Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26848 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26848 nr. 4 |
Vastgesteld 9 december 1999
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel en haar geschiedenis. Zij kunnen zich vinden in de voorgestelde strafuitsluitingsgrond.
Voor één casuspositie vragen zij zorgvuldigheidshalve nog een antwoord van de minister. Op Schiphol komt het regelmatig voor dat Nederlanders van hun vakantie terugkeren met in het buitenland aangeschafte goederen die eventueel nagebootst kunnen zijn. De voorgestelde strafuitsluitingsgrond betreft het «in voorraad hebben», waardoor de «invoer» van deze goederen nog steeds een strafbaar feit kan vormen. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de minister rekening heeft gehouden met de geschetste casus. Zij zijn van mening dat het in de redenering van de minister past dat ook in die situatie een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond mogelijk moet zijn. Hieromtrent is duidelijkheid nodig in verband met opsporingsactiviteiten van douanepersoneel, voor zover gericht op enkele nagebootste goederen voor eigen gebruik. Welke mening is de minister toegedaan?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Het komt zelden voor dat een wetsvoorstel wordt ingediend, dat uitdrukkelijk en uitsluitend tot doel heeft het ongedaan maken van een recentelijk bij amendement in een wet opgenomen bepaling. Voor een dergelijke wijziging, die het terugdraaien van een recente uitdrukkelijke kamerwens betreft, moet de regering over goede argumenten beschikken.
In dit geval kunnen de leden van de CDA-fractie begrip opbrengen voor de voorgestelde wetswijziging. Vanaf het begin is discussie geweest over de vraag of dit amendement in de praktijk uitvoerbaar zou zijn. De minister heeft zijn bezwaren ook al tijdens het debat met de Tweede Kamer kenbaar gemaakt. Desalniettemin vragen deze leden de regering waarom niet jurisprudentie is afgewacht alvorens met een wetswijziging te komen. Had de rechterlijke invulling van artikel 337 eerste lid, onder e, niet tot hetzelfde resultaat kunnen leiden als nu met de wetswijziging wordt beoogd?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat dit wetsvoorstel het nakomen van een toezegging aan de Eerste Kamer behelst. Is ook uit de praktijk verzocht om aanpassing van de recente wet?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de door de minister in de Eerste Kamer uitgesproken verwachting dat de Tweede Kamer een reparatiewet op dit onderdeel mogelijk wel zou accepteren «als een en ander met een zekere tact en gevoeligheid wordt gebracht.» De leden van de CDA-fractie stellen voorop dat zij het altijd waarderen wanneer wetsvoorstellen met tact en gevoeligheid worden gebracht. De reden waarom zij begrip hebben voor deze gang van zaken is echter gelegen in de erkenning dat het de voorkeur verdient een wetsartikel waarvan bij voorbaat vaststaat dat handhaving niet mogelijk, en onder omstandigheden zelfs niet wenselijk is, uit de wet te schrappen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de regering wordt voorgesteld om artikel 337 Sr aan te vullen met een nieuw tweede lid, inhoudende een strafuitsluitingsgrond voor de gevallen waarin iemand enkele nagemaakte goederen in voorraad heeft uitsluitend voor eigen gebruik.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat toevoeging van een dergelijke nieuwe bepaling aan artikel 337 Sr eigenlijk overbodig is. Het amendement-Dittrich bepaalt namelijk dat het in voorraad hebben van nagemaakte goederen strafbaar is. Het amendement is ingegeven om de bewijspositie van het openbaar ministerie te vereenvoudigen. Het openbaar ministerie is door invoering van het amendement-Dittrich niet langer gehouden te bewijzen dat de nagemaakte goederen die een burger in voorraad heeft bedoeld zijn voor de verkoop of ter uitdeling, maar kan in gevallen waar evident is dat er geen sprake is van eigen gebruik beslissen om te vervolgen.
De leden van de D66-fractie wijzen er nadrukkelijk op dat de beslissing om te vervolgen bij het openbaar ministerie ligt. Het openbaar ministerie hoeft dus niet noodzakelijkerwijs iemand te vervolgen die nagemaakte goederen in voorraad heeft. Dit is de reden dat deze leden een strafuitsluitingsgrond, zoals die wordt voorgesteld in deze wetswijziging, eigenlijk overbodig vinden.
In het algemeen vinden deze leden het geen wenselijke zaak dat door middel een strafuitsluitingsgrond de wet wordt aangepast. Deze leden geven er de voorkeur aan om de strafbepaling dusdanig helder te formuleren dat er geen uitzonderingen gemaakt hoeven te worden. Naar de mening van de leden van de D66-fractie is dit bij artikel 337 Sr het geval, aangezien het openbaar ministerie via het opportuniteitsbeginsel rekening kan houden met bepaalde uitzonderingsgevallen. Zij kunnen zich dan ook vinden in de redenering van de minister van Justitie in de Eerste Kamer, alwaar hij stelt dat prudent opsporingsen vervolgingsbeleid voorkomt dat strafrechtelijk wordt opgetreden tegen het bezit van nagemaakte goederen voor eigen gebruik.
Het moge duidelijk zijn dat een oma die bepaalde truien nabreit door geen enkele officier van justitie in Nederland vervolgd zal worden. Hetzelfde geldt natuurlijk voor het voorbeeld van de hobbycollectie van nagemaakte automerken dat in de memorie van toelichting wordt genoemd. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de omstandigheden van het geval duidelijk maken wanneer het in voorraad hebben van nagemaakte goederen voor commerciële doeleinden bestemd is. Het opportuniteitsbeginsel van het openbaar ministerie voorkomt, naar de mening van de leden van de fractie van D66, dat uitzonderingsgevallen zullen worden vervolgd. Deze leden vinden het dan ook niet strikt noodzakelijk dat het voorgestelde lid aan de strafbepaling wordt toegevoegd.
Kan de regering aangeven op welke problemen de opsporings- en vervolgingsautoriteiten gestuit zijn na invoering van het huidige artikel 337 Sr? Zijn er burgers vervolgd, die enkele nagemaakte goederen in voorraad hadden uitsluitend voor eigen gebruik? Zo ja, waarom heeft het openbaar ministerie in die situaties een vervolgingsbeslissing genomen? Kunt u daar een overzicht van geven? Kan de regering tevens een overzicht geven van de opsporings- en vervolgingsactiviteiten op basis van het huidige artikel 337 Sr? Zijn er al rechterlijke uitspraken gedaan?
In het najaar van 1999 is er een grote publiciteitscampagne georganiseerd om het publiek ervan bewust te maken dat het illegaal kopieren van cd's schadelijk is voor de muziekbranche. Wordt het adequaat optreden tegen personen, die thuis enkele illegaal gekopieerde cd's in voorraad hebben, bemoeilijkt door het voorgestelde artikel 337, tweede lid? Zullen deze personen niet al te gemakkelijk een beroep kunnen doen op de omstandigheid dat zij enkele nagemaakte goederen uitsluitend voor eigen gebruik in voorraad hebben? Zo ja, wordt zodoende niet de publiciteitscampagne van haar effectiviteit ontdaan? En wordt daarmee geen afbreuk gedaan aan de strekking van het amendement-Dittrich?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met het voorstel van de minister om artikel 337 Wetboek van Strafrecht zodanig aan te passen, dat het in voorraad hebben van nagemaakte goederen voor eigen gebruik niet langer strafbaar is. Deze aanpassing doet recht aan ons strafrechtssysteem, waarin een dergelijke strafbaarstelling niet past. Het in voorraad hebben van (zelf) nagebootste producten voor eigen gebruik is civielrechtelijk vrij, dus is het verre van logisch om het strafrechtelijk wel te verbieden. Het praktisch argument dat het in voorraad hebben voor eigen gebruik niet zal worden opgespoord of vervolgd, kan geen reden zijn om een om principiële redenen verkeerde strafbepaling te handhaven. Hoewel voor de leden van GroenLinks de voorkeur gaven aan de oorspronkelijke termen ten verkoop of ter uitdeling, heeft de minister met zijn aanvullende bepaling de schade enigszins beperkt.
Deze leden vragen zich alleen af of het nodig is deze bepaling alleen betrekking te laten hebben op het in voorraad hebben van enkele waren. Biedt de voorwaarde dat de voorraad voor eigen gebruik moet zijn, niet voldoende waarborgen? Kan de extra voorwaarde dat het slechts om enkele exemplaren mag gaan, niet juist voor problemen zorgen? Er zijn situaties denkbaar dat iemand meer dan enkele waren in zijn bezit heeft, maar toch alleen voor eigen gebruik. Op welke wijze is dan de strafbaarheid te rechtvaardigen? Wat is dan het wezenlijke verschil met het in voorraad hebben van enkele waren voor eigen gebruik? En waar ligt de grens? Is dit altijd goed af te bakenen, zeker nu de minister er terecht van uit gaat dat het afhankelijk is van de aard van de artikelen? En zo niet, staat de term enkele dan niet op gespannen voet met de eisen die vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid aan de afbakening van een bepaling moeten worden gesteld?
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).
Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA) en Kamp (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26848-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.