26 865
Voorstel van wet van het lid Van de Camp tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie in verband met de bestrijding van wapengeweld

nr. 11
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 17 mei 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel I wordt vervangen door:

ARTIKEL I

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 151a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 151b

1. De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied. In een veiligheidsrisicogebied kan de officier van justitie de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 50, derde lid, 51, derde lid, en 52, derde lid, van de Wet wapens en munitie toepassen.

2. De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing als veiligheidsrisicogebied dan na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.

3. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.

4. De beslissing tot gebiedsaanwijzing wordt op schrift gesteld en bevat een omschrijving van het gebied waarop deze van toepassing is alsmede de geldigheidsduur. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de burgemeester de beslissing tot gebiedsaanwijzing niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking daarvan.

5. De burgemeester brengt de gebiedsaanwijzing zo spoedig mogelijk ter kennis van de raad en van de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid.

6. Zodra de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, bedoeld in het eerste lid, is geweken, trekt de burgemeester de gebiedsaanwijzing in. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

B

In artikel 177 wordt de zinsnede «de artikelen 154a, 172, 173, 174, tweede lid, 174a, 175, 176 en 176a» vervangen door: de artikelen 151b, 154a, 172, 173, 174, tweede lid, 174a, 175, 176 en 176a.

C

In artikel 178 wordt de zinsnede «krachtens artikel 154a» vervangen door: krachtens de artikelen 151b en 154a.

2. Artikel II wordt vervangen door:

ARTIKEL II

De Wet wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. In gebieden die overeenkomstig artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet, door de burgemeester als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

B

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd

2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. In gebieden die overeenkomstig artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet, door de burgemeester als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

C

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd personen aan hun kleding te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. In gebieden die overeenkomstig artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet, door de burgemeester als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om hem aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om een ieder aan zijn kleding te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

Toelichting

Na de eerste termijn van de plenaire behandeling van mijn initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie in verband met de bestrijding van wapengeweld, is de verdere behandeling geschorst. Doel was om in overleg tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Justitie en mij te bezien of het mogelijk was het regeringsvoorstel (Wijziging van de Wet wapens en munitie met betrekking tot onderzoek aan de kleding en het onderzoeken van vervoermiddelen en van de Gemeentewet met betrekking tot de aanwijzing van gebieden; kamerstukken II 2000/01, 27 605) en mijn initiatiefvoorstel te combineren. Aan het slot van de plenaire behandeling heeft de heer Kuijper aangekondigd een initiatiefwetsvoorstel bij de Kamer te zullen indienen. Dit is op 16 februari formeel gebeurd, waarna het voorstel ter advisering naar de Raad van State is gezonden (Voorstel van wet tot wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de bestrijding van het illegaal bezit van wapens en daarmee samenhangend geweld; kamerstukken II 2000/01, 27 611).

Sedert de behandeling in eerste termijn heeft overleg plaatsgevonden, eerst op ambtelijk en daarna op politiek niveau. Dit overleg heeft er in geresulteerd dat ik mijn initiatiefwetsvoorstel op een aantal punten heb aangepast. De wijzigingen zijn verwerkt in deze nota van wijziging.

Algemeen

Het bevel van de officier van justitie De belangrijkste wijziging die ik ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel heb aangebracht is dat naast de bevoegdheid van de burgemeester om een veiligheidsrisicogebied aan te wijzen, een aparte bevoegdheid voor de officier van justitie is gecreëerd om te gelasten dat de bevoegdheid daadwerkelijk wordt toegepast. Deze bevoegdheid van de officier van justitie is ontleend aan het voorstel van de regering. Hij biedt een extra waarborg dat het preventief fouilleren een strafvorderlijk belang dient. In mijn oorspronkelijke voorstel betekende de aanwijzing als veiligheidsrisicogebied door de burgemeester krachtens artikel 151b van de Gemeentewet, dat daarmee de bevoegdheid om preventief te fouilleren was geconstitueerd. Deze bevoegdheid was in datzelfde artikel van de Gemeentewet uitgewerkt in de leden 4 tot en met 8. Ik heb in de nota van wijziging de bevoegdheid om feitelijk tot fouillering over te gaan overgeheveld naar de Wet wapens en munitie en afhankelijk gemaakt van een bevel van de officier van justitie. Dit bevel ligt in het verlengde van de mogelijkheid die de officier van justitie onder de huidige Wet wapens en munitie heeft om te gelasten dat de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken tegen elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend. In de huidige wet is deze bevoegdheid echter gekoppeld aan een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt of aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd (artikelen 50 en 51, tweede lid, tweede zin, Wet wapens en munitie).

Het creëren van een aparte bevoegdheid voor de officier van justitie in het verlengde van de gebiedsaanwijzing door de burgemeester, draagt theoretisch het risico in zich dat de burgemeester op grond van zijn bevoegdheid voor de handhaving van de openbare orde een gebied wil aanwijzen, maar dat de officier van justitie vervolgens om redenen van strafvorderlijke aard geen gebruik wenst te maken van zijn bevoegdheid. Dat risico gaf in mijn oorspronkelijke voorstel de doorslag om de bevoegdheid in de gemeentewet te concentreren, en ik wil dit risico in mijn gewijzigde voorstel zo veel mogelijk uitsluiten. Daarvoor staat borg dat de burgemeester het veiligheidsrisicogebied niet kan aanwijzen dan na overleg met de officier van justitie in het driehoeksoverleg. Deze bepaling stond overigens ook al in mijn oorspronkelijke voorstel. Wanneer de officier van justitie in dit overleg aangeeft niet voor preventief fouilleren te voelen is het zinloos voor de burgemeester om tot aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied over te gaan.

Beperking in de tijd

In mijn oorspronkelijke voorstel heb ik geen beperking in de tijd aangegeven voor de aanwijzing van een gebied door de burgemeester. Krachtens het door mij voorgestelde artikel 151b, tweede lid, moet de aanwijzing voor een bepaalde duur zijn die niet langer is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. Ook de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binden in hun wetsvoorstel de gebiedsaanwijzing door de burgemeester niet aan een termijn. De bevoegdheid van de officier van justitie, die in deze nota van wijziging een plaats krijgt, wordt echter wel aan een tijdslimiet gebonden. Hiermee kom ik tegemoet aan een door een groot deel van de Kamer naar voren gebrachte wens om aan het preventief onderzoek naar wapens en munitie een uitdrukkelijke begrenzing in de tijd op te nemen. Het bevel van de officier kan niet langer dan 12 uur gelden. Ik heb voor een periode van 12 uur gekozen om hiermee enerzijds aan te geven dat het om een kort tijdsbestek moet gaan, maar om anderzijds wel de mogelijkheid te scheppen een gehele avond en nacht over de bevoegdheid te beschikken. Ik wil zoveel mogelijk voorkomen dat de bevoegdheid afloopt op een moment dat er nog sprake is van (dreigende) verstoring van de openbare orde.

De rechter-commissaris

Met het creëren van een aparte bevoegdheid voor de officier van justitie naast de gebiedsaanwijzing door de burgemeester heb ik een belangrijk onderscheid met het wetsvoorstel van de regering weggenomen. Er is immers een nadrukkelijke aparte strafvorderlijke afweging in het voorstel ingebouwd. Ik vind het inhoudelijk niet nodig en juridisch niet juist om naast deze extra waarborg ook nog een machtiging van de rechter-commissaris te eisen, zoals opgenomen in het regeringsvoorstel.

Inhoudelijk acht ik een machtiging niet nodig omdat de rol van de officier van justitie al een extra waarborg ten opzichte van mijn eerdere voorstel inhoudt. Het systeem van waarborgen is naar mijn mening daarmee zeer uitgebreid. Allereerst moet de raad zich over de vraag uitspreken of in zijn algemeenheid de bevoegdheid aan de burgemeester moet worden verleend om veiligheidsrisicogebieden aan te kunnen wijzen. De burgemeester gaat vervolgens niet over tot aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied dan na overleg in de driehoek. Het openbaar ministerie is dus vanaf het eerste begin bij de overwegingen betrokken. De aanwijzing van een gebied als veiligheidsrisicogebied is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat wil zeggen dat er bezwaar en beroep tegen open staat. Belanghebbenden kunnen reeds in dat stadium hun bezwaren bekend maken tegen het voornemen preventief op wapens te gaan onderzoeken. De burgemeester brengt de gebiedsaanwijzing zo spoedig mogelijk ter kennis van de raad. Op die manier is ook de democratische controle op de gebiedsaanwijzing verzekerd. Voordat vervolgens daadwerkelijk tot uitoefening van de bevoegdheid in een veiligheidsrisicogebied kan worden overgaan moet de officier van justitie hier nog toe gelasten. Naar mijn mening is mijn voorstel daarmee voorzien van uitgebreide waarborgen. Nog meer waarborgen, die tevens leiden tot meer bureaucratie en meer inzet van mensen, acht ik niet nodig.

Juridisch acht ik het afhankelijk maken van de bevoegdheid preventief op wapens te onderzoeken van een machtiging van de rechter commissaris niet juist. De hoofdfunctie van de rechter-commissaris betreft het gerechtelijk vooronderzoek. Daarnaast heeft de rechter-commissaris een rol bij de voorlopige hechtenis en de inverzekeringstelling. Tot slot is er een rol in het kader van het verkennend onderzoek op basis van de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb. 1999, 245). Volgens artikel 170 Sv zijn rechters-commissarissen «belast met de behandeling van strafzaken». De waarde van de rechter-commissaris is in al deze gevallen dat hij kan afwegen of in een bepaalde specifieke zaak de dwangmiddelen jegens een bepaalde persoon of groep dienen te worden toegepast.

Zou ik het gebruik van de preventieve bevoegdheid in dit wetsvoorstel afhankelijk maken van een machtiging door de rechter-commissaris, dan zou deze via de achterdeur van deze specifieke wet een geheel nieuwe rol toebedeeld krijgen. Hij moet immers treden buiten zijn krachtens artikel 170 Sv tot strafzaken beperkte verantwoordelijkheid en zich een oordeel vormen over de wenselijkheid van het verlenen van een algemene preventieve bevoegdheid gedurende een bepaalde tijd in een bepaald gebied. Dit gaat buiten de bevoegdheden die de rechter commissaris heeft op basis van artikel 170 Sv. Het zou ook inhoudelijk een andere afweging betekenen dan de rechter-commissaris op basis van de huidige wetgeving gewoon is te maken. De rechter-commissaris kan een dergelijke bevoegdheid naar mijn overtuiging niet krijgen zonder wijziging van dit artikel.

Het initiatiefwetsvoorstel van de heer Kuijper

Het is gebleken bijzonder moeilijk te zijn om mijn voorstel te combineren met zowel de wensen van de regering – extra waarborgen via een bevel van de officier van justitie en een machtiging van de rechter-commissaris – als de wens van de heer Kuijper – een algemene bevoegdheid om vervoermiddelen te onderzoeken zonder voorafgaande machtiging –. Het eerste betekent toevoeging van extra waarborgen, het tweede juist een vermindering daarvan. Het initiatiefwetsvoorstel van de heer Kuijper gaat, voor zover het het onderzoek aan vervoermiddelen betreft, aanzienlijk verder dan mijn voorstel.

Tijdens de behandeling in eerste termijn van mijn voorstel heb ik aangegeven positief te staan tegenover het wetsvoorstel van de heer Kuijper voor zover het helderheid schept voor de opsporingsambtenaren. Er kan in zijn voorstel geen duidelijkheid over bestaan dat opsporingsambtenaren overal en te allen tijde zonder voorafgaande aanleiding over de bevoegdheid beschikken vervoermiddelen te onderzoeken. Ik betwijfel echter of een dergelijke algemene bevoegdheid past binnen het kader van de Grondwet en het EVRM. Om die reden heb ik er in mijn voorstel voor gekozen het onderzoek aan vervoermiddelen te koppelen aan specifieke gebieden met een verhoogd veiligheidsrisico. Wel strekt de bevoegdheid in die specifiek aangewezen gebieden zich ook uit tot het onderzoek aan de kleding en aan bagage. Ik vrees dat de enkele bevoegdheid om vervoermiddelen te onderzoeken, zonder bevoegdheden ten aanzien van kleding en bagage, in dergelijke gebieden te beperkt is. Wapens worden in de praktijk immers vaak in bagage of onder de kleding gedragen en niet los in de auto gelegd.

Voor mij staat vast dat voor een bevoegdheid om overal, te allen tijde en zonder voorafgaande aanleiding vervoermiddelen op wapens te kunnen onderzoeken een apart advies van de Raad van State nodig is. Die toets wordt op dit moment door de Raad van State uitgevoerd in het kader van de advisering over het initiatiefwetsvoorstel Kuijper. Het heeft mijn voorkeur wanneer dat traject wordt doorlopen voordat overgegaan wordt tot een algemene bevoegdheid.

De bevoegdheid in mijn oorspronkelijke voorstel op basis van de Wet wapens en munitie

In mijn oorspronkelijke voorstel betrof de enige wijziging in de Wet wapens en munitie de uitgebreide bevoegdheid om onderzoek te doen buiten de speciaal aangewezen gebieden. De daar neergelegde uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheid tot een (dreigende) overtreding van de artikelen 13, 26 of 27 blijft gehandhaafd. Deze ruimere opsporingsmogelijkheid wijkt af van het regeringsvoorstel. Daarin is immers geen regeling getroffen buiten de specifiek aangewezen gebieden. Hij komt in de richting van het voorstel van de heer Kuijper – waar immers ook geen gebiedsbegrenzing is opgenomen – maar laat in tact dat er sprake moet zijn van een aanleiding voordat tot onderzoek aan vervoermiddelen kan worden overgegaan. Wel is, om dezelfde reden als hierboven beschreven ten aanzien van veiligheidsrisicogebieden, de bevoegdheid om aan de kleding en bagage te onderzoeken, met het onderzoek aan vervoermiddelen gelijk gesteld. In dat opzicht is mijn voorstel dus ruimer dan dat van de heer Kuijper, omdat in zijn voorstel geen voorziening is opgenomen voor het onderzoek aan de kleding en bagage.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Artikel 151b

Eerste lid

De bevoegdheid om feitelijk over te gaan tot preventief onderzoek op wapens binnen een door de burgemeester krachtens dit artikel aangewezen veiligheidsrisicogebied is overgeheveld naar de Wet wapens en munitie. Daarom wordt hier naar de nieuwe bepalingen 50, 51 en 52 derde lid WWM verwezen.

Vierde, vijfde en zesde lid

Het vierde tot en met achtste lid zijn vervangen door de nieuwe leden 4 tot en met 6. De vervangen leden hadden betrekking op de feitelijke bevoegdheid tot preventief onderzoek op wapens en zijn derhalve geschrapt nu hierin in de WWM wordt voorzien.

De drie nieuwe artikelleden zijn ontleend aan het wetsvoorstel van de regering. Zij vormen een extra procedurele waarborg voor het toepassen van de bevoegdheid tot aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied. Vanwege de overheveling van de leden van het regeringsvoorstel naar mijn voorstel en het besef dat de uitleg van de werking van (nieuwe elementen in) een wetsvoorstel moet worden ontleend aan de parlementaire stukken bij dat wetsvoorstel, neem ik hieronder de relevante passages uit de memorie van toelichting bij het regeringsvoorstel over.

Een gebiedsaanwijzing door de burgemeester is een besluit van algemene strekking en valt daarmee onder het bereik van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het rechtsgevolg dat uit het besluit voortvloeit is erin gelegen dat door de gebiedsaanwijzing de mogelijkheid bestaat dat burgers in het desbetreffende gebied aan de kleding worden onderzocht. Hiermee wordt - zoals al eerder gesteld - hun grondrecht ingeperkt.

Het van toepassing zijn van de regels uit de Awb betekent onder meer dat een beslissing tot gebiedsaanwijzing, conform artikel 3:42 van de Awb, moet worden bekendgemaakt door kennisgeving van het besluit of de zakelijke inhoud ervan in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

Voorts dient de gebiedsaanwijzing te berusten op een deugdelijke en kenbare motivering. Dit motiveringsvereiste houdt in elk geval in dat de burgemeester aangeeft op basis van welke feiten en omstandigheden de gebiedsaanwijzing noodzakelijk wordt geacht. Tevens moet een nauwkeurige omschrijving worden gegeven van het gebied, wat in elk geval betekent dat het gebied duidelijk wordt afgebakend. Ook dient het besluit de geldigheidsduur van de gebiedsaanwijzing te bevatten (artikel 151b, vierde lid). De duur van de aanwijzing wordt afgestemd op de verwachting van de periode die nodig is om via intensivering van de probleemaanpak, het risico van wapenbezit en -gebruik terug te kunnen brengen naar een aanvaardbaar niveau. Zodra de van toepassing zijnde omstandigheid, genoemd in het eerste lid van artikel 151b, zich niet langer voordoet, trekt de burgemeester de gebiedsaanwijzing in.

Aangezien in de fase die voorafgaat aan de gebiedsaanwijzing door de burgemeester twee organen met name bij de besluitvorming betrokken zijn, de gemeenteraad en de officier van justitie, is in het vijfde lid bepaald dat de burgemeester beide organen in kennis stelt van de gebiedsaanwijzing.

Tegen een besluit tot gebiedsaanwijzing kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de (sector bestuursrecht van de) rechtbank. Alvorens in beroep te kunnen gaan dient de belanghebbende bezwaar te maken bij de burgemeester (artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel I, onderdelen B en C

Artikelen 177 en 178

Deze wijzigingen zijn eveneens ontleend aan het regeringsvoorstel.

De vermelding van artikel 151b in artikel 177 van de Gemeentewet is nodig om de opsomming van artikelen uit hoofdstuk XI van de Gemeentewet te completeren. Gelet op de ingrijpende karakter van de onderhavige voorstel is het gewenst om de bevoegdheid tot gebiedsaanwijzing die voortvloeit uit artikel 151b – evenals andere bevoegdheden uit het voornoemde hoofdstuk XI – onder te brengen onder het verbod om in de gemeente dienstdoende ambtenaren van politie te machtigen namens de burgemeester besluiten te nemen.

Ook in artikel 178 van de Gemeentewet vindt verwijzing plaats naar de openbare orde- en noodbevoegdheden uit hoofdstuk XI van de Gemeentewet. Aangezien op basis van artikel 151b een bevoegdheid aan de burgemeester kan worden verleend die vergelijkbaar is met bevoegdheden uit hoofdstuk XI, zijn besluiten die worden genomen op basis van artikel 151b, gelijkgeschakeld aan de reeds in artikel 178 opgesomde besluiten en om die reden toegevoegd aan artikel 178 van de Gemeentewet. Gezien de aard van de bevoegdheid behoort de uitoefening van de bevoegdheid voorbehouden te blijven aan de burgemeester.

Artikel II, onderdelen A, B en C

Nieuw derde lid in de artikelen 50, 51 en 52 Wet wapens en munitie

Deze leden bevatten de bevoegdheid die is gecreëerd in aansluiting op de bevoegdheid van de burgemeester om een veiligheidsrisicogebied aan te wijzen. Tekstueel is aangesloten bij de bestaande artikelen 50 en 51 tweede lid, en bij het wetsvoorstel van de regering. In de bepalingen is een tijdsduur van maximaal 12 uur opgenomen.

De officier van justitie moet in zijn bevel vermelden op grond van welke feiten en omstandigheden hij van de bevoegdheid gebruik wil maken. Deze formulering wijkt af van die welke geldt voor de burgemeester krachtens artikel 151b, eerste lid. Daar staat immers dat de burgemeester over kan gaan tot aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied «bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan». Ik heb bewust voor een verschillende formulering gekozen, om duidelijk te maken dat de officier van justitie en de burgemeester verschillende verantwoordelijkheden. De burgemeester voor de openbare orde en de officier voor de opsporing. Dat afstemming noodzakelijk is, en ook wettelijk is vereist, heb ik in de algemene toelichting al aangegeven. In de praktijk kan de officier van justitie bij de weergave van de feiten en omstandigheden verwijzen naar de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens dan wel de vrees voor het ontstaan daarvan, die voor de burgemeester aanleiding was een gebied aan te wijzen.

Van de Camp

Naar boven