nr. 10
BRIEF HOUDENDE INTREKKING VAN HET WETSVOORSTEL
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 18 december 2001
In 1999 is bij Uw Kamer het wetsvoorstel verbod op leeftijdsdiscriminatie
bij de arbeid ingediend (kamerstukken II, 1999/00, 26 880, nrs. 1–2).
Gezien de samenhang van richtlijn 2000/78/EG (kaderrichtlijn) en het wetsvoorstel,
heb ik, mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en Justitie, bij brief van 22 september 2000 aangegeven het wenselijk te vinden
om de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel op te schorten tot het
moment dat meer zekerheid zou bestaan over de inhoud van de kaderrichtlijn
(kamerstukken II, 1999/00, 26 880, nr. 9 en kamerstukken II, 1999/00,
22 112, nr. 167). Na de inwerkingtreding van de kaderrichtlijn op 2 december
2000, is Uw Kamer bij brief van 11 december 2000 geïnformeerd over de
gevolgen van de richtlijn voor het wetsvoorstel (kamerstukken II, 2000/01,
21 501–18, nr. 137).
Bezien is of implementatie van de kaderrichtlijn zou resulteren in een
nota van wijziging dan wel in een nieuw wetsvoorstel. In verband met de ingrijpende
wijzigingen die de kaderrichtlijn vergt, is gekozen voor de indiening van
een nieuw wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid.
Dit nieuwe wetsvoorstel wordt heden aan Uw Kamer aangeboden.
Daartoe gemachtigd bij brief van heden, nr. 99 003557, door de Koningin
trek ik, mede namens de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, het bij Uw Kamer aanhangige wetsvoorstel verbod
op leeftijdsdiscriminatie bij de arbeid hierbij in.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. E. Verstand-Bogaert