid zou kunnen worden afgeleid dat er inmiddels wel niet-schoolse instellingen worden gesubsidieerd. Navraag bij de gemeenten die in het kader van voornoemd onderzoek hadden aangegeven niet-schoolse instellingen voor oalt te (gaan) subsidiëren, leerde echter dat het vooral gaat om gemeenten die van plan zijn om, op termijn, niet-schoolse instellingen uit het oalt-budget te subsidiëren. Slechts in één van de bevraagde gemeenten wordt momenteel een vorm van buitenschools oalt gesubsidieerd uit het oalt-budget.

Deze leden vragen of de regering de zinsnede kan toelichten, dat het criterium van de objectsubsidie bij deze instellingen goed in het verlengde komt te liggen van de criteria voor de instellingen die zijn aangegeven in artikel 2.

Om als werknemer in dienst van een privaatrechtelijk lichaam (bijvoorbeeld een school voor bijzonder onderwijs) aangemerkt te worden als overheidswerknemer in de zin van artikel 2 van de Wet privatisering ABP, is – kort samengevat – in ieder geval vereist dat het privaatrechtelijke lichaam zich het geven van onderwijs ten doel stelt en dat de hieruit voortvloeiende personeelskosten voor ten minste 51% door de overheid worden vergoed op basis van een onderwijswet. Indien deze situatie zich voordoet, worden alle werknemers van de desbetreffende rechtspersoon als overheidswerknemer aangemerkt. Doorslaggevend zijn dus niet de taakomschrijving en bekostiging van de individuele werknemer, maar de doelstelling en bekostiging van de rechtspersoon als zodanig. Het voorgestelde criterium voor niet-schoolse instellingen die oalt verzorgen, sluit hier nauw op aan.

Diversen

De leden van de D66-fractie vragen of de regering van mening is dat dit voorstel ertoe zal leiden dat gemeenten niet-schoolse instellingen gaan subsidiëren.

Zoals hiervoor aangegeven, worden er inmiddels al niet-schoolse instellingen gesubsidieerd voor oalt. Of een gemeente een niet-schoolse instelling subsidieert voor het verzorgen van oalt is afhankelijk van vraag en aanbod in de lokale situatie en de uitwerking daarvan in het oalt-plan. Ondergetekende kan niet aangeven of dit voorstel, dat slechts tot doel heeft de rechtspositie van oalt-leerkrachten werkzaam aan scholen en werkzaam aan niet-schoolse instellingen wettelijk aan elkaar gelijk te stellen, ertoe zal leiden dat meer gemeenten niet-schoolse instellingen gaan subsidiëren.

Voorts vragen deze leden wat de consequenties van het onderhavige wetsvoorstel zijn voor bestaande stichtingen voor oalt.

Krachtens dit wetsvoorstel kunnen niet-schoolse instellingen nog slechts in aanmerking komen voor subsidiëring voor oalt door de gemeente indien zij zich blijkens de statuten uitsluitend ten doel stellen onderwijs in een of meer allochtone levende talen te verzorgen. De bestaande niet-schoolse instellingen die niet alleen oalt verzorgen maar ook zorgdragen voor andere activiteiten, dienen dan ook een nieuwe rechtspersoon op te richten om te kunnen worden gesubsidieerd voor oalt.

De leden van de SGP-fractie vragen in verband met artikel V van het wetsvoorstel wat de looptijd van het overgangsrecht kan zijn en suggereren deze zonodig aan een tijdslimiet te binden.

Een oalt-plan wordt voor de duur van telkens vier schooljaren vastgesteld. Het overgangsrecht van artikel V, gekoppeld aan de duur van het lopende plan, heeft daarom betrekking op een tijdspanne die loopt tot en met 31 juli 2002.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Naar boven