26 839
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verfijning definitie telecommunicatiediensten)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I Algemeen

Op 17 juni 1999 is een richtlijn1 vastgesteld inzake BTW en telecommunicatiediensten. Deze richtlijn (hierna: de telecomrichtlijn) vult de Zesde BTW-richtlijn2 aan met specifieke regels voor BTW-heffing op telecommunicatiediensten. De telecomrichtlijn – die uiterlijk op 1 januari 2000 geïmplementeerd moet zijn – dient ter vervanging en formalisering van de derogatiebeschikking van 17 maart 19973 van de Raad van de Europese Unie die afloopt op 31 december 1999. De huidige nationale wettelijke BTW-regeling voor telecommunicatiediensten4 is gebaseerd op vorengenoemde beschikking (hierna: de derogatiebeschikking) die het Nederland twee jaar geleden mogelijk maakte reeds voorlopige maatregelen te treffen om het BTW-regime voor telecommunicatie binnen internationale verhoudingen te herstellen en te waarborgen. Voor de overige lidstaten bestaan identieke derogatiebeschikkingen die eveneens op 1 januari 2000 hun geldigheid verliezen. De thans aangenomen richtlijn betreft in essentie, zowel tekstueel als qua doel en strekking, een continuering van de derogatiebeschikking en daarmee van de huidige nationale wetgeving. Voor de tekst van de telecomrichtlijn verwijs ik naar de bijlage A bij deze memorie, voor de tekst van de derogatiebeschikking naar bijlage B5.

Door het aannemen van de telecomrichtlijn is het voorstel van de Commissie van 3 februari 1997, dat uitging van belastingheffing in de lidstaat van de presterende ondernemer, aangepast aan de regeling zoals deze thans op basis van de derogatiebeschikking al wordt toegepast door de lidstaten. Dat dit zou gebeuren is overeenkomstig de verwachting (zie blz. 4 van de memorie van toelichting bij de in noot 4 genoemde wet, kamerstukken II 1996/97, 25 379, nr. 3) en is conform de voorkeur van alle lidstaten. De voortzetting van de regeling zoals deze op dit moment wordt toegepast is als positief te beoordelen. De huidige regeling werkt naar tevredenheid en voorkomen wordt dat de betrokken partijen in relatief korte tijd opnieuw met een gewijzigd BTW-regime worden geconfronteerd. Tevens wordt terugval in de rechtstoestand van vóór de derogatiebeschikking voorkomen waardoor telecommunicatiediensten weer met BTW belast zouden worden in het land waar de aanbieder van de telecommunicatiedienst is gevestigd. Aanbieders uit de EU zouden in dat geval opnieuw in een nadelige concurrentiepositie komen te verkeren ten opzichte van aanbieders uit derde-landen.

II De plaats van dienst van telecommunicatieprestaties

Zoals reeds is aangegeven op blz. 1 van de eerder genoemde memorie van toelichting bij de in noot 4 genoemde wet was het BTW-regime vóór de implementatie van de derogatiebeschikking afgestemd op marktverhoudingen die zich kenmerkten door monopolieposities van nationale telefoonmaatschappijen op een markt waarin dienstverleners en consumenten veelal in hetzelfde land waren gevestigd. De heffing van BTW over telecommunicatiediensten vond plaats in het land waar de aanbieder van de telecommunicatiedienst was gevestigd. Door gewijzigde marktverhoudingen (liberalisering van de markt) en door de voortschrijdende techniek (toenemende automatisering) leidde dit BTW-regime echter tot ongewenste effecten. Zo konden afnemers zonder recht op aftrek van voorbelasting (zoals particulieren en vrijgestelde ondernemers) telecommunicatiediensten zonder heffing van BTW of een soortgelijke belasting afnemen van buiten de EU gevestigde aanbieders van telecommunicatiediensten. Ook moesten Nederlandse telecommunicatiebedrijven aan hun afnemers Nederlandse BTW in rekening brengen. Dit leidde tot verzoeken om teruggave van Nederlandse BTW op grond van de Achtste1  en Dertiende richtlijn2, hetgeen de nodige administratieve lasten en financieringslasten voor de buiten Nederland gevestigde afnemers met zich meebracht en voorts leidde tot een nadelige concurrentiepositie van Nederlandse aanbieders van telecommunicatiediensten.

Samengevat bewerkstelligt de telecomrichtlijn dat de plaats van dienst van telecommunicatiediensten die worden verricht aan niet-EU-afnemers en aan belastingplichtige EU-afnemers is gelegen daar waar de ontvanger van de telecommunicatiedienst woont of is gevestigd, dan wel een vaste inrichting heeft waarvoor de telecommunicatiedienst wordt verricht. Bij telecommunicatieverkeer – naar of binnen de EU – dat wordt verricht aan een belastingplichtige EU-afnemer wordt de heffing van BTW verlegd naar deze afnemer. Telecommunicatieverkeer dat wordt verricht aan afnemers in derde landen wordt niet belast met Europese BTW en voor andere gevallen van telecommunicatieverkeer binnen de EU geldt het BTW-tarief van het land van de aanbieder van telecommunicatiediensten. Bij telecommunicatieverkeer dat door niet-EU-aanbieders wordt verricht aan particulieren geldt het tarief van de lidstaat van de EU-particulier en moet de aanbieder zich aldaar laten registreren (tenzij deze reeds beschikt over een vaste inrichting elders in de EU).

Deze geharmoniseerde regels betreffende de bepaling van de plaats van telecommunicatiedienst alsmede de daarbij behorende verlegging van de belastingplicht komen geheel overeen met de huidige bepalingen in de Wet op de omzetbelasting 19683. De definitie van het begrip telecommunicatiediensten wordt ter voorkoming van mogelijke interpretatieverschillen tekstueel volledig in overeenstemming gebracht met de telecomrichtlijn en derhalve met de in internationaal verband vastgestelde definities. Een inhoudelijke wijziging van de huidige definitie is evenwel niet beoogd.

III Budgettaire gevolgen en uitvoeringsaspecten

Vanwege het feit dat dit wetsvoorstel geen inhoudelijke gevolgen heeft voor de heffing van BTW op telecommunicatiediensten, leidt het naar verwachting niet tot een bugettaire opbrengst. Ook in de uitvoeringssfeer worden daardoor geen personele gevolgen voor de Belastingdienst en geen grotere werkdruk voor het justitiële apparaat verwacht. Het wetsvoorstel heeft evenmin gevolgen voor het bedrijfsleven.

IV Toelichting op de artikelen

Artikel I (Wet op de omzetbelasting 1968)

Overeenkomstig hetgeen hiervoor reeds is aangegeven, is de huidige regeling voor de heffing van BTW ter zake van telecommunicatiediensten – zoals vervat in artikel 6 van de Wet op de omzetbelasting 1968 – gebaseerd op de derogatiebeschikking. Omdat de telecomrichtlijn in feite de tekst van die beschikking in de Zesde BTW-richtlijn incorporeert, behoeft dit wetsvoorstel geen verandering in deze regeling te brengen. Slechts de definitie van het begrip telecommunicatiediensten en de reikwijdte hiervan worden nader verduidelijkt. Het betreft hier overigens zuiver een aanpassing van redactionele aard.

Ter verduidelijking van de uitleg van het begrip, èn om de Wet op de omzetbelasting 1968 op dit punt tekstueel geheel in overeenstemming te brengen met de Zesde BTW-richtlijn wordt, in aanvulling op de huidige definitie, voorgesteld het verlenen van toegang tot wereldwijde informatienetten expliciet in de definitie op te nemen. Met het oog op de voortgaande technische ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie blijft overigens behoefte bestaan aan een flexibele definitie met een breed en technisch karakter, en met een hoog abstractieniveau. Zowel de lidstaten als de Commissie zijn van oordeel dat het begrip telecommunicatiediensten, bij de huidige stand van de techniek, onder meer elementen omvat als forfaitaire aansluitingskosten, abonnementsgelden en vergoedingen voor de overdracht van signalen door middel van een telecommunicatie-installatie die de verzending of ontvangst van telecommunicatie mogelijk maakt. Ook de terbeschikkingstelling van telecommunicatienetten, het gebruiksrecht voor een net van aparte lijnen en de forfaitaire prijs voor een Internet-toegangsabonnement vallen onder de definitie. Het blijft derhalve louter gaan om de technische transmissie en de verlening van het recht van toegang. De inhoudelijke prestatie c.q. het tegen vergoeding beschikbaar stellen van inhoud valt in dit kader niet onder het begrip telecommunicatiediensten. De interpretatie van het begrip telecommunicatiediensten zoals gegeven op bladzijden 7 en 8 van de eerder genoemde memorie van toelichting komt geheel met deze uitleg overeen.

Artikel II (inwerkingtreding)

De telecomrichtlijn moet uiterlijk op 1 januari 2000 geïmplementeerd zijn omdat de derogatiebeschikking geldig is tot 1 januari 2000. Ondanks het feit dat het onderhavige wetsvoorstel de facto geen wijzigingen met zich brengt voor de heffing van BTW op telecommunicatiediensten, voorziet artikel II in een inwerkingtreding op dezelfde datum.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Richtlijn nr. 1999/59/EG van de Raad van 17 juni 1999 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op telecommunicatiediensten (PbEG L 162).

XNoot
2

Richtlijn nr. 77/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PbEG L 145).

XNoot
3

Beschikking van de Raad van 17 maart 1997 waarbij het Koninkrijk der Nederlanden wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 9 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PbEG L 86).

XNoot
4

Wet van 19 november 1997 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de plaats van diensten van telecommunicatiediensten (Stb. 547).

XNoot
5

Bijlagen ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Richtlijn van de Raad van 6 december 1979 nr. 79/1072/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgeving der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Regeling voor teruggaaf van de belasting op de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PbEG L 331).

XNoot
2

Richtlijn van de Raad van 17 november 1986, nr. 86/560/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgeving der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Regeling voor teruggaaf van de belasting op de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (PbEG L 326).

XNoot
3

Stb. 329, laatstelijk gewijzigd bij wet van 28 januari 1999, Stb. 30.

Naar boven