26 852
Wijziging van enkele belastingwetten (technische aanpassingen)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 16 november 1999

Algemeen

Met genoegen heb ik kennis genomen van de reacties en vragen van de leden van de fracties van PvdA, VVD, CDA en D66. Ik constateer dat de vragen zich richten op de EnergiePrestatieAdviezen, het voorstel ter zake van de buitengewone lastenaftrek in relatie tot de Wet beperking export uitkeringen en de kwijtscheldingsregeling van het schenkings- en successierecht bij bedrijfsopvolging. Hierna zal daarop worden ingegaan.

1.2. Wet op de inkomstenbelasting 1964

1.2.1. Energie

Het verheugt mij dat de leden van de VVD-fractie het belang onderschrijven van het ontwikkelen van EnergiePrestatieAdviezen (EPA). Op de vraag van deze leden wanneer toegesneden EPA-methoden beschikbaar zullen komen voor de meest gangbare gebouwtypen kan ik het volgende melden.

Op dit moment wordt gewerkt aan een ministeriële regeling waarin de methode voor de EPA voor woningen is opgenomen. Deze ministeriële regeling zal naar verwachting per 1 januari 2000 in werking treden. Vanaf dat tijdstip zal ook de EPA voor woningen fiscaal worden gestimuleerd door middel van het onderbrengen van de EPA in de regeling voor energiepremies.

De vorm van de EPA voor utiliteitsbouw is op dit moment nog in onderzoek. In het voorjaar van 2000 zal waarschijnlijk in dit kader een experiment van start gaan.

Overigens wordt voor bedrijven in het onderhavige wetsvoorstel geregeld dat de energie-investeringsaftrek kan worden toegepast op de EPA. Dit vindt plaats door de kosten van een EPA toe te rekenen aan de investeringskosten van een energie-investering waarop die EPA betrekking heeft. De daarbij geldende voorwaarden worden opgenomen in de uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek voor het jaar 2000.

1.2.2. Buitengewone lasten-aftrek en de Wet beperking export uitkeringen

De leden van de PvdA fractie vragen naar de hoogte van de beoogde opbrengst van de Wet beperking export uitkeringen die dreigt weg te lekken, indien de aftrek wegens buitengewone lasten niet wordt aangepast.

Hoewel tijdens de parlementaire behandeling door de regering nadrukkelijk is aangegeven dat bezuiniging op uitkeringslasten niet het doel van de Wet beperking export uitkeringen is, leidt deze wel tot een beparing van ca. 140 mln. Zonder de voorgestelde maatregel zal deze besparing niet ten volle worden gehaald. Een kwantificering daarvan is niet beschikbaar. Overigens geldt ook voor deze maatregel dat deze niet is ingegeven door het budgettaire aspect, maar door het realiseren van het doel van de Wet beperking export uitkeringen en voorkomen van een verschuiving van de uitvoeringsproblematiek van de Sociale Verzekeringsbank naar de belastingdienst.

Deze leden vragen tevens waarom de buitengewone lastenproblematiek niet aan de orde is gesteld tijdens het overleg met de Kamer over de Wet beperking export uitkeringen.

De relatie tussen de Wet beperking export uitkeringen en de buitengewone lastenaftrek is niet zo tijdig onderkend dat deze nog bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel kon worden meegenomen.

Voorts vragen deze leden waarom de evaluatietermijn die bij de Wet beperking export uitkeringen is afgesproken, niet is afgewacht.

De in de Memorie van Toelichting genoemde redenen om de aftrek wegens buitengewone lasten aan te passen, te weten een mogelijke belemmering van de werking van de Wet beperking export uitkeringen, het verplaatsen van de uitvoeringsproblemen van Sociale Verzekeringsbank naar de belastingdienst en het voorkomen dat een deel van de opbrengst van de Wet beperking export uitkeringen weglekt, maken een direct ingaande maatregel noodzakelijk. Een goede meting van de effecten van de Wet beperking export uitkeringen vereist ook dat uitwijkmogelijkheden zoveel mogelijk op voorhand zijn uitgesloten. Als bijvoorbeeld na de evaluatieperiode van twee jaar de conclusie zou worden getrokken dat de buitengewone lastenaftrek inderdaad een belemmering vormt voor een goede werking van de Wet beperking export uitkeringen, dan zou deze twee jaar verloren zijn gegaan.

Verder vragen de leden van de PvdA fractie of de regering rekening houdt met het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen.

De doorwerking van de Wet beperking export uitkeringen naar de buitengewone lastenaftrek is alleen effectief als op grond van die wet het recht op kinderbijslag is uitgesloten. In alle uitzonderings- en overgangsbepalingen blijft het recht op kinderbijslag bestaan en heeft de doorwerking naar de buitengewone lastenaftrek geen betekenis. Dan geldt weer de hoofdregel: indien een belastingplichtige recht heeft op kinderbijslag, bestaat geen recht op aftrek wegens buitengewone lasten. Indien derhalve op grond van het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen bepaalde verzekerden, in afwijking van de Wet beperking export uitkeringen, hun recht op kinderbijslag behouden, is buitengewone lastenaftrek niet aan de orde.

Tenslotte vragen deze leden of de regering overwogen heeft een met de overgangstermijn van de Wet beperking export uitkeringen vergelijkbare overgangsbepaling op te nemen voor de buitengewone lastenaftrek.

Voor bestaande gevallen heeft de doorwerking naar de buitengewone lastenaftrek geen betekenis omdat in die gevallen – ingevolge de overgangsregeling – het recht op kinderbijslag gedurende drie jaar wordt gerespecteerd. De aanpassing van de buitengewone lastenaftrek geldt – evenals de Wet beperking export uitkeringen – derhalve alleen voor nieuwe gevallen.

1.3 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Het doet mij genoegen dat de VVD-fractie zich kan vinden in de voorgenomen wijziging van artikel 1 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en deze wijziging, waarmee manipulatie ter verkrijging van de afdrachtvermindering lage lonen wordt voorkomen, als een stap in de goede richting ervaart.

1.5 Invorderingswet 1990

De leden van de fracties van de VVD, het CDA en D66 stellen enkele vragen bij de voorgestelde wijziging van de Invorderingswet 1990 op het punt van de kwijtscheldingsfaciliteit inzake successie- en schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging. Zij verwijzen daarbij naar de brief van de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland van 26 oktober 1999 en naar de in die brief gedane suggestie om het wetsvoorstel op het onderhavige punt aan te passen.

In aanvulling op hetgeen in paragraaf 5.14 van de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel van wet houdende aanpassing van belastingwetten c.a. (belastingplan 2000) (Kamerstukken II 1999/2000, 26 820) is opgemerkt over de druk van het successie- en schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging in de agrarische sector kan ik het volgende opmerken. Het overleg met de betrokken sector heeft geresulteerd in een opnieuw geformuleerde wijziging van de reikwijdte van de kwijtscheldingsfaciliteit. Deze wijziging, die ik gelijktijdig met deze nota bij nota van wijziging voorstel, komt, op een technische aanpassing na, geheel overeen met het tekstvoorstel zoals dat in de brief van 26 oktober 1999 van genoemde organisatie is opgenomen.

Over de achtergrond van de voorgestelde wijziging kan ik het volgende meedelen.

In de nieuwe tekst wordt het vierde lid van artikel 26 van de Invorderingswet 1990 gewijzigd, zodanig dat daarin met zoveel woorden is neergelegd dat het successie- of schenkingsrecht dat kan worden toegerekend aan het verschil tussen de waarde van gronden, gewaardeerd tegen de waarde in duurzaam verpachte staat, en de feitelijk aan de heffing ten grondslag gelegde hogere waarde geheel zal worden kwijtgescholden. Dit uiteraard met de beperking dat de grondslag voor dit gedeelte van de kwijtscheldingsfaciliteit niet meer kan zijn dan het verkregen ondernemingsvermogen na aftrek van de waarde van melkquota e.d., die reeds heeft gediend als grondslag voor gehele kwijtschelding van het aan die quota toe te rekenen successie- of schenkingsrecht.

Daarnaast wordt met het nieuwe vijfde lid van genoemd artikel 26 bewerkstelligd dat bij bedrijfsopvolging door middel van de verkoop van de onderneming tegen een lage prijs, zodanig dat een schenking in materiële zin plaatsvindt, de schenking primair zo veel mogelijk wordt toegerekend aan die bestanddelen waarvoor de grootste kwijtscheldingsfaciliteit geldt, en dus niet pondspondsgewijze aan alle bestanddelen van de geschonken en gekochte onderneming. Met het oog daarop is in genoemd vijfde lid met zoveel woorden vermeld dat in een dergelijk geval (voor de bepaling van de verkrijging en het daarover verschuldigde recht) het materiële voordeel in de eerste plaats wordt toegerekend aan het bedrag van de in het ondernemingsvermogen aanwezige quota, in de tweede plaats aan het in dat vermogen mogelijk begrepen verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de waarde in duurzaam verpachte staat van de in het ondernemingsvermogen begrepen gronden, terwijl een eventueel resterend deel van de schenking wordt toegerekend aan overig ondernemingsvermogen als bedoeld in artikel 26, vierde lid, onder 3°, van de Invorderingswet 1990.

Voorbeeld

Een onderneming met een quotum ter waarde van f 0,9 mln., gronden ter waarde van f 0,6 mln., zijnde de waarde in duurzaam verpachte staat terwijl de werkelijk waarde f 1,7 mln. is, en overige bedrijfsmiddelen minus schulden ad f 0,4 mln., wordt overgedragen aan de bedrijfsopvolger voor f 1 mln. De materiële bevoordeling kan in dit voorbeeld geheel worden toegerekend aan het quotum en het verschil tussen de waarde-vrij en de waarde-verpacht van de gronden. Dit heeft tot gevolg dat het verschuldigde schenkingsrecht volgens de voorgestelde regeling volledig wordt kwijtgescholden.

Ter voorkoming van misverstanden merk ik op dat het criterium «waarde in verpachte staat» uiteraard alleen toegepast kan worden op gronden welke voor verpachting in aanmerking plegen te komen. Daaronder valt dus bijvoorbeeld niet de ondergrond van fabrieksgebouwen en kantoren.

Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn dat de maatstaf voor het hanteren van de kwijtscheldingsfaciliteit de waarde in verpachte staat is. Met de bij de nota van wijziging voorgestelde wijziging van de kwijtscheldingsfaciliteit zal, in vergelijking met de ingetrokken verpachte-waarderesolutie, de fiscale druk bij bedrijfsopvolging niet hoger zijn en afhankelijk van de situatie zelfs lager. Met de thans voorgestelde wijziging van de kwijtscheldingsfaciliteit is de reden om de Tweede Kamer afzonderlijk te rapporteren over het overleg met de betrokken sector komen te vervallen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven