26 884
Wet ter stimulering van integrale stedelijke vernieuwing (Wet stedelijke vernieuwing)

nr. 35
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 maart 2001

In vervolg op mijn brief van 19 december 2000 (Kamerstukken II, 2000/ 2001, 26 884, nr. 34) informeer ik u met deze brief nader omtrent het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing. In mijn eerdere brief heb ik u geïnformeerd over de doelstelling en uitwerking van het innovatiebudget. In deze brief ga ik achtereenvolgens in op mijn voornemens omtrent de inschrijvingsprocedure, de selectieprocedure voor zowel de tender als de grote, complexe projecten, de omvang van de bijdragen ter tegemoetkoming in de kosten, de verlening van de bijdragen, de verplichtingen verbonden aan de bijdrage en op hoofdlijnen de invulling van de kennisontwikkeling enoverdracht.

Ik stel er prijs op om uw reactie te vernemen op deze voorstellen, in samenhang met de voorstellen in mijn brief van 19 december jl. , mede gelet op de wens tot medebetrokkenheid die u hebt uitgesproken tijdens de behandeling van het ontwerp Wet stedelijke vernieuwing in juni van het vorig jaar. Ik ben gaarne bereid hierover op korte termijn met u te overleggen teneinde te bespoedigen dat op zo kort mogelijke termijn tot daadwerkelijke implementatie van het Innovatieprogramma kan worden overgegaan.

Ik ben voornemens om binnenkort het innovatieprogramma te starten en aan het eind van dit jaar beschikkingen te verlenen voor de eerste tranche plannen en projecten. Hiertoe bereid ik thans een AMvB voor die naar verwachting medio dit jaar van kracht wordt. Op korte termijn zal met betrokken partijen worden gecommuniceerd over de doelstellingen van het Innovatieprogramma, de wijze van inschrijven en de vervolgprocedures. De inhoud van deze AMvB heb ik op hoofdlijnen uiteengezet in mijn brief aan u van 19 december jl., de nadere invulling schets ik in deze brief.

Voor het jaar 2001 wordt voorgesteld de indieningdatum te stellen op 1 juni a.s., zowel voor de ideeën en plannen en de kleinere uitvoeringsprojecten als voor de grotere complexe projecten, en voor de volgende jaren te bezien in hoeverre een vervroeging van deze datum raadzaam en mogelijk is. Voor zowel de tender als de grotere projecten is dit een jaarlijkse cyclus.

Selectieproces

Alle aanvragen worden gedaan op een voorgeschreven aanvraagformulier waarop de relevante onderwerpen zijn aangegeven. Het bevat voldoende gegevens om te bepalen of het project past binnen de criteria van de regeling alsmede een korte inhoudelijke beschrijving en een begroting.

Op basis van de ingediende informatie wordt bezien welke ingediende projecten (- voorstellen) passen binnen de werkingssfeer en doelstelling van het innovatieprogramma. Er vindt in deze fase nadrukkelijk nog geen onderlinge vergelijking van projecten plaats. De projecten die de toets niet doorstaan vallen af voor een bijdrage.

De ideeën, plannen en kleinere uitvoeringsprojecten worden vervolgens op basis van onderlinge vergelijking beoordeeld door een externe commissie die adviseert aan de Minister van VROM. Voor 1 december van het jaar wordt bekendgemaakt welke projecten een bijdrage ontvangen uit het innovatiebudget.

Voor de grote projecten, met een bijdrage van maximaal vijfentwintig miljoen gulden vindt beoordeling plaats door de betrokken departementen zelf. Op basis van de inschrijfformulieren wordt bezien of de ingediende projecten in principe in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage uit het innovatiebudget. Voor zover dit het geval is wordt deze aanvragers verzocht om voor een nader gestelde datum een nadere, gedetailleerde uitwerking van de aanvraag in te sturen waarop binnen een vastgestelde termijn een reactie van het Rijk volgt. In geval van de grote projecten zal ik de provincies verzoeken mij te adviseren over de meerwaarde van de ingediende voorstellen in regionaal verband en over de eventuele samenhang tussen verschillende ingediende projecten binnen een provincie. Vervolgens wordt in geval van een positieve beslissing een gezamenlijk uitvoeringsprotocol opgesteld dat zal dienen als grondslag voor de uiteindelijke verantwoording. Voor 1 december van het jaar wordt de beschikking verleend.

Deze getrapte systematiek heeft de volgende voordelen:

• Er wordt tegemoet gekomen aan de wens van de gemeenten om grote, risicovolle projecten pas uit te werken als er een gerede kans op succes is;

• Reeds uitgewerkte projecten kunnen eveneens worden ingediend en gehonoreerd;

• Er is ruimte voor tussentijdse kwaliteitsverbetering van de projecten; op deze wijze stimuleert de regeling direct innovatie;

• Er ontstaat interactie met het veld die bijdraagt aan samenwerking, netwerkvorming en vergroting van de externe oriëntatie;

• De verschillende stappen zijn helder en daarmee eenvoudig navolgbaar voor de indieners.

In mijn voorgaande brief heb ik u de prioritaire thema's genoemd voor het jaar 2001. De recente gebeurtenissen, ik doel met name op de rampen in Enschede en Volendam, zijn voor mij aanleiding om de komende periode extra accent te leggen op gezondheid en veilig wonen. Ik ben voornemens om de projecten die komend jaar worden ingediend binnen deze prioritaire thema's en die in het bijzonder ingaan op gezondheid en veilig wonen, werken en recreëren met extra aandacht te bezien en dit ook mee te geven aan de in te stellen externe commissie.

Naast de verlening van bijdragen aan ingediende projecten, zoals in het voorgaande beschreven, kan ik mij voorstellen dat het Rijk als daadwerkelijke partner participeert in bepaalde projecten. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan een risicodragende deelname in één of meer wijkontwikkelingsmaatschappijen. Ik onderzoek thans de mogelijkheden om hieraan via het innovatieprogramma of anderszins vorm te geven.

Hoogte van de bijdragen

Vanuit het innovatieprogramma kunnen bijdragen worden verleend in de kosten, verbonden aan een project in het kader van de stedelijke vernieuwing. Als project wordt aangemerkt een stelsel van activiteiten waarvan innovatieve elementen een wezenlijk onderdeel uitmaken.

Binnen het innovatieprogramma wordt onderscheid gemaakt in de zogenaamde tenderprojecten, bevattende ideeën, plannen en kleinere projecten enerzijds en grote, complexe projecten anderzijds.

Ik ben voornemens hiertussen het volgende onderscheid in financiële bijdragen te hanteren.

In geval van zogenaamde ideeën, plannen en kleinere uitvoeringsprojecten:

• Noodzakelijke kosten voor idee- en planvorming voor een project met een bijdrage tot f 1,1 miljoen. (€ 0,5 mln.). De bijdrage is echter niet meer dan de kosten die worden veroorzaakt door de innovatieve elementen in het idee of plan voor een project (dubbel plafond);

• Noodzakelijke rechtstreeks aan de uitvoering van een project toe te rekenen kosten voor 20% van die kosten, maximaal f 3 mln. (€ 1,4 mln). De bijdrage is echter niet meer dan de kosten die worden veroorzaakt door de innovatieve elementen in een project (dubbel plafond). De totale uitvoeringskosten van een project mogen niet meer bedragen dan f 15 miljoen (€ 7 mln);

In geval van grote, complexe projecten:

• Noodzakelijke rechtstreeks aan de uitvoering van een project toe te rekenen kosten voor 20% van die kosten tot een maximum van f 25 miljoen (€ 12 mln.). Ook hier is de bijdrage niet meer dan de kosten die worden veroorzaakt door de innovatieve elementen in een project (dubbel plafond). De totale uitvoeringskosten van het project dienen meer dan f 15 miljoen (€ 7 mln) te bedragen.

Het subsidieplafond voor de ideeën, plannen en kleinere uitvoeringsprojecten stel ik vast op jaarlijks f 34 miljoen (€ 15,5 mln.) en het subsidieplafond voor de grote, complexe projecten stel ik vast op f 150 mln. (€ 67 mln.) voor 2001 en op f 165 mln. (€ 75 mln.) in totaal voor de volgende jaren. In totaal derhalve voor de periode tot en met 2004 f 450 miljoen. (€ 204 mln.). De feitelijke betalingen zullen naar alle waarschijnlijkheid een andere fasering hebben, één die aansluit bij de geplande uitvoering van de projecten. Daarnaast is een bedrag gereserveerd van f 20 mln. (€ 9 mln.) voor kennis- en leeractiviteiten zoals in mijn eerdere brief uiteengezet.

Verlening van de bijdragen

In geval van ideeën, plannen en kleinere uitvoeringsprojecten

De aanvragen met betrekking tot de kleinere projecten zullen aan een commissie worden voorgelegd. De leden van de commissie worden door het Rijk benoemd. Vanuit de commissie kan aan de aanvrager desgewenst worden verzocht om nadere informatie. Aan de hand van onder meer de eerder genoemde criteria zal door de commissie in haar advies aan het Rijk een rangorde worden aangebracht met inachtneming van de door de bewindslieden vastgestelde prioritaire thema's.

Het Rijk beslist welke aanvragen de innovatiestatus verkrijgen en verleent voor 1 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend en voor zover de beschikbare middelen dit toelaten aan goedgekeurde aanvragen de bijdragen.

In geval van grote, complexe projecten

Met betrekking tot de grote, complexe uitvoeringsprojecten zal het accent liggen op projecten die op nationaal niveau tot de verbeelding spreken, die de stedelijke kwaliteit op een hoger niveau kunnen brengen en waarvan het slagen een belangrijke impuls vormt voor de voortgang in de stedelijke vernieuwing. Gelet op de omvang van het budget kan een beperkt aantal projecten voor subsidie in aanmerking komen. Dit betekent dat een uiterst zorgvuldig en transparant selectieproces noodzakelijk is. Dit proces heb ik in het voorgaande uiteengezet.

Het Rijk beslist aan de hand van de in de brief van 19 december jl. genoemde criteria over een rangorde binnen de ingediende projecten.

Verplichtingen verbonden aan de bijdrage

Aan de verlening van bijdragen ben ik voornemens verplichtingen te verbinden. Het betreft dan met name verplichtingen omtrent informatievoorziening over de voortgang en kennisoverdracht, nieuwe omstandigheden die van invloed zijn op de realisatie van plannen en projecten en uiteraard de verplichting om de afgesproken prestaties te realiseren.

Kennisontwikkeling en -overdracht

Zoals ik in mijn eerdere brief heb aangegeven is het innovatieprogramma meer dan alleen de realisatie van gehonoreerde projecten. Het rendement ligt voor een groot deel besloten in het productief maken van kennis en (leer-)ervaringen. Naast het verzamelen en uitwisselen van kennis en ideeën bestaat deze «kennisexploitatie» ook uit het inspireren van de doelgroepen van het innovatieprogramma en het organiseren van creativiteit en kennis. Een primaire doelstelling van het innovatieprogramma, het ontlokken en het navolgen van vernieuwingen op lokaal niveau, wordt hiermee ingevuld. Tevens wordt de gegenereerde kennis en ervaring benut voor beleidsontwikkeling en het op rijksniveau verbeteren van de randvoorwaarden voor lokale vernieuwingen. Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen aan de aanbeveling van het CPB naar aanleiding van de ex-ante evaluatie van de meerjarige ontwikkelingsprogramma's GSB/ISV om beleidsconcurrentie en innovatie meer te bevorderen.

Binnen het voor de kennisexploitatie gereserveerde budget bestaat ook de mogelijkheid om aan projecten met een hoge voorbeeldwerking aparte vergoedingen te geven, verbonden aan activiteiten vanuit het project zelf, om de kennis en ervaringen uit te dragen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

Naar boven