nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende
goedkeuring van de op 18 december 1997 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst
opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties
(Trb. 1998, 174).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
1 november 1999
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat de op 18 december 1997 te Brussel
totstandgekomen Overeenkomst opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen
de douaneadministraties ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet
de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft, alvorens het Koninkrijk daaraan
kan worden gebonden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
Artikel 1
De op 18 december 1997 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst opgesteld
op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake
wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties,
waarvan de Nederlandse tekst is geplaatst in Tractatenblad 1998, 174, wordt
goedgekeurd voor Nederland.
Artikel 2
Indien een vraag die betrekking heeft op de uitlegging van het in artikel
1 genoemde verdrag aan de orde komt in een zaak aanhangig voor een tot de
rechterlijke macht behorend gerecht dan wel een administratieve rechter waarvan
de beslissingen niet vatbaar zijn voor een hoger beroep, en deze instantie
een beslissing nodig acht voor haar uitspraak, is deze instantie gehouden
zich tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te wenden.
Artikel 3
De Registratiekamer, bedoeld in artikel 37 van de Wet persoonsregistraties,
houdt toezicht op de naleving van artikel 25 van het in artikel 1 bedoelde
verdrag.
Artikel 4
1. Indien het onderhavige voorstel van wet tot wet wordt verheven en later
in werking treedt dan het bij koninklijke boodschap van 14 februari 1998 ingediende
voorstel van wet houdende regels inzake de bescherming van persoonsgegevens,
indien dit tot wet wordt verheven, wordt «De Registratiekamer, bedoeld
in artikel 37 van de Wet persoonsregistraties» in artikel 8 van eerstgenoemde
wet, vervangen door «Het College bescherming persoonsgegevens, bedoeld
in artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens».
2. Indien het onderhavige voorstel van wet tot wet wordt verheven en eerder
in werking treedt dan het bij koninklijke boodschap van 14 februari 1998 ingediende
voorstel van wet houdende regels inzake de bescherming van persoonsgegevens,
indien dit tot wet wordt verheven, wordt «De Registratiekamer, bedoeld
in artikel 37 van de Wet persoonsregistraties» in artikel 8 van eerstgenoemde
wet op het tijdstip dat laatstgenoemde wet in werking treedt vervangen door
«Het College bescherming persoonsgegevens, bedoeld in artikel 51 van
de Wet bescherming persoonsgegevens».
Artikel 5
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
De Minister van Justitie,