26 878
Regels met betrekking tot de productie en keuring van uitrusting voor zeeschepen (Wet scheepsuitrusting)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. Voorstel van wet

– in artikel 1, onderdeel b, stond onder 1° «inzake» in plaats van «betreffende», ontbraken onder 2° de woorden «Internationale Voorschriften ter», stond onder 3° «inzake» in plaats van «ter» en stond onder 4° «inzake» in plaats van «voor» en «(Trb. 1977, 77)» in plaats van «(Trb. 1976, 157)»;

– in artikel 4, vierde lid, onderdeel a, stond «bedoeld in het tweede lid» in plaats van «bedoeld in het derde lid»;

– in artikel 20, eerste lid, stond «afgegeven» in plaats van «afgeven»;

– artikel 28 luidde:

«Artikel 28

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het op de keuringsinstanties uit te oefenen toezicht en de door de keuringsinstanties verschuldigde vergoeding voor de uitoefening van het toezicht.»;

– artikel 29, derde lid, luidde:

«3. Bij ministeriële regeling kunnen, voorzover nodig ter uitvoering van een besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of van de Raad van de Europese Unie tot wijziging van de richtlijn, nadere regels van overgangsrecht worden gesteld.»;

– artikel 30, tweede lid, ontbrak;

– in het gehele voorstel zijn de woorden «lid-staat» en «lid-staten» vervangen door «lidstaat», onderscheidenlijk «lidstaten».

II. Memorie van toelichting

– paragraaf 1, tweede volzin, luidde:

«De richtlijn, die is gebaseerd op artikel 84, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, heeft een tweeledig doel.»;

– in paragraaf 2, onderdeel a, eerste alinea, stond «Verdrag inzake voorkoming van aanvaringen op zee» in plaats van «Verdrag inzake Internationale Voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op zee», «Verdrag inzake voorkoming verontreiniging door schepen» in plaats van «Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen» en «(Trb. 1977, 77)» in plaats van «(Trb. 1976, 157)»;

– in paragraaf 2, onderdeel d, laatste alinea, stond in de eerste volzin «artikel 100A van het Verdrag betreffende de Europese Unie» in plaats van «artikel 95 (100A oud) van het EG-Verdrag» en in de tweede volzin «artikel 100A van het Verdrag» in plaats van «artikel 95 van het verdrag»;

– paragraaf 2, onderdeel f, tweede alinea, laatste volzin, luidde:

«De eerste overschrijving van uitrusting zal vermoedelijk zelfs al plaatsvinden voor 1 januari 1999.»;

– in paragraaf 2, onderdeel h, laatste volzin, stond «artikel 100A, vijfde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie» in plaats van «artikel 95 (100A oud), vijfde lid, van het EG-verdrag»;

– paragraaf 2, onderdeel i, bevatte een derde alinea, luidende:

«Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat er thans reeds een wijzigingsrichtlijn in voorbereiding is, die ertoe strekt bepaalde uitrusting van bijlage A.2 naar bijlage A.1 over te schrijven. In communautair verband wordt ernaar gestreefd om deze wijzigingsrichtlijn reeds voor 1 januari 1999 van kracht te laten worden.»;

– in paragraaf 2 ontbrak onderdeel j;

– in paragraaf 3, onderdeel c, tweede alinea, stond in de eerste volzin «artikel 84, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie» in plaats van «artikel 80 (84 oud), tweede lid, van het EG-verdrag» en «artikel 74 van het verdrag» in plaats van «artikel 70 (74 oud) van het verdrag» en in de derde volzin «artikel 227, derde lid, van het verdrag» in plaats van «artikel 299 (227 oud), derde lid, van het verdrag»;

– in paragraaf 3 ontbrak onderdeel g;

– paragraaf 4, onderdeel b, luidde:

«b. verwijzingen naar de richtlijn

Met het oog op toekomstige wijzigingen van de richtlijn, die in ieder geval met enige regelmaat verwacht kunnen worden ten aanzien van bijlage A.1, is in het wetsvoorstel gekozen voor zogenaamde «dynamische verwijzingen» naar de richtlijn. Deze methodiek heeft als voordeel dat wijzigingen van de richtlijn – voorzover deze althans betrekking hebben op bepalingen of bijlagen waarnaar in dit wetsvoorstel wordt verwezen – rechtstreeks doorwerken in het Nederlandse recht. De implementatie van dergelijke wijzigingen vereist alsdan geen nadere regelgeving. De volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar 343) vereiste bepaling betreffende het moment van doorwerking in het Nederlandse recht van wijzigingen van de richtlijn, is opgenomen in artikel 30.»;

– de eerste alinea van de artikelsgewijze toelichting op artikel 2 luidde:

«Dit artikel zondert in navolging van artikel 2, onderdeel j, van de richtlijn uitrusting, bestemd voor oorlogsschepen e.d., uit van de werking van de wet.»;

– in de artikelsgewijze toelichting op artikel 16, derde volzin, ontbrak de bijzin: «die wellicht ook niet in dezelfde mate aan de criteria van bijlage C voldoen.»;

– de artikelsgewijze toelichting op artikel 28 luidde:

«Artikel 28

Van het op grond van artikel 27 te houden algemene toezicht op de naleving van het wetsvoorstel dient te worden onderscheiden het bijzondere toezicht dat de lid-staten ingevolge artikel 9, tweede lid, van de richtlijn moeten houden op de door hen aangewezen keuringsinstanties. Bedoeld artikel verplicht ertoe om de keuringsinstanties ten minste tweejaarlijks aan een audit te onderwerpen ten einde vast te stellen, of de keuringsinstanties nog steeds aan de criteria van bijlage C van de richtlijn voldoen. Het ligt in de bedoeling om dit periodieke onderzoek door de Raad voor Accreditatie te laten verrichten, die immers ook betrokken zal zijn bij de aanwijzing van de keuringsinstanties. De kosten die uit dit bijzondere toezicht voortvloeien, dienen – in tegenstelling tot de kosten van het algemene toezicht, waarvoor uiteraard geen vergoeding is verschuldigd – door de keuringsinstanties te worden vergoed. Omtrent deze vergoeding kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld. Bij die ministeriële regeling kunnen ook andere onderwerpen geregeld worden, zoals verplichtingen ten aanzien van archivering en rapportage.»;

– de laatste alinea van de artikelsgewijze toelichting op artikel 29 luidde:

«Het derde lid van het onderhavige artikel strekt ertoe om ook aan eventuele overgangsbepalingen in wijzigingsrichtlijnen uitvoering te kunnen geven. Voor de uitvoering daarvan biedt de in dit wetsvoorstel toegepaste systematiek van dynamische verwijzing immers geen uitkomst. Overgangsbepalingen kunnen onder meer worden verwacht bij wijzigingen van de productvoorschriften, omdat de (type)goedkeuringen die zijn verleend op grond van de «oude» productvoorschriften, vaak nog gedurende enige tijd hun geldigheid behouden.»;

– de artikelsgewijze toelichting op artikel 30 luidde:

«Artikel 30

De in paragraaf 4, onderdeel b, reeds vermelde techniek van «dynamische verwijzing» naar de richtlijn vereist een bepaling als het onderhavige artikel, conform Ar 343.»;

– de artikelsgewijze toelichting op artikel 34 luidde:

«Artikel 34

In dit artikel is voorzien in inwerkingtreding op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Gelet op het feit dat deze wet in beginsel tegelijkertijd met de rijkswet tot wijziging van de Schepenwet in werking dient te treden, kan op deze wijze worden bewerkstelligd dat de datum van inwerkingtreding van beide wetten dezelfde zal zijn. Er is niet gekozen voor rechtstreekse vaststelling van inwerkingtreding op de in de richtlijn vastgelegde toepassingsdatum (1 januari 1999). Vanwege de niet te voorziene tijdsduur van de totstandkoming van deze wet en de rijkswet tot wijziging van de Schepenwet en met het oog op de extra tijd die benodigd is voor publicatie van bedoelde rijkswet in de Nederlandse Antillen en Aruba, is het wenselijk de inwerkingtreding bij koninklijk besluit te regelen.»;

– in de gehele memorie van toelichting zijn de woorden «lid-staat» en «lid-staten» vervangen door «lidstaat», onderscheidenlijk «lidstaten».

Naar boven