26 933
Personeelszorg rond vredesoperaties

nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 1999

In bijlage doe ik u ter uitvoering van de motie Van den Doel/Van 't Riet (TK 26 200 X nr. 18) de notitie «Personeelszorg rond vredesoperaties» toekomen.

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

InhoudsopgaveBlz.
   
Inleiding3
   
De uitzendnorm en de uitzendfrequentie4
– algemeen4
– de uitzendnorm in de praktijk4
– personeel meerdere keren uitgezonden6
   
Zorg vóór de uitzending9
– werving en selectie9
– opleiding en training9
– gezondheidsrisico's11
   
Zorg tijdens de uitzending11
– hulpverlening tijdens de uitzending12
– medische aspecten13
– ontspanning13
– contact met de oude werkplek14
– verlofregeling15
– repatriëring15
– (primaire) afwikkelingsfase16
   
Zorg na de uitzending17
– secundaire afwikkelingsfase17
 terugkeer- of readaptatieprogramma's17
 medische aspecten na terugkeer17
– tertiaire afwikkelingsfase18
 actieve opsporing problemen18
– zorg na dienstverlating19
– case-management20
   
Thuisfrontzorg20
   
Overige onderwerpen23
– functietoewijzing na uitzending23
– rechtspositionele vraagstukken24
– inzet burgerpersoneel bij vredesoperaties25
   
Literatuurlijst26

Inleiding

Sinds 1990 zijn ongeveer 37 000 militairen uitgezonden geweest in het kader van een vredes- of humanitaire operatie. Deze inzet betekent een forse ingreep in het persoonlijk leven van de individuele militair en dat van zijn of haar directe omgeving. Dat brengt een grote verantwoordelijkheid voor Defensie met zich mee. Het verplicht uit het oogpunt van personeelszorg tot een goede begeleiding van militairen en hun thuisfront vóór, tijdens en na de uitzending.

De zorg voor uitgezonden militairen vraagt blijvende aandacht en inspanning. Eind vorig jaar heeft ook Uw Kamer bij de behandeling van de begroting aandacht gevraagd voor de voorbereiding en uitvoering van de vredesmissies waarbij met name gewezen werd op de personele aspecten daarvan. Ik waardeer deze aandacht van Uw Kamer voor het welzijn van de militairen bijzonder en schets U in deze brief dan ook graag de inspanningen die Defensie verricht in het kader van de personeelszorg voor uitgezonden militairen. Daarmee vormt deze brief een reactie op de motie Van den Doel/Van 't Riet over de evaluatie van de personele aspecten verbonden aan vredesoperaties (Kamerstukken TK 26 200 X, nr. 18). De operationele aspecten met betrekking tot de uitzendingen komen uiteraard niet in deze brief aan de orde.

Het personeelszorgbeleid wordt overigens naar aanleiding van opgedane ervaringen voortdurend geëvalueerd en bijgesteld. De uiteenlopende ervaringen bij uitzendingen vormen een belangrijk richtsnoer om het vastgelegde beleid steeds weer te blijven toetsen en – indien nodig – aan te passen. De krijgsmachtdelen doen dan ook systematisch onderzoek onder uitgezonden militairen en hun thuisfront naar hun bevindingen en hun welzijn. Ook zijn de laatste jaren enkele grote externe onderzoeken verricht naar de zorgbehoefte van uitgezonden militairen. In een bijlage zijn de belangrijkste onderzoeken en evaluaties weergegeven die mede ten grondslag hebben gelegen aan het beleid zoals vastgelegd in deze brief.

Geconcludeerd kan worden dat bij uitzendingen altijd rekening gehouden moet worden met psychosociale problematiek bij terugkeer, ondanks een zorgvuldige voorbereiding en begeleiding. Gemiddeld heeft één op de vijf militairen na een uitzending te maken met psychosociale problematiek. Bij gemiddeld ruim twee procent van de militairen is sprake van een post traumatische stress stoornis (PTSS). Deze percentages komen overigens overeen met in de literatuur bekende cijfers met betrekking tot uitzendingen van buitenlandse militairen. De percentages noodzaken tot een blijvende grote aandacht voor een gedegen zorgbeleid rondom uitzendingen.

In de discussie naar aanleiding van de Hoofdlijnennotitie is nog eens expliciet aandacht gevraagd voor de uitzendnorm (een half jaar uitzenden en een jaar thuis). Hieronder zal als eerste op deze uitzendnorm worden ingegaan. Daarbij komt de vraag aan de orde of deze norm in de praktijk altijd gehanteerd kon worden. Verder zal worden stilgestaan bij de vraag of de norm – over een langere periode bezien – voor het personeel een te grote belasting vormt.

Daarna zal worden ingegaan op de kern van deze brief: de personeelszorgactiviteiten rondom uitzendingen. Daarbij is sprake van een drie-sporenbeleid: de zorg vóór de uitzending, de zorg tijdens de uitzending en de nazorg. Daarna zal ik ingaan op de zorg voor het thuisfront. Tenslotte wordt aandacht besteed aan enkele andere onderwerpen gerelateerd aan de zorg voor personeel. Het betreft achtereenvolgens enkele rechtspositionele vraagstukken, de uitzending van burgerpersoneel en de functietoewijzing na uitzending van militair personeel.

De uitzendnorm en de uitzendfrequentie

Algemeen

In de Prioriteitennota is gesteld dat de Nederlandse krijgsmacht in staat moet zijn om gelijktijdig deel te nemen aan vier vredesoperaties. Het gaat dan om bijdragen op het niveau van een bataljon of een equivalent daarvan (bijvoorbeeld twee fregatten of een squadron jachtvliegtuigen), dan wel om een substantiële bijdrage van ondersteunende eenheden. Het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht moet zodanig zijn dat uitgaande van operaties in het lage deel van het crisisbeheersingsspectrum de deelname zo nodig gedurende drie jaren is vol te houden.

Als norm geldt dat een periode van uitzending wordt gevolgd door een tweemaal zo lange periode van niet-uitzending. De uitzendnorm is dus 1:21. Omdat uitzendingen meestal zes maanden duren, betekent dat dat personeel eens per anderhalf jaar maximaal zes maanden wordt uitgezonden. Maar de uitzendnorm geldt dus ook bij kortere of langere uitzendingen (bij een periode van bijvoorbeeld 4 maanden uitzenden, volgt een periode van minimaal 8 maanden niet-uitzenden). De norm impliceert dat er voor elke uit te zenden eenheid in beginsel twee andere aanwezig moeten zijn voor opleiding en aflossing.

De Nederlandse krijgsmacht heeft de afgelopen jaren – met 37 000 uitgezonden militairen – een aanzienlijke bijdrage geleverd aan diverse vredes- en humanitaire operaties. Van verscheidene kanten – ook in de Strategische Toekomstdiscussie Defensie – is erop gewezen dat de frequentie van de uitzendingen een te grote belasting is voor het uitgezonden personeel (Kamerstuk 26 382, nr. 6). Ook de centrales van overheidspersoneel stellen dat de huidige uitzendnorm te zwaar is. Zij stellen bovendien dat zelfs aan de huidige uitzendnorm niet altijd de hand wordt gehouden. Tijdens de behandeling in de Kamer van de Hoofdlijnennotitie is eveneens uitvoerig ingegaan op de uitzendnorm. Aangegeven is toen dat bij de evaluatie van de personele consequenties van vredesoperaties ook gekeken zou worden naar het huidige uitzendbeleid en de frequentie waarmee personeel wordt uitgezonden.

Hieronder worden de volgende twee vragen aan de orde gesteld:

– in hoeverre kan in de praktijk de uitzendnorm worden gehandhaafd dat personeel maximaal eens per anderhalf jaar voor zes maanden wordt uitgezonden;

– in hoeverre is personeel – al dan niet met inachtneming van de uitzendnorm – meerdere keren uitgezonden.

De uitzendnorm in de praktijk

Uitzendnorm

De uitzendnorm dat personeel eens per anderhalf jaar voor zes maanden wordt uitgezonden, wordt in beginsel door alle krijgsmachtdelen gehanteerd.

Het aantal militairen van de Koninklijke landmacht dat na een uitzending van zes maanden, binnen een jaar wederom aan een buitenlandse missie deelneemt, is gering. Inbreuk op de norm, als het eenheden betreft, komt in principe niet voor. De norm vormt voor de Koninklijke landmacht de basis voor de herschikking van gevechtsfuncties. Doordat het aantal missies recentelijk is toegenomen, kan het echter zijn dat voor eenheden op beperkte schaal net niet aan de norm wordt voldaan. Zo staat de compagnie van 11 Infbatlumbl die in juni dit jaar is teruggekeerd, in mei 2000 gepland om opnieuw te worden uitgezonden. Door het grote aantal missies komt het soms ook voor dat een beroep moet worden gedaan op een militair met een specifieke deskundigheid die korter dan een jaar terug is van een vredesmissie. Zo zullen enkele genisten die van eind 1998 tot april 1999 aan EFORCE hebben deelgenomen, in januari 2000 weer worden uitgezonden voor KFOR. Ook komt het op beperkte schaal voor dat personeel na uitzending wordt overgeplaatst en binnen een jaar na uitzending met de nieuwe eenheid wordt uitgezonden.

In de praktijk doen zich echter in geringe mate problemen voor, omdat uitzendingen binnen een jaar na terugkomst van de vorige uitzending vaak met instemming en in sommige gevallen zelfs op verzoek van betrokkenen plaatsvinden. Getracht wordt om overschrijding van de norm zo veel als mogelijk te voorkomen. Verder worden – indien noodzakelijk en enigszins mogelijk – niet alle functies in het uitzendgebied gevuld. Zo worden momenteel in Bosnië niet alle bergingsfuncties gevuld. Ook zijn in dat verband in Kosovo de genie-eenheden niet volledig organiek gevuld. Personeel is in Nederland weliswaar beschikbaar, maar wordt vanwege het uitzendverleden thans niet uitgezonden.

De uitzendnorm 1:2 is ook bij de Koninklijke marine het planningsinstrument voor het uitzenden van eenheden en personeel voor vredesoperaties. In beginsel zijn alle eenheden dan ook niet langer dan zes maanden in een periode van achttien maanden uitgezonden of werd de bemanning tijdig gewisseld, zodat steeds aan de uitzendnorm kon worden voldaan. Uitzondering hierop vormen zo'n twintig mariniers die op vrijwillige basis voor een tweede keer werden uitgezonden naar Cambodja. Een overschrijding van de norm heeft ook plaatsgevonden ten aanzien van de inzet van een drietal fregatten, die om operationele redenen binnen een jaar na terugkeer, voor een tweede maal werden ingedeeld voor de vredesoperatie in de Adriatische Zee. Van de drie schepen hebben enkele tientallen bemanningsleden de tweede reis meegemaakt en daarmee de norm overschreden.

Bij de Koninklijke Marine doen zich verder bij bepaalde categorieën personeel, waarbij sprake is van tekorten, knelpunten voor ten aanzien van de uitzendnorm. Met name officieren van de operationele dienst en schepelingen van de technische dienst worden frequenter dan gebruikelijk tussen schepen overgeplaatst om vacatures te vervullen. In een aantal gevallen leidt dit tot een overschrijding van de uitzendnorm. Deze knelpuntsituaties hebben nadrukkelijk de aandacht bij de Koninklijke marine. Getracht wordt de overschrijding van de uitzendnorm zo veel als mogelijk te voorkomen.

Ook bij de Koninklijke luchtmacht geldt als norm dat detachementen nooit meer dan 6 maanden per anderhalf jaar worden uitgezonden. Voor het samenstellen van F-16-detachementen van de Koninklijke luchtmacht wordt bij toerbeurt gedurende een aaneengesloten periode van 6 maanden één van de drie operationele F-16-vliegbases aangewezen. Binnen bepaalde grenzen kan een commandant van een vliegbasis bepalen in hoeverre in dat half jaar met zijn eigen personeel wordt gerouleerd. Over het algemeen is voor de leiding van een detachement een uitzendtermijn van 6 maanden aangehouden, voor het logistiek en grondpersoneel een termijn van 3 maanden en, om operationele redenen, voor de vliegers gemiddeld zes weken. Overschrijding van de uitzendnorm vond slechts in een enkel geval plaats, meestal op verzoek van de militair zelf.

Ook bij de Koninklijke marechaussee wordt de uitzendnorm 1:2 in beginsel onverkort gehanteerd. Voor 70 militairen is sinds 1990 in geringe mate afgeweken van de standaard uitzendnorm. In alle gevallen betrof het echter vrijwilligers die zelf opteerden om binnen een jaar na uitzending wederom te worden uitgezonden.

Afwijkende uitzendtermijnen

Voor bepaalde categorieën personeel worden afwijkende uitzendtermijnen gehanteerd. Onder uitzendtermijn wordt verstaan: de lengte van de uitzending. Zoals eerder aangegeven, is dat bijvoorbeeld het geval voor de F-16-vliegers van de Koninklijke luchtmacht. Een vergelijkbare systematiek wordt door de Koninklijke marine gehanteerd voor het Orion-personeel. Krijgsmachtbreed geldt er ook een kortere uitzendtermijn voor gespecialiseerd medisch personeel, omdat tijdens de uitzending het aanbod van werk te eenzijdig is om de benodigde kennis en ervaring op peil te houden. Overigens zijn er, zoals bekend, door een tekort aan medisch personeel contracten met reguliere ziekenhuizen gesloten voor het uitzenden van gespecialiseerd personeel.

Voor waarnemersfuncties en functies bij een internationale staf van een vredesoperatie, kan de uitzendtermijn langer zijn dan zes maanden. Dergelijke uitzendingen geschieden zoveel als mogelijk op basis van vrijwilligheid. Voor UNTSO-waarnemers (United Nations Truce Supervision Organisation in het Midden-Oosten) geldt een uitzendtermijn van een jaar. In tegenstelling tot andere operaties is het bij deze missie toegestaan het gezin mee te nemen.

Zoals gesteld, wordt indien sprake is van een langere of kortere uitzendtermijn dan zes maanden de norm in beginsel nog steeds gehanteerd, maar nu dus toegepast op de afwijkende uitzendtermijn. Ter illustratie: medisch specialisten kunnen na een uitzending van drie maanden, na zes maanden weer worden uitgezonden.

Conclusie uitzendnorm in de praktijk

Resumerend kan worden gesteld dat de uitzendnorm 1:2 door alle krijgsmachtdelen als randvoorwaarde bij de planning voor het uitzenden van eenheden wordt gehanteerd. In het algemeen zijn de krijgsmachtdelen goed in staat zich te houden aan het vastgestelde uitzendbeleid. Slechts in geringe mate moet hiervan worden afgeweken, bijvoorbeeld vanwege vervanging door ziekte of wanneer sprake is van bijzondere kwaliteiten. Ook wordt soms van de norm afgeweken, omdat sprake is van tekorten in bepaalde personeelscategorieën. Dit leidt tot een grote druk op het betrokken personeel en deze knelpuntcategorieën hebben dan ook nadrukkelijk de aandacht. In vrij veel gevallen levert uitzending in strijd met de afgesproken norm overigens weinig problemen op, omdat vaak een beroep kan worden gedaan op vrijwilligers. Desalniettemin was de uitzendnorm ook binnen de Strategische Toekomstdiscussie Defensie een belangrijk aandachtspunt. In de Defensienota zal hier dan ook nadrukkelijk op in worden gegaan.

Personeel meerdere keren uitgezonden

In deze paragraaf zal worden stilgestaan bij de vraag in hoeverre personeel – al dan niet met inachtneming van de uitzendnorm – meerdere keren is uitgezonden.

Een gedeelte van de 37 000 uitgezonden militairen is meer dan één keer uitgezonden. In totaal is sinds het begin van de jaren negentig ruim 47 000 keer een militair uitgezonden.

Bij de Koninklijke landmacht zijn vanaf 1990 ruim 21 000 personen uitgezonden geweest. Daarvan zijn ongeveer 2500 militairen twee keer, 400 militairen drie keer, 50 militairen vier keer en 10 militairen vijf keer uitgezonden. In totaal gaat het om bijna 25 000 uitzendingen. Van het frequenter uitgezonden personeel heeft 40% een BOT- en 60% een BBT-aanstelling.

Met name logistiek en geniepersoneel wordt frequent voor vredesoperaties uitgezonden. Naarmate vredesoperaties langer duren, zullen met name BOT-militairen en BBT'ers met een verlengd contract vaker een uitzending gaan meemaken. De veelheid van uitzendingen kan dan ook met name onder de genoemde categorieën als belastend worden ervaren. Er zijn signalen dat onder frequenter uitgezonden personeel «uitzendmoeheid» begint te ontstaan. Dit uit zich onder meer in BBT'ers die hun contracten om die reden niet (verder) verlengen en jonge BOT'ers die de dienst verlaten.

Bij de Koninklijke marine hebben ongeveer 9 100 militairen deelgenomen aan vredesoperaties. Ongeveer 1700 KM-militairen zijn meer dan één keer uitgezonden. In totaal gaat het om bijna 11 000 uitzendingen.

Hoewel een uitzending in het kader van vredesoperaties door het KM-personeel als een bijzondere operatie wordt gezien, dient gesteld te worden dat bij de KM bij voortduring personeel voor langere tijd van huis is, ook voor andere inzet dan alleen vredesoperaties. Op ieder moment van het jaar is een grote groep personeel aan boord van schepen voor langdurige «deployments» ingezet. Deze situatie is normaal voor de marine en vormt een integraal deel van het werk. Onderzoek wijst echter uit dat een groeiend aantal KM-personeelsleden en hun thuisfront de langdurige afwezigheid die operationele plaatsingen impliceren, in toenemende mate als belastend ervaren voor de gezinsomstandigheden. Deze gevoelens zijn voor de Koninklijke marine de belangrijkste reden geweest om de periode dat fregatten ingedeeld zijn in de permanente NAVO-squadrons terug te brengen van zes naar vier maanden. Deze aanpassing van de uitzendtermijn is van toepassing op de reguliere operationele verplichtingen. De uitzendtermijn voor vredesoperaties is ongewijzigd.

Bij de Koninklijke luchtmacht zijn circa 5300 militairen uitgezonden. Daarvan zijn er 1700 meer dan één keer uitgezonden. In totaal gaat het om 9600 uitzendingen. Tot 1993 was er bij de Koninklijke luchtmacht alleen sprake van individuele uitzendingen en van de inzet van de groepen geleide wapens in het kader van de Golfoorlog begin 1991. De frequentie van het uitzenden van luchtmachtpersoneel is fors toegenomen sinds de stationering van F-16-detachementen in Italië. Een aanzienlijk deel van dat personeel is meerdere malen uitgezonden. Iedere vliegbasis is drie keer verantwoordelijk geweest voor de uitzending van F-16-detachementen. Voor manschappen (BOT en BBT) en onderofficieren BBT geldt dat zij gemiddeld twee keer zijn uitgezonden. Voor onderofficieren BOT en officieren (BOT en BBT) ligt dit gemiddeld op drie. De uitzendtermijn varieerde per categorie. Het onderzoek binnen de luchtmacht naar de werkdruk en werklast van het personeel heeft onder andere uitgewezen dat juist ook ten gevolge van de uitzendingen bij de F-16-vliegbases een grotere werkdruk en -last wordt ervaren. De langdurige inzet, eerst vanuit Villafranca en later vanuit Amendola, is voor velen een aanzienlijke belasting geweest.

Van de Koninklijke marechaussee zijn in totaal 1256 militairen uitgezonden. Daarvan zijn 225 militairen meer dan één keer uitgezonden. In totaal ging het om iets meer dan 1500 uitzendingen. Veruit het merendeel van het frequenter uitgezonden personeel heeft een BOT-aanstelling.

Conclusie

Gesteld kan worden dat op dit moment het merendeel van de militairen één keer is uitgezonden. Zo'n 25% van de ruim 37 000 uitgezonden Nederlandse militairen hebben twee of meer keer deelgenomen aan een vredes- of humanitaire operatie.

In het onderstaande overzicht zijn de aantallen per krijgsmachtdeel gerangschikt.

 aantal uitzendingenaantal uitgezonden militairenvaker uitgezonden militairen
Kon. landmacht25 00021 0002 900
Kon. marine11 0009 1001 700
Kon. luchtmacht9 6005 3001 700
Kon. marechaussee1 5001 250225
Totaal47 10036 6506 525

De derde kolom «vaker uitgezonden militairen» omvat militairen die twee of meer keer zijn uitgezonden. Het aantal in de eerste kolom is dus hoger dan de optelsom van de tweede en derde kolom.

Globaal gesproken is constant ongeveer 4,5% van het militaire personeel op missie. Indien vaker is deelgenomen aan een vredesof humanitaire operatie, is daarbij vaak sprake van een langere termijn dan één jaar tussen de verschillende uitzendingen. Meerdere uitzendingen achter elkaar volgens de uitzendfrequentie van 1:2 (6 maanden uitzending, 12 maanden thuis, 6 maanden uitzending etc.) is dus slechts voor een beperkte groep realiteit. Het betreft bij de Koninklijke landmacht dan met name logistiek personeel en personeel van de genie. Ook het personeel van de F-16-detachementen van de Koninklijke luchtmacht is de laatste jaren veelvuldig uitgezonden. Bij de Koninklijke Marine zijn vooral bepaalde categorieën operationeel en technisch personeel frequent uitgezonden. Verder worden bij alle krijgsmachtdelen medisch specialisten veelvuldig uitgezonden.

De groep militairen die – ondanks de inachtneming van de uitzendnorm – geconfronteerd wordt met frequente uitzendingen, ervaart dat in toenemende mate als een grote belasting, zeker in combinatie met de toenemende werkdruk tijdens de periode dat men niet is uitgezonden. Zoals ook naar voren kwam in de Strategische Toekomstdiscussie en zoals ook is aangegeven door de centrales van overheidspersoneel begint er bij bepaalde groepen uitzendmoeheid te ontstaan. Daarbij speelt natuurlijk ook een rol dat de meeste militairen naast vredesoperaties ook veelvuldig geconfronteerd worden met oefeningen en andere uitzendingen, waarbij zij «weg-van-huis» zijn. Dat is onder meer het geval bij de Koninklijke marine waar sprake kan zijn van een reguliere vaarperiode snel volgend op een vredesoperatie.

Uit onderzoek blijkt ook dat een meerderheid van het personeel het als te zwaar zou ervaren als de uitzendnorm 1:2 voor hen realiteit zou worden, met andere woorden: als zij daadwerkelijk meerdere keren achter elkaar een jaar na uitzending opnieuw zouden worden uitgezonden. Daarbij komt vooral naar voren dat die uitzendfrequentie te belastend zou zijn voor het gezin. Verschillende onderzoeken onder het thuisfront laten een soortgelijk beeld zien. Overigens zal met de blijvende inzet voor vredesoperaties het aantal militairen dat meerdere keren wordt uitgezonden en dat ook daadwerkelijk geconfronteerd gaat worden met de uitzendfrequentie van 1:2 de komende tijd toenemen. Naarmate het aantal missies toeneemt en uitzendingen frequenter op elkaar volgen, zal dit vooral voor BOT- en BBT-personeel met een langer contract als belastend worden ervaren.

In de Defensienota zal nader worden ingegaan op de vraag of en in welke mate met deze toenemende belasting rekening kan worden gehouden.

Zorg voor de uitzending

Een goede personeelszorg begint al ruim voor een vredesoperatie. Daarbij wordt uiteraard de verwevenheid van de zorg vóór, tijdens en na de uitzending in ogenschouw genomen. De zorg vóór de uitzending is dan ook vanzelfsprekend afgestemd op mogelijk te verwachten psychosociale problematiek.

Werving en selectie

Reeds bij de selectie van nieuw personeel wordt vastgesteld of iemand uitzendgeschikt is. Al het militair personeel kan immers worden uitgezonden. Ook de voorlichting en werving van nieuw personeel is sterk gericht op de nieuwe taken van de krijgsmacht. Daarbij wordt dus zowel aan de positieve aspecten van inzet in een vredesoperatie (zoals het optreden in internationaal verband en het leveren van een bijdrage aan vrede en veiligheid) aandacht besteed, als ook aan mogelijke risico's en de minder plezierige of zelfs negatieve elementen (zoals de kans op psychische problemen na traumatische ervaringen en het feit dat men regelmatig een half jaar van huis is).

De selectieprocedure van nieuw militair personeel is op basis van bevindingen uit gedragswetenschappelijke onderzoeken aanzienlijk verbeterd. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van gegevens over militairen die van een uitzending werden gerepatrieerd of vervroegd de dienst verlieten. Bij de selectie worden door psychologische tests, persoonlijkheidsvragenlijsten en interviews conclusies getrokken ten aanzien van de mate van uitzendgeschiktheid. Kandidaten met een verhoogd risico worden afgekeurd.

Doordat militairen reeds bij de aanstelling geselecteerd zijn op uitzendgeschiktheid, worden er vlak voor een uitzending geen aanvullende eisen meer gesteld. Vanzelsprekend kunnen zich wel omstandigheden voordoen waardoor iemand om medische of psycho-sociale redenen tijdelijk niet kan worden uitgezonden, maar in principe is iedere militair uitzendbaar. Zoals ook is aangegeven in de brief van 5 september 1997 naar aanleiding van het gedrag van Nederlandse VN-militairen in Angola (Kamerstuk 25 522, nr. 1) bestaat het gevaar dat extra selectie-criteria voor uitzendingen leiden tot een tweedeling in het personeelsbestand. Het gaat er immers om de selectie, de opleiding en de begeleiding van militairen zo te optimaliseren dat in beginsel elke Nederlandse militair kan worden uitgezonden. Een en ander laat overigens onverlet dat in bijzondere situaties bijzondere eisen kunnen worden gesteld. In die vaak individuele gevallen zal personeel zorgvuldig worden geselecteerd, waarbij de bewezen geschiktheid tijdens andere operaties een rol kan spelen.

Opleiding en training

Nu uitzendingen in het kader van vredesoperaties van toenemend belang en derhalve frequent aan de orde zijn, wordt in vrijwel alle militaire opleidingen vanzelfsprekend aandacht besteed aan de personele aspecten van een mogelijke uitzending. De voorbereiding op een vredesoperatie is dus niet beperkt tot een speciale opleiding direct voorafgaande aan de uitzending. Zo zijn bijvoorbeeld in alle militaire basisopleidingen lessen opgenomen over stress en het hanteren daarvan, over de gedragscode en over ethische dilemma's.

Alle militairen beschikken derhalve na hun opleiding over de basisvaardigheden om te worden uitgezonden. Dat is ook noodzakelijk, want er is vaak geen sprake van een voorbereidingstijd van zes maanden. De zes-maanden-termijn kan worden gehanteerd bij het aflossen van een eenheid, maar aan het begin van een vredesoperatie is meestal sprake van een noodzaak om op korte termijn troepen in te zetten, zoals bijvoorbeeld het geval was bij de inzet van troepen ten behoeve van Kfor in Kosovo. Wel wordt zoveel mogelijk een eenheid aangewezen die er rekening mee moet houden dat zij als eerste zal worden uitgezonden als zich een noodzaak van een vredesoperatie voordoet. Verder is niet altijd sprake van een voorbereidingstijd van zes maanden als een aangewezen militair uitvalt of voortijdig uit het missiegebied terugkeert waardoor alsnog een ander terstond moet worden aangewezen en uitgezonden. In die gevallen wordt afhankelijk van de ervaring van de uitgezonden militairen een speciaal op de persoon toegesneden opleidings- en trainingsprogramma aangeboden.

Dit neemt niet weg dat het streven erop is gericht organieke eenheden en individuele militairen zo snel als mogelijk doch uiterlijk 6 maanden voor uitzending naar een operatiegebied aan te wijzen. Daarmee is er voldoende reactietijd voor een goed opleidings- en trainingsprogramma en een goede voorbereiding voor het thuisfront. Bij de voorbereiding wordt onderscheid gemaakt tussen individuele en eenheidsgewijze uitzendingen. Voor individuele uitzendingen, zoals bijvoorbeeld waarnemers, maken alle krijgsmachtdelen gebruik van de opleidingen die worden verzorgd door de School voor Vredesmissies. Waarnemers volgen ook een opleiding op het Instituut Clingendael. Voor uit te zenden eenheden wordt de voorbereiding en opleiding verzorgd door het eigen krijgsmachtdeel. Zo'n programma wordt aan de gehele uit te zenden eenheid gegeven, waarbij de inhoud van het programma volledig is toegesneden op de missie. Zo worden er lessen gegeven in stresspreventie en stresshantering. Daarnaast volgen kaderleden een programma waarin zij getraind worden in debriefingtechnieken. Buddy-relaties, groepscohesie en grensverleggende activiteiten zijn belangrijke aandachtspunten tijdens de opleiding. Medewerkers van de MDD verzorgen een voorlichting waarbij zij de sociale aspecten uiteenzetten die gerelateerd zijn aan een uitzendperiode voor de militair en zijn/haar relaties. Verder wordt door zorg van de Geestelijke Verzorging vaak een uitzendconferentie in één van de vormingscentra gehouden, waarbij door middel van groepsgesprekken onder meer aandacht wordt besteed aan de sociale en ethische aspecten van de uitzending. Ook de omgang met andere culturen maakt deel uit van de voorbereiding op alle operaties. Voor de uitzending wordt ook onderricht gegeven in de VN-gedragsregels alsmede de Nederlandse gedragscode. Eenmaal in het missiegebied worden de uitgezonden militairen opnieuw gewezen op de VN-gedragsregels.

Zoals gesteld, wordt aan ethische dilemma's reeds in de basisopleidingen aandacht geschonken. Dat neemt niet weg dat ik de bevelhebbers nog eens heb gevraagd ook bij de voorbereiding van militairen voor een uitzending nadrukkelijk aandacht te besteden aan de ethische dilemma's waarmee zij kunnen worden geconfronteerd. Tijdens uitzendingen worden hoge eisen gesteld aan de militairen en worden zij veelvuldig geconfronteerd met dergelijke dilemma's. In de brief van 30 maart 1999 over het functioneren van Defensie (Kamerstuk 26 237, nr. 3) heb ik aangekondigd een beroep te zullen doen op een externe deskundige op het terrein van de ethiek om de voorbereiding op ethische dilemma's binnen de krijgsmacht verder te verbeteren. Inmiddels zijn Prof. Dr. Van Iersel en Dr. Baarda bereid gevonden deze taak op zich te nemen. Hiertoe is een zogenoemde «ethiek-desk-krijgsmacht» opgericht. Deze desk moet onder meer bijdragen aan de vorming en opleiding gericht op het omgaan met dilemma's (dilemma-training) en aan informatie- en documentatievoorziening op dit punt.

Naarmate een missie langer duurt, wordt het opleidings- en trainingsprogramma op grond van inmiddels opgedane ervaringen steeds verder geoptimaliseerd, waardoor het personeel in de loop van de operatie steeds beter op de uitzending kan worden voorbereid (Alkemade, 1998). Uit te zenden militairen krijgen informatie uit de eerste hand van eerder naar het desbetreffende gebied uitgezonden Nederlandse militairen.

Gezondheidsrisico's

Behalve gerichte scholing en training van geneeskundig personeel wordt ook het niet geneeskundig personeel door de zorg van de commandant voorgelicht over de gezondheidsrisico's in het operatiegebied. Bij de voorbereiding van uitzendingen worden gezondheidsrisico's van het uitzendgebied geïnventariseerd door middel van een verkenning van het missiegebied. In het verkenningsteam is plaats ingeruimd voor een arts en HPG-specialist (Hygiëne/Preventie/Gezondheid), waardoor de gezondheidsrisico's nader kunnen worden gepreciseerd en aangevuld. De HPG-specialist doet onder meer metingen in de lucht, de bodem, het voedsel en het water. Voor de inventarisatie van de gezondheidsrisico's wordt een checklist gebruikt. De Begeleidingscommissie «Gezondheidsonderzoek Unprofor» die onderzoek deed naar de gezondheidsklachten van de militairen die in Lukavac waren gelegerd (Tiesinga-III, 1999), heeft de aanbeveling gedaan geprotocolleerd oriënterend onderzoek te doen naar de mogelijke aanwezigheid van milieuverontreiniging in de directe omgeving van de locatie en naar de potentiële gezondheidseffecten daarvan. Deze aanbeveling heb ik overgenomen. Momenteel wordt een dergelijk protocol ontwikkeld. Zoals aangegeven in de brief van 13 augustus 1999 over de ervaringen bij het geniehulpbataljon in Kosovo (TK 22 181 nr 293) zal bij uitzendingen voortaan ook meer specifieke asbestdeskundigheid aanwezig zijn. Bij het ontbreken van specifieke deskundigheid in de eigen organisatie zullen, waar mogelijk, externe deskundigen worden ingeschakeld.

Bij uitzendingen onder verantwoordelijkheid van de CDS – in de toekomst worden uitzendingen overigens niet meer gemandateerd, zodat zij altijd onder verantwoordelijkheid van de CDS plaatsvinden – wordt een eerste geneeskundig risico-assessment inclusief het te hanteren vaccinatieschema gegeven door de Gezamenlijke Geneeskundige Beleidsstaf. Bescherming van militairen d.m.v. vaccinaties is bij wet geregeld. Onlangs is een nieuwe ministeriële regeling van kracht geworden waarin een eenduidig vaccinatiebeleid is vastgelegd. Bij elke uitzending stelt de CDS – op advies van de medische autoriteiten – het vaccinatieschema vast.

Zorg tijdens de uitzending

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de verschillende aspecten van zorg tijdens de uitzending. Het gaat dan in de eerste plaats om de aanwezigheid van psychologische, bedrijfsmaatschappelijke en medische hulpverleners. Het gaat echter ook om de aanwezigheid van andere voorzieningen voor het personeel, zoals op het gebied van ontspanning, die een belangrijke bijdrage leveren aan het welbevinden van militairen.

Tijdens de uitzending wordt ook een begin gemaakt met het zogenoemde afwikkelingsprogramma in het kader van de nazorg. Deze paragraaf zal dan ook worden afgesloten met een beschrijving van het eerste deel van de afwikkelingsfase.

Hulpverlening tijdens de uitzending

Tijdens uitzendingen zijn zowel de medische als de bedrijfsmaatschappelijke en psychologische zorg gegarandeerd. Om de inzetbaarheid en een goede begeleiding van personeel tijdens de uitzending te kunnen waarborgen, is het van belang om binnen het eigen onderdeel in staat te zijn hulpverlening te bieden bij mogelijke reacties op traumatiserende omstandigheden. Psychische gevolgen van een militaire inzet kunnen daardoor tijdig worden herkend en opgevangen. De inzet van psychologen in het inzetgebied is afhankelijk van de grootte van de eenheid en de ernst van de situatie in het crisisgebied. Bij een grotere eenheid die moet optreden in een situatie waarin met psychische problematiek rekening moet worden gehouden, wordt in beginsel een psycholoog in de organisatie-eenheid opgenomen. Zo was bij de recente uitzending naar Albanië een psycholoog aanwezig en zijn ook tijdens de huidige uitzendingen naar Kosovo en Bosnië psychologen meegezonden. De psycholoog kan onder meer als taak hebben het verhogen van de «awareness» voor de consequenties van stressvolle situaties door middel van voorlichting en training, het adviseren van de commandant, het fungeren als vraagbaak voor het personeel en het uitvoeren van psychologische debriefings.

De psycholoog kan ook een rol spelen na ernstige incidenten. In die gevallen wordt het personeel standaard gedebriefed. In dat geval wordt gesproken van een «critical incident stress debriefing» (cisd). Tijdens een cisd wordt informatie verstrekt en een inschatting gemaakt van eventueel aanwezige psychische problemen. Het doel van een cisd is het op gang brengen van een verwerkingsproces, zodat op langere termijn klachten worden voorkomen. Uit wetenschappelijke studies blijkt dat degenen die direct na een calamiteit over hun ervaringen hebben kunnen praten, minder kans hebben op blijvende psychologische schade. Als aan de eenheid geen psycholoog verbonden is, dan kan deze daartoe worden ingevlogen. Daarvoor zijn onder meer het «Special Psychiatric Rapid Intervention Team (SPRINT) van de KM en het «Rapid Reaction Team» van de KL beschikbaar. Bij de Koninklijke luchtmacht is een psycholoog van de sectie Gedragswetenschappen op afroep beschikbaar. Ook kan het kader, dat daartoe speciaal is opgeleid, deze taak overnemen.

De afstemming tussen de medische, bedrijfsmaatschappelijke en psychologische disciplines vindt, bij grotere eenheden onder meer plaats in een Sociaal Medisch Team (SMT). Dit team bestaat afhankelijk van de missie uit een arts, een bedrijfsmaatschappelijk werker, een psycholoog, een personeelsfunctionaris en een geestelijk verzorger. Het SMT heeft tot taak tijdig probleemsituaties bij het personeel te onderkennen en de commandant te adviseren welke oplossingen mogelijk zijn. Ook de signalen die worden afgegeven door het thuisfront van de militair en die mogelijk aanleiding kunnen zijn tot disfunctioneren van de militair, worden in dit team besproken. Overigens wordt bij de Koninklijke marine de meer specialistische medische en psychologische zorg meestal gegarandeerd vanuit Nederland, door bij gebleken behoefte een speciaal team naar de betrokken locatie over te brengen.

Zoals gesteld, gaat in beginsel dus ook altijd een geestelijk verzorger mee met een vredesmissie. Uiteraard niet alleen om kerkdiensten mogelijk te maken, maar ook om bij te dragen aan de zorg. Zo zijn momenteel 10 geestelijk verzorgers uitgezonden.

Medische aspecten

Het geneeskundige zorgsysteem zoals dat in het operatiegebied fungeert, is afhankelijk van een aantal factoren waaronder de omgevingsfactoren, de afstanden tussen plaats van mogelijke verwonding en geneeskundige faciliteiten, de beschikbaarheid van verantwoorde host nation support en de aanwezigheid van andere NAVO-partners in het uitzendgebied. Het geneeskundig zorgsysteem omvat in ieder geval de normale eerstelijns geneeskundige zorg, preventieve zorg, bijzondere bedrijfsgeneeskundige zorg en de eerste opvang bij calamiteiten, alsmede de afvoer van gewonden naar de chirurgische capaciteit, gericht op levensreddende handelingen. In sommige situaties wordt een hospitaal met meerdere specialistische faciliteiten gepland, afhankelijk van de lokale voorzieningen en de voorzieningen van partners. Ook repatriëring naar Nederland (Centraal Militair Hospitaal) is in de planning van een operatie opgenomen. Bij kleine uitzendingen met een zeer beperkt aantal personen (waarnemers bijvoorbeeld) wordt veelal teruggevallen op de geneeskundige faciliteiten van andere landen die aan de betreffende operatie deelnemen.

Momenteel worden in de vredessituatie de medische verrichtingen in geautomatiseerde systemen geregistreerd. Indien een eenheid wordt uitgezonden, wordt deze registratie naar het missiegebied meegenomen en tijdens de uitzending van eventuele aanvullende gegevens voorzien. Op die manier is het nu mogelijk om een patiënt gedurende de gehele periode te volgen. Registratie van medische verrichtingen in combined en joint operaties behoeft nog verbetering. Bij zorgverlening door meerdere landen (bv KFOR Nederlandse militairen in een Duitse brigade) is opname van geneeskundige handelingen in het Nederlandse geneeskundige dossier nog niet voldoende veilig gesteld. Gepoogd wordt dit probleem op korte termijn op te lossen.

In het zogenoemde Lukavac-onderzoek (Tiesinga-III, 1999) is naar voren gekomen dat pas in een relatief laat stadium in de individueel gerapporteerde klachten een patroon kon worden ontdekt. Mede op basis van de aanbevelingen van de «Begeleidingscommissie Gezondheidsonderzoek Unprofor» heb ik toegezegd dat zal worden onderzocht hoe de medische zorg bij uitzendingen zodanig kan worden ingericht dat eerder een mogelijk patroon in gelijksoortige klachten kan worden onderkend. Op dit moment is dan ook het verwervingstraject voor een medisch arbo-dossiersysteem gaande, waarbij het in beeld brengen van gezondheid op groepsniveau een belangrijke functionaliteit van het systeem is.

Ontspanning

Uit de evaluaties van de verschillende vredesoperaties blijkt dat er bij de meeste missies voldoende voorzieningen zijn voor sport, ontspanning en ontwikkeling. Bij grotere missies is een sportinstructeur in de organisatie van de uit te zenden eenheid opgenomen, die in het missiegebied diverse activiteiten op sportgebied voor het personeel organiseert. Verder wordt gezorgd voor voldoende videorecorders en films. Bij missies waar de militairen over een groot gebied verspreid zijn, zoals dat het geval was tijdens de vredesoperatie in Angola, is het echter niet altijd mogelijk iedereen te voorzien van kranten, televisie, films etc.. Waar mogelijk worden voorzieningen aangebracht om via de satelliet Nederlandse televisie te ontvangen. Dit blijkt door het personeel bijzonder gewaardeerd te worden. In het voormalige Joegoslavië en Kosovo wordt de aanwezigheid van de Dutch Army Shop ook als positief ervaren. Door de Sectie Ontspanning en Ontwikkeling van het Nationaal Commando zijn in de afgelopen jaren met succes ten behoeve van de eenheden in bijvoorbeeld voormalig Joegoslavië en Cyprus optredens van artiesten-groepen uit Nederland verzorgd. De inzet van militaire muziekkorpsen wordt momenteel overwogen. Voor militairen die in de avonduren een studie volgen, probeert Defensie zoveel mogelijk faciliteiten ter plekke te bieden. Via post, telefoon en – indien aanwezig – internet vindt op afstand ondersteuning plaats. Indien mogelijk wordt een studiebegeleider met de eenheid meegezonden. Waar mogelijk worden ook studiefaciliteiten ter beschikking gesteld door het inrichten van ruimtes met computers.

Onder bepaalde voorwaarden kan onder verantwoordelijkheid van een militair-tehuisorganisatie een zogenoemd «mobiel militair tehuis» worden ingezet in een crisisgebied, als aanvulling op de eigen personeelszorg. Zo is er in 1993 één Nederlands mobiel tehuis geëxploiteerd op het VN-terrein in Zagreb. Momenteel worden in Kroatië en Bosnië door een internationale tehuisorganisatie (met ook Nederlandse participatie) vijf mobiele tehuizen geëxploiteerd ten behoeve van VN- of Navo-militairen.

De meeste militairen ervaren de sfeer op de werklocatie tijdens uitzending als plezierig. Zo blijkt uit de nazorgonderzoeken van de Koninklijke marine dat militairen de sfeer binnen de eenheid positief waarderen (Alkemade, 1998). Ook uit het KL-nazorgonderzoek (Flach, 1998) blijkt dat 75% van de militairen tijdens hun uitzending de sfeer op de werklocatie plezierig vonden. Onderzoek (Vogelaar, 1997) geeft aan dat de horizontale groepscohesie één van de belangrijkste motivatoren was voor de pelotons van Dutchbat en Logtbat in het voormalige Joegoslavië. In zijn algemeenheid gaven militairen aan dat de sfeer erg goed was en dat een half jaar samen leven en werken nauwe vriendschappen opleverde.

Een belangrijke factor voor het welbevinden van het personeel is de mogelijkheid om contact te leggen met het thuisfront. Bij sommige missies bestaat de mogelijkheid om vanuit het uitzendgebied naar huis te bellen. Telefonisch contact is belangrijk, aangezien de postvoorziening soms grote vertraging kent. Eind van dit jaar kunnen militairen in Kosovo tegen binnenlandse (Nederlandse) tarieven naar huis bellen met een mobiele telefoon. De militairen die binnenkort naar Kosovo vertrekken, kunnen in de Dutch Army Shop tegen gunstige voorwaarden een «prepaid» mobiel toestel (GSM) aanschaffen. Het thuisfront kan in principe ook onbeperkt naar de militair bellen. Voor het gebruik van de GSM zijn wel enkele regels opgesteld. Zo mag de operationele taakuitvoering niet in gevaar komen. Tijdens de dienst dienen de toestellen te worden uitgeschakeld. De voice-mail kan dan uitkomst bieden. Het project met de mobiele telefoons betreft een proefproject van maximaal één jaar. Daarna zal worden bezien of het project wordt voortgezet en of uitbreiding naar andere gebieden waar Nederlandse militairen zijn gelegerd mogelijk is. Contact met het thuisfront vindt uiteraard ook plaats door middel van brieven. De militairen en hun thuisfront hechten groot belang aan een tijdige postbezorging. Het laatste jaar bleek echter de postvoorziening vanuit Nederland soms veel tijd in beslag te nemen, waarbij een deel zelfs de bestemming niet bleek te halen. Inmiddels is de postvoorziening verbeterd.

Contact met oude werkplek

Onderzoek (Moelker, 1997) laat ook zien dat militairen de steun van mensen waar ze een nauwe band mee hebben, naaste familie en vrienden, het belangrijkst vinden. Maar ook de betrokkenheid van de oude werkplek is belangrijk, zowel naar de uitgezonden militair als naar zijn thuisfront. De betrokkenheid van de oude werkplek met het wel en wee van de uitgezonden militairen wordt echter als matig ervaren. In het KL-nazorgonderzoek (Flach, 1998) geeft 48% aan dat er vanuit de oude werkplek «helemaal niet» of «nauwelijks» sprake was van betrokkenheid. De oorzaak van de matige betrokkenheid van de oude werkplek lijkt te zijn dat de waan van alledag in Nederland gewoon doorgaat, met name bij individuele uitzendingen. Daardoor vergeet men het belang van het tonen van betrokkenheid, terwijl dit eigenlijk weinig inspanning hoeft te kosten. Inmiddels zijn er enkele acties ondernomen om die betrokkenheid te vergroten. Zo is er bij de Koninklijke luchtmacht een project gestart, waarbij mentoren («buddies») die reeds eerder in het missiegebied zijn geweest, collega-militairen van het eigen onderdeel voor, tijdens en na de uitzending begeleiden. Toch ben ik van mening dat extra aandacht wenselijk is. Ik zal er daarom bij de Bevelhebbers op aandringen dat het belang van betrokkenheid bij het kader nog eens nadrukkelijk wordt onderstreept.

Verlofregeling

Recuperatieverlof kan worden verleend aan personeel dat ten minste 4 maanden zal worden uitgezonden in het kader van een vredes- of humanitaire operatie. Anders dan bij vakantieverlof is recuperatieverlof geen recht maar een gunst, die wordt verleend indien de operationele omstandigheden dit toestaan. Uitgangspunt daarbij is het VN-beleid dat stelt dat per maand uitzending 2,5 dagen recuperatieverlof wordt opgebouwd. Door de CDS is inmiddels vastgelegd dat bij een uitzending van zes maanden 15 dagen recuperatieverlof kan worden genoten. Indien een militair wegens onafgebroken inzet tijdens de uitzending geen recuperatieverlof kan genieten, wordt aan deze militair na beëindiging van de deelname aan de operatie ten hoogste zes werkdagen (na een inzet van zes achtereenvolgende maanden) extra vrije tijd verleend. Dit komt boven de vrije tijd van ten hoogste 10 dagen na een inzet van zes maanden (de zogenoemde «Ter Beek»-dagen).

Repatriëring

Ondanks uitgebreide voorzieningen op het gebied van psychische en medische hulpverlening en de aanwezigheid van verschillende ontspanningsmogelijkheden, kunnen zich tijdens de uitzending omstandigheden voordoen waardoor een militair genoodzaakt is om voortijdig terug te keren naar Nederland. Uit evaluaties blijkt dat tijdens een uitzending gemiddeld 2 tot 3% van de militairen wordt gerepatrieerd. Overigens blijkt een aanzienlijk deel van de repatriëringen te worden veroorzaakt door familie-omstandigheden (overlijden, ziekte, geboorte etc.).

De afdeling Gedragswetenschappen van de Koninklijke landmacht heeft een onderzoek gedaan naar de precieze redenen van repatriëring (Leeuwen, 1999). Het onderzoek geeft aan dat in de periode van 1996 tot en met mei 1998 in totaal 139 bbt-ers en 49 bot-ers zijn gerepatrieerd. Dit is 2,4% van het totaal aantal uitgezonden militairen in de genoemde periode. De gemiddelde uitzendduur (datum repatriëring minus datum vertrek naar uitzendgebied) is 97 dagen, waarbij de bot-ers gemiddeld 14 dagen langer in het uitzendgebied verbleven dan de bbt-ers. De redenen tot repatriëring laten zich volgens dit onderzoek als volgt verdelen:

– psycho-sociaal (41%) (waarbij de oorzaak vooral ligt bij het thuisfront en voor een deel bij de militair zelf)

– medisch-somatisch (38,3%)

– (vermeend) strafbaar feit (11,2%)

– disfunctioneren (5,3%)

– overig (3,2%)

Uit onderzoek blijkt dat ook bij de andere krijgsmachtdelen de redenen van repatriëring meestal van psycho-sociale of medische aard zijn en ook daar ligt de oorzaak vaak bij het thuisfront. In sommige gevallen is de repatriëring overigens van korte duur, bijvoorbeeld in verband met het bijwonen van een begrafenis, en kan men na verloop van tijd weer terugkeren naar het missiegebied.

Afwikkelingsfase

Tijdens de uitzending wordt reeds een begin gemaakt met de nazorg. Zoals aangegeven in de brief aan Uw Kamer over «het functioneren van Defensie» (Kamerstukken 26 237 nr. 3) is het «Raamwerk voor de afhandeling van vredesoperaties» inmiddels vastgesteld in de vorm van een formele Aanwijzing CDS. Het raamwerk bevat onder meer een eenduidige beschrijving van alle activiteiten op het gebied van debriefings en nazorg die bij de afhandeling van vredesoperaties aan de orde moeten komen. Het raamwerk is mede gebaseerd op de evaluaties van een door mij ingestelde «Werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg bij Uitzendingen» onder leiding van het Directoraat-Generaal Personeel. De krijgsmachtdelen stellen momenteel op basis van dit raamwerk een zogenoemd afwikkelingsprogramma op, waarin de activiteiten op het gebied van debriefings, evaluaties en nazorg verder zijn uitgewerkt. Voortaan zal op grond van het afwikkelingsprogramma door de bevelhebbers voor elke missie afzonderlijk een afwikkelingsplan worden opgesteld.

Bij de afwikkeling van (de personele aspecten van) vredesoperaties – die begint aan het einde van de uitzending – zijn drie afwikkelingsfasen te onderscheiden:

1. de primaire afwikkelingsfase: de periode voorafgaande aan het einde van de uitzending tot en met enige dagen na terugkomst op de thuisbasis;

2. de secundaire afwikkelingsfase: de eerste maanden na terugkomst van de uitzending;

3. de tertiaire afwikkelingsfase: de gehele periode na de secundaire fase, dus inclusief de periode dat de militair de dienst heeft verlaten.

In combinatie met het drie-sporenbeleid (zorg vóór, tijdens en na de operatie) leidt dit schematisch tot het volgende overzicht:

actief dienende militairenactief dienende militairen + veteranenveteranen
 vredesoperatie in missiegebied  
zorg voor de operatiezorg tijdens de operatiezorg na de uitzending 
 afwikkelingsfase  
 primairsecundairtertiair
> tijd

Primaire afwikkelingsfase

kst-26933-1-1.gif

Het belangrijkste element van de primaire afwikkelingsfase wordt gevormd door de psychologische einddebriefing. In deze einddebriefing wordt, door systematisch op de periode van uitzending terug te zien en vooruit te kijken naar de periode na terugkeer, de verwerking van opgedane ervaringen gestimuleerd en de aanpassing aan het leven na thuiskomst voorbereid. Op basis van de bevindingen van de genoemde Werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg is onder meer vastgesteld dat de psychologische einddebriefing kort vóór vertrek uit het operatiegebied wordt uitgevoerd of zo spoedig mogelijk na thuiskomst. In beginsel betreft het een individuele debriefing. De psychologische einddebriefing moet worden uitgevoerd door een gekwalificeerde en ervaren debriefer, in principe de aan de eenheid toegevoegde psycholoog. Als aan de eenheid geen psycholoog is toegevoegd, dan kan deze daartoe worden ingevlogen. Is ook dat gelet op de aantallen te debriefen militairen niet wenselijk, of gezien de operationele situatie niet mogelijk of niet zinvol, dan dient de debriefing zo spoedig mogelijk na terugkeer te worden gehouden.

Zorg na de uitzending

Secundaire afwikkelingsfase

Terugkeer- of readaptatieprogramma's

Een paar maanden na terugkeer worden militairen uitgenodigd voor een individueel gesprek met de commandant of een daartoe door de commandant aangewezen functionaris (bijvoorbeeld de bedrijfsmaatschappelijk werker) om te spreken over hun eerste ervaring na terugkeer thuis en op het werk. Deze gesprekken tonen niet alleen belangstelling van «de werkgever», maar hebben ook tot doel eventuele problematiek vroegtijdig op te sporen. Bij de Koninklijke marine vinden deze gesprekken plaats in het kader van onderdeelsgewijze readaptatieprogramma's.

Uit de evaluaties en de ervaringen met terugkeergesprekken blijkt dat met name bij individueel uitgezonden militairen, of bij militairen die kort na terugkeer werden overgeplaatst, de verantwoordelijkheid voor de organisatie en inhoud van deze terugkeergesprekken onduidelijk was. Daarom is benadrukt dat de commandant voor het gesprek verantwoordelijk is, maar dat hij zich kan laten bijstaan door deskundigen, bijvoorbeeld bedrijfsmaatschappelijk werkers van de Maatschappelijke Dienst Defensie (MDD) of leden van het Sociaal Medisch Team van het onderdeel.

Na de uitzending worden soms door de geestelijke verzorging in het kader van het vormingswerk zogenoemde terugkeerbijeenkomsten gehouden. Tijdens deze bijeenkomsten worden militairen in staat gesteld om buiten de militaire omgeving te praten over de ervaringen van de uitzending.

Aan eenheden die onder extra moeilijke omstandigheden hebben gediend, wordt ook extra aandacht besteed. Zo zijn voor de militairen van Dutchbat-III, die in juli 1995 in de enclave Srebrenica hebben gediend, verschillende extra nazorgactiviteiten georganiseerd. Hierover heb ik de Vaste Commissie voor Defensie van de Tweede Kamer met mijn brief nr. P/97005330 van 4 september 1997 geïnformeerd. De extra zorg kon overigens niet voorkomen dat vele Dutchbat-III militairen nog kampen met verwerkingsproblemen als gevolg van de traumatische ervaringen destijds.

Medische aspecten na terugkeer

Gezondheidsklachten in het uitzendgebied worden opgenomen in de geneeskundige registratiesystemen. Conform de aanbevelingen van de Begeleidingscommissie Gezondheidsonderzoek Unprofor ( Tiesinga-III, 1999) worden nu maatregelen genomen om te komen tot een korte vragenlijst op medisch gebied die aan het eind van een missie aan het uitgezonden personeel in het missiegebied wordt voorgelegd. Op basis van de medische gegevens van de militair en de vragenlijst kan op basis van een aanwijsbare indicatie een nader geneeskundig onderzoek worden gestart. De terugkomende militair kan na terugkeer uiteraard ook altijd op eigen verzoek een dokter bezoeken. In dit gesprek kunnen eventuele klachten/vragen naar aanleiding van de uitzending naar voren komen.

Defensie blijft overigens onderzoek doen naar de relatie tussen militair optreden en het ontstaan van gezondheidsklachten. Een voorbeeld daarvan is het onderzoek naar gezondheidsklachten van de militairen die hebben deelgenomen aan de Cambodja-operatie. Met mijn brief van 21 september 1998 heb ik u daarover geïnformeerd. De eerste fase van het Post-Cambodja-klachtenonderzoek wees uit dat een aanzienlijke groep Cambodja-gangers aangaf een minder goede algehele gezondheid te hebben. Een duidelijke oorzaak van de klachten of een duidelijke behandelmethode kon echter niet worden aangetoond. Dat heeft ertoe geleid dat een vervolgonderzoek is gestart. Doel van dit tweede-fase-onderzoek is om door middel van een uitgebreid medisch onderzoek onder een grotere groep uitgezonden militairen de oorzaken van de klachten te achterhalen, behandeltrajecten voor de verschillende te onderscheiden groepen te vinden en adviezen voor preventie te verkrijgen. Dit onderzoek wordt thans uitgevoerd door de Katholieke Universiteit Nijmegen en zal eind 2000 worden afgerond.

Tertiaire afwikkelingsfase

Actieve opsporingproblemen

Sinds enkele jaren worden uitgezonden militairen geruime tijd na terugkeer (meestal na zo'n negen maanden) actief door de organisatie benaderd met vragen over hun psychische of fysieke gesteldheid. Er wordt dus niet afgewacht of militairen of veteranen met problemen zich zelf melden. Het is een arbeidsintensieve, maar noodzakelijke maatregel, omdat de groep met problemen zich zelf niet gemakkelijk meldt. Als de psycholoog die de antwoorden op de vragenlijst screent, concludeert dat een (ex-)militair problemen heeft, wordt deze uitgenodigd voor een gesprek. De ervaringscijfers tonen dat deze maatregel effectief is. Een paar procent van de uitgezonden militairen die zichzelf niet eerder hadden gemeld, komt hierdoor alsnog in behandeling bij de afdelingen geestelijke gezondheidszorg van de krijgsmachtdelen. Dit is een groep die nu snel en kortdurend behandeld kan worden waardoor de kans op latere ernstige en veel moeilijker te behandelen problematiek aanzienlijk wordt verkleind.

De nazorgvragenlijsten hebben ook tot doel – naast het daar waar nodig bieden van hulp – beleidsinformatie te verzamelen. Met de aldus verkregen informatie worden de leiding van de krijgsmachtdelen en de departementsleiding geïnformeerd over de effecten van uitzendingen, zodat – waar nodig – het beleid kan worden bijgesteld.

Door de gegevens verkregen met de huidige vragenlijst bestaat thans een redelijk inzicht in de psychosociale problematiek die zich voordoet tot een jaar na uitzending. De ervaringen met de zogenoemde «oudere veteranen» laten zien dat ook geruime tijd daarna zich nog problemen kunnen voordoen. Het is momenteel niet duidelijk of het zinvol is dat Defensie de groep die een jaar na terugkeer geen problemen ondervond, na bijvoorbeeld vijf jaar opnieuw actief benadert. De vraag is of er daardoor wellicht problemen kunnen worden gedetecteerd die tijdens de beantwoording van de eerste vragenlijst (na negen maanden) nog niet bestonden. Ik heb daarom besloten een pilot-studie te laten uitvoeren naar de wenselijkheid om ook na een periode van ongeveer vijf jaar na terugkeer een nazorgvragenlijst toe te zenden aan militairen die uitgezonden zijn geweest – zowel actief-dienenden als veteranen. Mede op basis van de uitkomsten daarvan zal worden besloten of deze extra nazorgvragenlijst na vijf jaar structureel moet worden toegezonden.

Zoals eerder aangegeven, doen de krijgsmachtdelen frequent onderzoek naar de zorgaspecten rond uitzendingen. Uit de onderzoeken blijkt dat de tevredenheid van het personeel over de geboden nazorg in de loop der jaren toeneemt. Gaf in 1992 bijna 50% van het personeel aan niet tevreden te zijn over de nazorg, inmiddels blijft dat percentage schommelen rond de 25%. De redenen die het personeel opgaf waarom ze niet tevreden waren over de nazorg zijn overigens zeer divers. Sommige militairen vonden dat ze te weinig aandacht kregen, anderen daarentegen teveel. Verder blijkt een belangrijke reden dat men meer aandacht had verwacht van de leiding van het onderdeel of van de oude werkplek. Het streven blijft er vanzelfsprekend op gericht de nazorg verder te verbeteren en de tevredenheid van het personeel over de nazorg navenant te laten toenemen.

Zorg na dienstverlating

De zorg van Defensie voor uitgezonden militairen houdt niet op bij het verlaten van de dienst. Zoals hierboven beschreven, wordt de nazorgvragenlijst geruime tijd na terugkeer aan alle uitgezonden militairen toegezonden, ook als zij inmiddels de dienst hebben verlaten. De pilot om de groep na vijf jaar nog eens actief te benaderen, richt zich per definitie voor het grootste deel op ex-militairen.

Het onlangs opgerichte Veteraneninstituut, bestaande uit een samenwerkingsverband van Defensie met de Stichting Dienstverlening Veteranen, De Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers, het BNMO-centrum en het Veteranenplatform, speelt een belangrijke rol bij de zorg van de uitgezonden voormalige militairen. Het vormt het eerste aanspreekpunt voor veteranen met vragen en/of problemen ten gevolge van de uitzending. Zoals aangegeven in de Veteranenbrief (Kamerstuk 21 490 nr. 21)), zal de huidige zogenoemde «helpdesk-nazorg» – bestaande uit via een gratis telefoonnummer te bereiken bedrijfsmaatschappelijk werker – vanzelfsprekend in dit Veteraneninstituut worden ondergebracht. Daarmee is een permanente bereikbaarheid van maatschappelijkwerkers voor veteranen gegarandeerd. Ik heb overigens toestemming gegeven om vijf extra bedrijfsmaatschappelijk werkers bij de Maatschappelijke Dienst Defensie aan te stellen die zich specifiek bezighouden met veteranen.

Bij eventuele psychosociale problemen zal het Veteraneninstituut bij kortdurende hulpverlening zelf een rol kunnen spelen en wel door middel van de maatschappelijk werkers van de deelnemende organisaties. Bij grotere problemen zullen de veteranen worden doorverwezen naar de reguliere hulpverlening, dan wel naar de geestelijke gezondheidszorginstellingen van Defensie. Ik herhaal nog eens dat defensie-instellingen voor psychosociale zorg te allen tijde open staan voor veteranen die problemen ondervinden ten gevolge van hun uitzending. Het belang hiervan is nog eens onderschreven door het onderzoeksrapport van de Vrije Universiteit «deelname aan vredesmissies: gevolgen, opvang en nazorg» (Bramsen e.a. 1997), waarin is aangegeven dat 75% van de jonge veteranen, wanneer zij hulp nodig zouden hebben, de voorkeur geeft aan defensie-hulpverlening.

Uiteraard hebben lang niet alle veteranen en hun gezinsleden behoefte aan psycho-sociale zorg. Een kleine groep zal, om hun ervaringen te kunnen verwerken, behoefte hebben aan lotgenotencontact onder deskundige begeleiding. In het kader van het begeleid lotgenotencontact zijn vanaf begin 1998 tot heden door de BNMO meerdere gespreks- en ontmoetingsweekenden georganiseerd, waaraan door veel veteranen (het afgelopen jaar Unifil-veteranen) en hun partners hebben deelgenomen. Voorts zijn in dit verband gezamenlijke ontmoetingsbijeenkomsten gehouden voor Dutchbat III- en Indië-veteranen. Binnen het Veteraneninstituut wordt thans geprobeerd de bereikbaarheid van jonge veteranen te verbeteren, teneinde de deelname aan dit begeleid lotgenotencontact te bevorderen.

Een deel van de veteranen zal voldoende hebben aan het bijwonen van reünies. Zoals beschreven in de Veteranenbrief is daarvoor de Raamregeling Reüniefaciliteiten van kracht waarop veteranen een beroep kunnen doen als zij een reünie organiseren. Daarbij is juist voor jonge veteranen de mogelijkheid geïntroduceerd om op zaterdag een reünie te organiseren.

Case-management

Gedurende alle fasen bestaat het gevaar dat daar waar hulp nodig is, de hulpvrager wordt geconfronteerd met veel verschillende instanties. Uit verschillende evaluatie-onderzoeken en helaas ook uit meerdere klachten is gebleken dat hulpvragers daardoor moeilijk de juiste weg kunnen vinden, maar ook dat van voldoende afstemming tussen de verschillende defensie-instanties niet altijd sprake is. Dat bleek bijvoorbeeld uit de klachten van de zogenoemde groep van 27 naar aanleiding van hun uitzending naar Cambodja. Teneinde de begeleiding van hulpvragers te verbeteren, zullen – op een meer structurele basis dan nu – binnen de krijgsmachtdelen zogenoemde «case-managers» worden aangesteld.

Case-management is het coördineren en begeleiden (inclusief voortgangsbewaking) van activiteiten die dienen om de hulpvrager ondersteuning te bieden. De activiteiten in het kader van de afhandeling van problemen komen in handen van één functionaris te liggen, die zijn werkzaamheden verricht onder verantwoordelijkheid van de Directeur Personeel van een krijgsmachtdeel. De case-manager is daarbij een intermediair die in eerste instantie moet helpen om de hulpvraag duidelijk te definiëren en vervolgens de hulpvrager begeleidt met betrekking tot bijvoorbeeld rechtspositionele vragen, de sociale zekerheid en de coördinatie tussen de bij de zorg betrokken instanties en de hulpvrager reguleert en erop toeziet dat alle acties die moeten worden genomen ook plaatsvinden. Voor de veteranen zal voor het case-management een essentiële rol zijn weggelegd voor het Veteraneninstituut, zoals de Stichting Dienstverlening Veteranen nu al een dergelijke rol vervult.

Thuisfrontzorg

De (familie)relaties bevinden zich vaak in een andersoortige maar toch even moeilijke positie als de uitgezonden militair. Zij moeten het immers gedurende enkele maanden stellen zonder hun relatie en leven vaak in spanning over de (veiligheids)situatie waarin de uitgezonden militair zich bevindt. Uit recent onderzoek van de Koninklijke luchtmacht (Verheijen, 1999) onder het thuisfront van uitgezonden militairen werd nog eens bevestigd dat voor partners het afscheid nemen en de eenzaamheid de zwaarste ervaringen zijn. Daarom hecht Defensie aan goede begeleiding van het thuisfront. Bovendien hoeft de militair zich dan minder zorgen te maken over de achterban. Uit de verschillende onderzoeken onder uitgezonden militairen blijkt dat de zorgen die ze zich maken om thuisblijvers spanning oplevert. Tijdens een uitzending blijkt het functioneren van de thuisblijvers in hoge mate bepalend voor het functioneren van de uitgezonden militair. De thuisfrontzorg draagt daarom ook bij aan het functioneren van de defensie-organisatie.

Teneinde het thuisfront voor, tijdens en na de uitzending actief te kunnen ondersteunen, zijn er bij de krijgsmachtdelen overkoepelende thuisfrontorganisaties opgezet. Bij een specifieke uitzending wordt er een aparte thuisfrontorganisatie opgericht die speciaal gekoppeld is aan de eenheid die uitgezonden wordt. Deze thuisfrontorganisatie, die voor het overgrote deel uit de relaties van de uitgezonden militairen bestaat, wordt bijgestaan door functionarissen uit de organisatie. In de afgelopen jaren is de thuisfrontorganisatie uitgegroeid tot een professionele vrijwilligersorganisatie.

De taken van deze organisatie hebben een informatief, ondersteunend en recreatief karakter. De grootte van de thuisfrontorganisatie is afhankelijk van het aantal aan de missie deelnemende militairen en de bij de achterban levende belangstelling. De activiteiten variëren sterk en zijn mede afhankelijk van het enthousiasme en de creativiteit van de organisatie en de belangstelling van de achterban.

Voorafgaande aan uitzendingen worden er – indien gewenst – thuisfrontinformatiedagen georganiseerd voor zowel de militairen als hun achterban. Op deze dagen wordt zoveel mogelijk informatie verstrekt over de uitzending en de situatie waar de militair zich in zal bevinden. Tijdens deze voorlichting wordt het thuisfront tevens in het bezit gesteld van een uitgebreide informatiebundel, waarin alle relevante informatie staat vermeld. Bij bepaalde kortere uitzendingen (korter dan 3 maanden) is ervoor gekozen om de informatie per brief aan het thuisfront te geven.

Een belangrijke taak van een thuisfrontcomité is het uitbrengen van een nieuwsbrief. Veelal is de nieuwsbrief bedoeld om de informatiestroom naar zowel het thuisfront als de militairen in het missiegebied optimaal te houden. Voorts biedt zo'n brief een mogelijkheid om ervaringen uit het missiegebied uit te wisselen.

Rond het midden van de missie wordt door het thuisfrontcomité een zogenoemde midtermbijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst wordt informatie over de situatie in het uitzendgebied gegeven. Vaak worden actuele video-opnamen van het missiegebied gepresenteerd, zodat de achterban zich een goed beeld kan vormen van de situatie ter plekke en mogelijk beter kan begrijpen wat hun partner dan wel zoon of dochter doormaakt tijdens de uitzending. Voorts worden er gedurende deze dag beelden gemaakt teneinde deze in het missiegebied te vertonen en worden er – indien mogelijk – groeten tussen militairen en familie per video of radio overgebracht van en naar het operatiegebied. Deze dag dient voorts om vragen vanuit het thuisfront door deskundigen te laten beantwoorden.

Een essentiële functie van het thuisfrontcomité betreft de oprichting en instandhouding van klankbordgroepen of telefooncirkels waardoor de achterblijvers nauw met elkaar in contact kunnen komen. Na een korte training zijn vrijwilligers uit de achterban in staat om «lotgenoten» 24 uur per dag te woord te kunnen staan. Zij zijn een gewillig en luisterend oor voor diegenen die er behoefte aan hebben om eens met iemand te kunnen praten.

In dit kader vinden er ook maandelijks regiocontactdagen plaats op twaalf verschillende locaties verspreid over het land. Ook deze contactdagen hebben vooral tot doel om de achterban de gelegenheid te geven op persoonlijke en informele wijze met elkaar te praten over zaken die men van belang vindt in relatie tot de uitgezonden militair of over de problemen die men als achterban ondervindt.

Overigens zijn ook de zogenoemde Operatiecentra van de krijgsmachtdelen 24 uur per dag voor het thuisfront bereikbaar bij eventuele vragen over de situatie in het missiegebied of voor andere vragen. Uit onderzoek (Dieben, 1998) blijkt dat ruim 75% van het thuisfront regelmatig contact heeft gezocht met het Operatiecentrum. Het belang van de aanwezigheid van een Operatiecentrum voor het thuisfront wordt door het thuisfront in klanttevredenheidsonderzoeken dan ook zeer hoog geacht. Overigens is het sinds kort mogelijk om vanuit Nederland, Duitsland en België het Operatiecentrum van de landmacht via een gratis 0800-nummer te bellen.

Tenslotte spelen ook de Maatschappelijke Dienst Defensie (MDD) en de Geestelijke Verzorging een belangrijke rol voor het thuisfront. Zo is de MDD niet alleen actief betrokken bij het opzetten van de thuisfrontzorg, maar geeft de dienst tevens aan de militairen en het thuisfront voorlichting over sociale aspecten die aan een uitzending vastzitten. Tevens zijn de maatschappelijk werkers tijdens de uitzending beschikbaar voor eerste-lijns-zorg op het psycho-sociale vlak. De door de Geestelijke Verzorging georganiseerde conferenties na een uitzending zijn vaak ook toegankelijk voor het thuisfront. Na de uitzending kan een militair, indien gewenst, ook samen met gezinsleden terugvallen op Defensie voor hulpverlening. Gezinsleden die hulp nodig hebben, maar waar geen sprake is van gelijktijdige hulpverlening aan de van uitzending teruggekeerde militair, dienen zich na de uitzending te wenden tot een civiele hulpinstelling.

Voor individueel uitgezonden militairen wordt aan de thuisfrontzorg op verschillende wijzen invulling gegeven. Veelal wordt teruggevallen op de oude werkplek, waarbij de betrokken commandant moet zorgdragen voor een begeleiding van het thuisfront. Verder geschiedt de thuisfrontzorg voor individueel uitgezonden militairen mede door de School voor Vredesmissies. Deze school heeft een eigen thuisfrontafdeling. Uit onderzoeken (Harsveld, 1996 en Verheijen, 1999) blijkt, dat de zorg aan het thuisfront bij individueel uitgezonden militairen laag wordt gewaardeerd. Zo blijkt uit een recent onderzoek onder het thuisfront van luchtmachtmilitairen dat een aanzienlijk deel van de achterban van individueel uitgezondenen nauwelijks betrokkenheid vanuit de werkplek heeft ervaren. De aandacht en zorg voor het thuisfront van individueel uitgezonden militairen blijkt niet optimaal. Ik heb daarom de bevelhebbers gevraagd nadere maatregelen te nemen om de thuisfrontzorg zodanig in te richten dat ook voor partners van individueel uitgezonden militairen een goede zorg kan worden gegarandeerd.

Overigens is bij de Koninklijke luchtmacht mede op grond van deze ervaringen een werkgroep «Individuele Deelnemers Eerdere Missies» opgericht, waarbij KLU-militairen die op individuele basis uitgezonden zijn geweest, elkaar kunnen ontmoeten om ervaringen en gegevens uit te wisselen. Voorts is – zoals reeds gemeld – bij de KLu een project gestart, waarbij mentoren die reeds eerder in het missiegebied zijn geweest, collega-militairen van het eigen onderdeel voor, tijdens en na de uitzending begeleiden. Zo'n mentor vervult tijdens de uitzending ook een rol in de richting van het thuisfront.

Na de uitzending worden er niet alleen vragenlijsten opgestuurd aan de militair (de eerder genoemde nazorgvragenlijst), maar wordt ook een vragenlijst aan de achterban voorgelegd. De meningen over de thuisfrontzorg lieten in de afgelopen jaren een gedifferentieerd beeld zien. De ene keer worden de activiteiten omtrent de thuiszorg als zeer positief ervaren, de andere keer als onvoldoende. Zo bleek uit een door de ACOM in 1996 gehouden onderzoek getiteld «Zorg voor nazorg, psychosociale begeleiding voor uitgezonden militairen» (Amptmeijer-Spronk, 1996) dat de respondenten over de ondersteuning van Defensie aan het thuisfront ontevreden waren. De uitkomst van dit onderzoek kwam in grote lijnen overeen met door de krijgsmachtdelen ingestelde onderzoeken. Ook hier is de tendens waarneembaar dat naarmate Defensie meer heeft kunnen leren van voorgaande operaties, de thuisfrontzorg wordt verbeterd en de waardering overeenkomstig toeneemt. Uit het klanttevredenheidsonderzoek over de thuisfrontzorg dat de Koninklijke landmacht eind 1998 onder 406 uitgezonden militairen en hun thuisfront heeft gehouden, bleek 90% over het algemeen tevreden met de geboden thuisfrontzorg (Dieben, 1998).

Blijkens de tevredenheidsonderzoeken van de krijgsmachtdelen onder de primaire relaties van uitgezonden of juist teruggekeerde militairen wordt aan de Thuisfrontinformatiedag en – zoals gesteld – de ondersteuning door het Operatiecentrum (tijdens de uitzending) door het thuisfront het hoogste nut en het hoogste belang toegekend. Het streven blijft erop gericht de ondersteuning voor het thuisfront verder te verbeteren.

Uit evaluaties blijkt dat de inbreuk op het gezinsleven – vanzelfsprekend – door het thuisfront als ingrijpend wordt ervaren. Daarbij speelt een rol dat de zorgtaak voor een belangrijk deel bij de achterblijvende partner komt te liggen. Zeker als er sprake is van de aanwezigheid van kinderen. In dit verband ben ik voornemens extra voorzieningen te treffen om gedurende de afwezigheid van de uitgezonden militair, de zorgtaak van de achterblijvende partner te helpen verlichten.

Bij een onderzoek van de KL (Flach, 1998) onder het thuisfront van uitgezonden militairen bleek dat 12% van het thuisfront het welzijn van de uitgezondene ten negatieve vindt veranderd. Uit het onderzoek komt tevens naar voren dat eenderde (35%) van de achterblijvers veranderingen bij zichzelf heeft opgemerkt. De meerderheid (62%) beoordeelt deze veranderingen als positief, zo'n 20% echter beoordeelt deze veranderingen als overwegend negatief.

Verder valt op dat meer dan 33% van het thuisfront aangeeft dat de relatie met de uitgezonden militair als gevolg van de uitzending ten positieve is veranderd, en ook dat ruim 38% aangeeft dat het gevoel «bij elkaar te horen» ten positieve is veranderd.

Overige onderwerpen

Functietoewijzing na uitzending

Uit verschillende evaluaties van vredesoperaties is gebleken dat het personeel het als belastend ervaart om zich tijdens een uitzending druk te moeten maken om een volgende functie. Het beleid is er dan ook op gericht om dat te voorkomen.

De functietoewijzing voor een volgende functie vindt plaats volgens de normale functietoewijzingsprocedures. De militair keert in beginsel terug naar zijn of haar oude functie. Indien een eenheid deelneemt aan een vredesoperatie, vervolgt een ieder van de eenheid na terugkeer zijn normale taak. Het personeel blijft bij de eenheid geplaatst tenzij reguliere overplaatsingen naar andere eenheden zijn gepland.

Er wordt zoveel mogelijk voorkomen dat het personeel tegen het einde van de reguliere functieduur wordt uitgezonden. Als de duur van de functievervulling teneinde loopt tijdens of vlak na de uitzendperiode, wordt vooraf getracht een passende oplossing te bereiken. In beginsel wordt in dat geval de duur van de functievervulling verlengd met de duur van de uitzending, zodat de militair na zijn terugkeer nog een periode op zijn oude functie kan verblijven. Daarmee behoudt de militair na terugkomst van de uitzending dezelfde sollicitatiemogelijkheden als ware er geen sprake van uitzending. Is dit niet mogelijk dan wordt de militair na afloop van de uitzending een langere termijn geboden om naar door hem geambieerde functies te solliciteren.

Overigens kan het voorkomen dat een militair zélf tijdens de uitzending graag op een bepaalde functie wil solliciteren, of dat er geen oplossing was gevonden voor het feit dat de duur van de functievervulling kort na de uitzending teneinde zou lopen. In die gevallen krijgt de militair uiteraard – binnen bepaalde operationele randvoorwaarden – alle faciliteiten om te opteren voor een functie na zijn uitzending. De zogenoemde Interne Vacature Publicatie wordt ook in het uitzendgebied bezorgd. Bij uitgezonden militairen wordt bij sollicitatietermijnen zelfs de nodige coulance in acht genomen.

Tot voor enige tijd geleden kwam het nog geregeld voor (soms in 10% van de gevallen) dat een militair tijdens de uitzending geen zicht had op de functie na de uitzending. De laatste tijd komt dit nog maar in incidentele gevallen voor. Omdat ik vind dat uitgezonden militairen tijdens een uitzending zo min mogelijk moeten worden belast met sollicitatieperikelen, zal ik erbij de bevelhebbers op blijven aandringen het functietoewijzingssyteem zodanig in te richten dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een militair tijdens de uitzending geen zicht heeft op een functie na de uitzending.

Rechtspositionele vraagstukken

Voorzieningen bij vredesoperaties

Aanvankelijk – begin jaren negentig – werden voor iedere vredesoperatie voorzieningen vastgesteld met betrekking tot verblijfkosten, kosten voor huisvesting en voeding, kosten tijdens recuperatie en compensatie voor overwerk. De evaluaties naar aanleiding van de verschillende uitzendingen hebben uiteindelijk geleid tot de «Regeling voorzieningen bij vredesen humanitaire operaties», die per 15 juli 1996 van kracht is geworden.

Deze regeling geldt voor alle uitzendingen over de gehele wereld en bevat de volgende componenten:

a. huisvesting en voeding van rijkswege of voor rekening van het rijk.

b. een tegemoetkoming in de onkosten van $ 27 per dag. Onder onkosten wordt hier verstaan de tijdens de inzet bij operaties door de militair gedane uitgaven van bewassing, (tele)communicatie, ontspanning, recuperatie en overige incidentele kosten.

c. een vergoeding voor de bij de operatie ondervonden extra werkdruk als gevolg van die inzet. De vergoeding is vastgesteld in de vorm van een afkoopsom per dag. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de soort en aard van de inzet. De regeling differentieert niet naar inkomen, burgerlijke staat of categorie.

De regeling wordt over het algemeen als eenvoudig en overzichtelijk beschouwd en voldoet nog steeds.

Financiering van een huis

Door de inzet van militairen bij vredesoperaties is de rechtspositie van de militair de afgelopen jaren meermalen tegen het licht gehouden. Met name voor militairen die voor de financiering van een huis een verzekering afsloten, ontstond een probleem. In de polisvoorwaarden staat veelal een clausule opgenomen waarin onder andere oorlog of oorlogsomstandigheden worden uitgesloten.

Op 8 november 1994 is Defensie met het Verbond van verzekeraars een overeenkomst aangegaan, die er in voorziet dat voor defensie-ambtenaren bij het sluiten van verzekeringen, meeverbonden tot zekerheid voor de aflossing van een woningfinanciering, ten aanzien van het overlijdensrisico in verband met uitzendingen geen andere maatstaven worden aangelegd dan die welke gelden voor verzekerden, niet zijnde defensie-ambtenaren. De verzekerde uitkering mag een bepaalde maximum niet overschrijden. Voor zover dit wel het geval is, kan de verzekeraar ten aanzien van de overschrijding wél een beroep doen op uitsluitingsclausules. Indien een militair overlijdt als gevolg van gevechtshandelingen bij uitzending, zal Defensie aan de verzekeraar een deel van het uitgekeerde bedrag vergoeden.

Aansprakelijkheid

Met betrekking tot de aansprakelijkheid van militairen tijdens een uitzending is het uitgangspunt dat de militair een zekere immuniteit geniet en dat Defensie schade van derden veroorzaakt door militairen, uitgezonden naar het buitenland in het kader van vredes- en humanitaire operaties, ook buiten de uitoefening van de dienst, voor haar rekening neemt. Daarbij geldt wel dat een militair door Defensie kan worden aangesproken op zijn gepleegde (wan)daden. Omgekeerd is en blijft voor de uitgezonden militair Defensie het eerste aanspreekpunt als het gaat om (letsel)schade.

Inzet burgerpersoneel bij vredesoperaties

Militaire operaties worden in principe uitsluitend door militairen uitgevoerd. Zij zijn daarvoor opgeleid. Daarnaast zijn hun arbeidsvoorwaarden en hun rechtspositie toegesneden op taken in het kader van dergelijke operaties. De reden om in bepaalde gevallen burgers uit te zenden, dient dus een bijzondere te zijn die zich in principe alleen maar kan voordoen als er (tijdelijk) behoefte is aan de inzet van een zeer specifieke deskundigheid of vaardigheid die binnen het beschikbare bestand militairen niet of in onvoldoende mate aanwezig is.

In dat geval wordt een burgerambtenaar met toepassing van artikel 11 van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement tijdelijk aangesteld als militair als hij in een situatie komt te verkeren waarin het voor de hand ligt dat alleen militairen optreden. Dit betekent dat burgerambtenaren bij uitzending in het kader van vredes-en humanitaire operaties altijd worden aangesteld als militair tenzij zij het operatiegebied niet betreden of indien er sprake is van een kort werkbezoek. In die gevallen worden burgerambtenaren uitgezonden op basis van dienstreis. Gemilitariseerde burgers vervullen altijd ongewapend hun eigen organieke functie en worden niet ingezet voor specifiek militaire werkzaamheden.

Literatuurlijst

Alkemade, N.D., Overzicht van de belangrijkste resultaten en aanbevelingen van de nazorgonderzoeken Bosnie I en II en Haïti I en II ten behoeve van het zorgbeleid van het Korps Mariniers, DPKM/SWO, mei 1998

Amptmeijer-Spronk, M.H.G., Zorg voor nazorg, Psychosociale begeleiding voor uitgezonden militairen, Utrecht, november 1996

Bergman, R.J.F. en Bekink, D., Onderzoek uitzendcyclus, CDPO/GW, juli 1996

Bramsen, I, Dirkzwager, J.E, Ploeg van der, H.M., Deelname aan vredesmissies: gevolgen, opvang en nazorg. Een onderzoek onder veteranen, gezinsleden en zorginstellingen, Amsterdam, 1997.

Dieben, H.A.S., Klantentevredenheidsonderzoek Thuisfrontzorg, CDPO/MOA, december 1998

Flach, A. en Zijlmans, A, Vragenlijst Nazorg KL: Verwerkingsproblemen na uitzendingen, AIH/GW CDPO, april 1998.

Harsveld, M. , Verslag van een onderzoek naar de behoefte aan nazorg van uitgezonden KLU-militairen, DPKLu/Gedragswetenschappen, 19 november 1996

Leeuwen, S.M. van, Exit-onderzoek uitzendgebied (Repatriëring), CDPO/GW, februari 1999.

Moelker, R en Cloïn G, Families and deployment: giving voice to home front. In: Soeters, J.L. en Rovers J.H. (eds) NL ARMS, Netherlands Annual Review of Military Studies 1997

Mulder, Y.M. en Reijneveld, S.A., Gezondheidsonderzoek Unprofor, een onderzoek onder militairen die uitgezonden zijn geweest naar Lukavac, Santici en Busovaca (Bosnië-Herzegovina) in de periode 1994–1995, TNO/Leiden, 1999

Ploeg, H.M. van der, Weerts, J.M.P. Veteranen in Nederland, onderzoek naar de gevolgen van oorlogservaringen – Tweede Wereldoorlog – Politionele Acties – Korea, 1995

Tiesinga-Autsema, J.L.E.M.W.R.R., Deelname aan vredesmissies: gevolgen, opvang en nazorg. Aanbevelingen van de Commissie Tiesinga, 22 mei 1997

Tiesinga-Autsema, J.L.E.M.W.R.R., Het Post-Cambodja klachten onderzoek, rapportage van de Commissie Tiesinga II, 21 september 1998.

Tiesinga-Autsema, J.L.E.M.W.R.R., Gezondheidsonderzoek UNPROFOR, Lukavac-Santici-Busovaca (Bosnië-Herzegovina), Rapportage en Beleidsaanbevelingen, Commissie Tiesinga III, 24 februari 1999.

Verheijen, T en R. Moelker, Het thuisfront van de luchtmacht!, Ervaringen, verschillen tussen individuele en detachementsuitzendingen, en houding ten opzichte van uitzendingen in de toekomst. Research paper, KMA, september 1999.

Vogelaar, A.L.W. en Kramer, E.H.. Observations on morale and leadership among Dutch troops in UNPROFOR, KMA, 1997.

Vries, M. de, Soetekouw, P.M.M.B., Bleijenburg, G, Meer, J.W.M. van der, Het Post-Cambodja klachten onderzoek fase I, Een inventariserend onderzoek naar aard, omvang en ontstaanswijze, Nijmegen, 1998.


XNoot
1

Deze uitzendnorm zal verder worden aangeduid als de uitzendnorm 1:2. Iemand kan 6 maanden worden uitgezonden in een periode van 18 maanden, hetgeen leidt tot een verhouding 6 maanden uitzenden – 12 maanden thuis (6 staat tot 12). In het verleden is deze verhouding wel eens ten onrechte aangeduid als een verhouding 1 staat tot 3.

Naar boven