26 834
Socialeverzekeringspositie van grensarbeiders

nr. 11
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 oktober 2006

Binnen de vaste commissie voor Financiën1 hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 21 maart 2006 (Kamerstuk 26 834, nr. 9) en de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 30 maart 2006 (Kamerstuk 26 834, nr. 10) inzake de sociale verzekeringspositie van grensarbeiders, enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Tevens is door de commissie besloten aan deze problematiek gerelateerde vragen op het terrein van de Zorgverzekeringswet hierbij te voegen, derhalve zal dit verslag ook aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden voorgelegd.

De vragen en opmerkingen zijn op 7 juli 2006 aan de staatssecretaris van Financiën, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 27 oktober 2006 zijn de vragen beantwoord.

Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De waarnemend griffier van de commissie,

Nava

INLEIDING

Mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doe ik u hierbij de antwoorden toekomen op de vragen en opmerkingen die de vaste commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer de Staten-Generaal heeft voorgelegd ter voorbereiding op het op 6 december a.s. te houden algemeen overleg. In deze brief wordt tevens ingegaan op de brieven van de Vereniging Europese Grenslandbewoners van 31 mei 2006 en de FNV van 1 juni 2006.

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen vanuit de fractie van de PvdA

De fractie van de PvdA heeft naar aanleiding van de brieven van beide bewindspersonen de volgende vragen.

Is de regering op de hoogte van het feit dat een relatief grote groep pensioengerechtigde en uitkeringsgerechtigde voormalige grensarbeiders door de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet er in inkomen op achteruit zijn gegaan? Zo ja, kan de regering aangeven hoe groot deze groep is, om welke inkomensgroepen het gaat en wat de precieze inkomensachteruitgang is per inkomensgroep?

Is deze groep voormalig grensarbeiders vooraf geïnformeerd over de consequenties van de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Zijn er groepen verzekerden in Nederland en in het buitenland voor wie een vergelijkbaar inkomensverlies is opgetreden? Zijn er voor deze groepen overgangsmaatregelen getroffen?

Zijn in het verleden verleende vrijstellingen door het College voor Zorgverzekeringen die verder reiken dan 1 januari 2006 nog steeds van kracht?

Worden grensarbeiders met een Nederlandse werkloosheidsuitkering die in het buitenland wonen als actieve of als postactieve werknemers beschouwd? Indien deze personen als actieve werknemers beschouwd worden en om die reden de volledige ZVW/AWBZ-premies betalen, zijn deze personen dan verzekerd voor alle Nederlandse sociale zekerheidswetten?

Is het juist dat juist dat de niet-verdienende partner van een postactieve werknemer in het buitenland vanaf 1 januari 2006 geen recht meer heeft op de algemene heffingskorting? Zo ja, wat zijn hier de inkomensgevolgen van voor deze gezinnen?

Is het juist dat grensarbeiders met een kleine baan in Duitsland met een in Nederland werkende partner zich niet in Nederland kunnen verzekeren voor ZVW/AWBZ? Zo ja, is de Duitse regering in dit soort gevallen volgens het Gemeenschapsrecht en het arrest Delavant niet verplicht deze grensarbeiders als medeverzekerde te laten inschrijven bij een Nederlandse zorgverzekeraar? Heeft de regering met de Duitse regering overlegd om tot een oplossing te komen?

Is het juist dat in België werkende grensarbeiders verplicht verzekerd zijn bij CZ? Zo ja, is het juist dat CZ hierdoor een monopoliepositie heeft en daardoor deze grensarbeiders de mogelijkheid ontzegt (collectieve) kortingen te bedingen op aanvullende verzekeringen?

Is de regering bekend met het gegeven dat CZ tegen de afspraken in en ongevraagd bij een aanzienlijk deel van de hierboven bedoelde grensarbeiders een aanvullende basisverzekering «aansmeert», waardoor het deze groep grensarbeiders belet alsnog voordeliger aanvullend te verzekeren bij een andere zorgverzekeraar?

Wat is de reden dat (actieve) grensarbeiders die nergens wettelijk verzekerd zijn (niet in het woonland en niet in het werkland) geen vrijwillige AWBZ verzekering kunnen afsluiten?

Vragen en opmerkingen vanuit de fractie van de VVD

De fractie van de VVD heeft met enige verontrusting kennisgenomen van de brieven van de beide staatssecretarissen en heeft naar aanleiding van deze brieven en de hieraan ten grondslag liggende brieven nog enkele vragen.

Hoe groot is het aantal grensarbeiders en hoe zijn deze verdeeld per land? Hoe groot is de groep grensarbeiders die te kampen heeft met het probleem van de teveel geheven heffingsrente? Wat zou het budgettaire beslag zijn van het kwijtschelden en vrijstellen van de heffingsrente voor de bewuste groep grensarbeiders?

Kunnen de bewindspersonen ingaan op de brieven van het FNV en de VEG (Vereniging Europese Grenslandbewoners) over de grensarbeidersproblematiek?

Hoe vindt afstemming van de verschillende regels m.b.t. premies en belastingen voor grensarbeiders nu plaats? Is er ooit een permanente commissie Grensarbeiders geweest? Zo ja, waarom bestaat deze niet meer? Wat zijn de redenen voor opheffing geweest?

Hoe denken de bewindspersonen in de toekomst te voorkomen dat er voor grensarbeiders problemen ontstaan die het gevolg zijn van wijzigende regels m.b.t. premies en belastingen?

Vragen en opmerkingen vanuit de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben vragen over een aantal onderwerpen. Om te beginnen de compensatieregelingen. Omdat in het verleden teveel compensatie is uitbetaald wordt deze nu teruggevorderd, inclusief heffingsrente. Konden de grensarbeiders hier vooraf voldoende van op de hoogte zijn? In de voorlichting is gebruik gemaakt van de zinsnede «voorkomen van nadelen». Was het niet beter geweest expliciet aan te geven wat de gevolgen konden zijn, inclusief de te betalen heffingsrente, zeker omdat de Belastingdienst al wist dat uitbetaalde compensatie in veel gevallen te hoog zou zijn. Waarom is gekozen voor een meer impliciete aanduiding?

In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld wanneer er wordt gewisseld van werkgever kan geen aanspraak meer worden gemaakt op de bijzondere compensatie regeling. Waarom is hier voor gekozen? Ook wanneer de Belgische personenbelasting tijdelijk te laag uitvalt vervalt het recht op compensatie. Waarom herleeft dit recht niet als de personenbelasting in een volgende periode wel weer hoog genoeg is?

Waarom worden Belgische grensarbeiders (woonachtig in België, werkzaam in Nederland) die via de inkomstenbelasting meebetalen aan gemeentelijke voorzieningen hier niet voor gecompenseerd?

Vooral post-actieven die in het buitenland wonen ondervinden veel problemen door het nieuwe zorgstelsel. Onder andere doordat zij nu worden aangemerkt als verdragverzekerden waardoor de algemene heffingskorting niet kan worden afgetrokken. Is de hierdoor veroorzaakte inkomensachteruitgang bedoeld en/of te rechtvaardigen?

In veel gevallen is het nog steeds zo dat premies worden geheven in een ander land dan waarin belasting wordt geheven. De regering geeft aan hier alleen iets aan te kunnen doen bij aanpassing van de belastingverdragen. Waarom zijn deze verdragen in het verleden nog niet aangepast en zal de regering er voor zorgen dat deze in de toekomst wel zullen worden aangepast?

Hoeveel belasting loopt Nederland mis over pensioengelden die in Nederland zijn gespaard, maar die nu in het buitenland worden uitgekeerd en belast? Hoeveel belasting ontvangt Nederland door belastingheffing over pensioenen die in het buitenland zijn opgespaard, maar hier worden belast?

II REACTIE VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Vragen en opmerkingen van de fractie van de PvdA

De fractie van de PvdA vraagt of de regering op de hoogte is van het feit dat een relatief grote groep pensioengerechtigde en uitkeringsgerechtigde voormalige grensarbeiders door de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet er in inkomen op achteruit is gegaan en zo ja, hoe groot deze groep is, om welke inkomensgroepen het gaat en wat de precieze inkomensachteruitgang is per groep. Deze signalen zijn ontvangen van voormalige grensarbeiders die te maken hebben gehad met een inkomensachteruitgang. Eventuele inkomenswijzigingen bij wijziging van regelgeving zijn onvermijdelijk. Zij zijn niet alleen het gevolg van nationale regelgeving, maar kunnen ook het gevolg zijn van de toepassing van de internationale sociale zekerheidsregelingen, zoals de Europese socialezekerheidsverordening (Verordening (EEG) nr. 1408/71). Die gevolgen zijn wel degelijk vooraf onderkend, maar als een gegeven aanvaard. Relatief negatieve gevolgen treden op bij één categorie grensarbeiders, namelijk bij in Nederland wonende, gepensioneerde grensarbeiders die vóór de invoering van de Zorgverzekeringswet niet verzekerd waren ingevolge de Ziekenfondswet (Zfw), bijvoorbeeld omdat hun inkomen boven de Zfw-loongrens lag. Betrokkenen hebben in het algemeen gedurende hun werkzame leven in België of Duitsland gewerkt en hebben dus in hun werkland pensioen opgebouwd. Daarnaast hebben ze een AOW-pensioen. Na hun werkzame leven werden ze gepensioneerde in Nederland met twee pensioenen. Wanneer zij bijvoorbeeld een inkomen hadden boven de Zfw-loongrens werden ze niet Zfw-verzekerd. Op grond van artikel 28 van de Verordening hadden zij dan recht op zorg ten laste van België. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gaf (ex artikel 21 Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999) een verklaring af dat betrokkenen niet AWBZ verzekerd waren omdat ze ten laste van België recht hadden op zorg in Nederland. Met de komst van de Zorgverzekeringswet leidt het ingezetenschap van Nederland tot aanspraken krachtens de Nederlandse wetgeving en gaat de hoofdregel van artikel 27 van de Verordening voor betrokkenen gelden: recht op zorg ten laste van Nederland: AWBZ-verzekerd en Zvw-plichtig. Het CVZ heeft in samenwerking met de SVB voor circa 1850 mensen vastgesteld dat deze verandering op hen van toepassing is. De precieze inkomensachteruitgang per groep is niet vast te stellen. Vastgesteld moet wel worden dat deze mensen, tegenover een in België of Duitsland te betalen premie, in Nederland recht hadden op het volledige Zfw en AWBZ-pakket. Zij waren veelal voor een lager bedrag verzekerd dan andere gepensioneerden, aangezien de premies die in België en Duitsland door gepensioneerden voor de sociale ziektekostenverzekering moeten worden betaald doorgaans lager liggen dan in Nederland. Duitsland en België heffen ook niet in alle gevallen premie over buitenlands inkomen. Ten aanzien van deze categorie grensarbeiders kan dan ook gezegd worden dat een voorheen bestaand financieel voordeel nu niet meer bestaat. Deze categorie gepensioneerde grensarbeiders is nu, zoals beoogd, in dezelfde positie als voormalig ziekenfondsverzekerde gepensioneerde grensarbeiders en komt ook onder dezelfde voorwaarden in aanmerking voor zorgtoeslag en no-claimteruggave. Er is daarom mijns inziens geen aanleiding voor extra compenserende maatregelen.

De PvdA-fractie vraagt voorts of de groep voormalige grensarbeiders vooraf is geïnformeerd over de consequenties van de invoering van de Zorgverzekeringswet. De groep voormalige grensarbeiders die in het buitenland woont is, evenals andere pensioengerechtigden in het buitenland reeds vanaf het voorjaar van 2005 door onder andere het CVZ en de Sociale verzekeringsbank (SVB) geïnformeerd over de gevolgen van de invoering van de Zorgverzekeringswet. Voormalige grensarbeiders die in Nederland wonen hebben net als iedere Nederlandse inwoner, uitgebreide informatie over het nieuwe zorgstelsel en de daarvoor verschuldigde premie, gekregen. Het CVZ heeft de ziekenfondsen specifiek geïnformeerd over de gevolgen van de invoering van de Zorgverzekeringswet voor de dubbelgepensioneerden die bij hen ten laste van een ander land waren ingeschreven. Het was de verantwoordelijkheid van de ziekenfondsen om betrokkenen hierover zonodig verder te informeren.

De PvdA-fractie vraagt of er groepen verzekerden in Nederland of het buitenland zijn voor wie een vergelijkbaar inkomensverlies is opgetreden. Het is mogelijk dat gepensioneerden die in een land wonen waar de zorg een voorziening gefinancierd uit de algemene middelen is, nu op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 recht hebben op de zorg die zij voorheen al op grond van inwonerschap ontvingen. Op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 komt die zorg nu voor rekening van Nederland en is deze groep nu ook een (aan het woonland gerelateerde) verdragsbijdrage verschuldigd, terwijl dat voorheen niet het geval was. Hiervoor zijn geen overgangsmaatregelen getroffen. Wel kan deze groep in aanmerking komen voor zorgtoeslag.

De fractie van de PvdA vraagt of het juist is dat een niet-verdienende partner van een postactieve werknemer in het buitenland vanaf 1 januari 2006 geen recht meer heeft op de algemene heffingskorting. Met ingang van 1 januari 2006 zijn de in het buitenland wonende gepensioneerden en hun gezinsleden niet meer sociaal verzekerd op grond van de Nederlandse wetgeving. Zij hebben op grond van de internationale regelingen in hun woonland recht op medische zorg ten laste van de Nederlandse verzekering. Tegenover dit recht op medische zorg staat dat zij een bijdrage voor dit verdragsrecht verschuldigd zijn. Deze bijdrage bestaat uit drie componenten. De eerste component is een inkomensafhankelijk deel, dat correspondeert met de in Nederland geldende inkomensgerelateerde bijdrage van verzekeringsplichtigen voor de Zorgverzekeringswet. De tweede component is een inkomensafhankelijk deel, dat correspondeert met de voor Nederland geldende AWBZ-premie. De derde component bestaat uit een nominaal deel per maand, dat correspondeert met een twaalfde deel van het bedrag van de standaardpremie voor een zorgverzekering. Het totaalbedrag van deze bijdrage wordt vervolgens vermenigvuldigd met de woonlandfactor, de verhouding tussen de kosten van zorg in het woonland en de kosten van zorg in Nederland. Deze vermenigvuldiging resulteert in de verschuldigde bijdrage. Het vorenstaande brengt mee dat vanaf 1 januari 2006 niet langer aanspraak bestaat op heffingskortingen volgens de Wet inkomstenbelasting 2001. Met de invoering van de Zorgverzekeringswet is echter niet bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van verdragsgerechtigden met betrekking tot de gevolgen van de heffingskortingen. Dit betekent dat verdragsgerechtigden die vóór 1 januari 2006 in aanmerking kwamen voor het AWBZ-deel van de heffingskorting deze korting feitelijk behouden, niet meer op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001, maar op grond van de Zorgverzekeringswet (artikel 69 van de Zorgverzekeringswet juncto artikel 6.3.1, tweede lid, van de Regeling zorgverzekering). Hetzelfde geldt voor niet-verdienende partners. Ook zij behouden feitelijk de algemene heffingskorting waarvoor zij vóór 1 januari 2006 in aanmerking kwamen, niet op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001, maar op grond van de Zorgverzekeringswet. Overigens geldt hierbij wel dat de heffingskortingen – net als vóór 1 januari 2006 het geval was – nooit meer kunnen bedragen dan het bedrag van de betaalde AWBZ-bijdrage. Ter verduidelijking volgt hieronder een fictief voorbeeld van een pensioengerechtigde en diens niet-verdienende partner, beiden verdragsgerechtigd op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet.

Pseudo AWBZ-bijdrage pensioengerechtigde1 000
Pseudo AWBZ-deel van de heffingskorting600
Te betalen pseudo AWBZ-bijdrage400
Inkomen niet-verdienende partner0
Pseudo heffingskorting niet-verdiende partner2 000
In aanmerking te nemen pseudo heffingskorting niet-verdienende partner400

Ten slotte wordt opgemerkt dat het voornemen bestaat de Regeling zorgverzekering zodanig te wijzigen dat de woonlandfactor ook toegepast zal gaan worden op de pseudo heffingskortingen.

De PvdA-fractie vraagt of in het verleden door het CVZ verleende vrijstellingen die verder reiken dan 1 januari 2006 nog steeds van kracht zijn. Het CVZ heeft in het verleden enkel verklaringen op grond van artikel 21 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 afgegeven. Het betrof daarbij verklaringen voor recht dat de betreffende personen onder de vigerende regelgeving niet AWBZ-verzekerd waren. Aangezien de invoering van de Zorgverzekeringswet gevolgen had voor de toepassing van de Verordening en de vraag of er sprake was van AWBZ-verzekering heeft het CVZ deze verklaringen ingetrokken in de gevallen waarin onder de nieuwe regelgeving een prevalerend recht in Nederland is, dat wil zeggen in geval van de zogenoemde dubbelgepensioneerden.

De PvdA-fractie vraagt of het klopt dat grensarbeiders met een kleine baan in Duitsland met een in Nederland werkende partner zich niet in Nederland kunnen verzekeren voor de AWBZ en de Zorgverzekeringswet en of de Duitse regering op grond van het Gemeenschapsrecht en het arrest Delavant niet verplicht is deze grensarbeiders als medeverzekerde te laten inschrijven bij een Nederlandse zorgverzekeraar. Wat betreft de toepassing van het arrest Delavant in deze gevallen kan ik u meedelen dat de toepassing van dit arrest op de Verordening nog onderwerp van bespreking is in de Administratieve Commissie voor Sociale Zekerheid voor migrerende werknemers van de Europese Unie, die alle vraagstukken van voortvloeiend uit de Verordening behandelt.

De vraag van de PvdA-fractie of het juist is dat in België wonende grensarbeiders verplicht verzekerd zijn bij CZ, moet ontkennend beantwoord worden. Deze in Nederland werkende personen zijn wel verzekeringsplichtig voor de Zorgverzekeringswet, maar zij hebben vrije keuze uit iedere zorgverzekeraar die deze wet uitvoert. CZ is aangewezen als «orgaan van de woonplaats» voor buitenlandse verzekerden die in Nederland wonen. Het is CZ toegestaan om deze groep ook een aanvullende verzekering aan te bieden, maar buitenlandse verzekerden kunnen er zelf voor kiezen al dan niet zo’n verzekering te sluiten of en aanvullende verzekering bij een andere verzekeraar te sluiten.

Ten slotte vraagt de PvdA-fractie waarom (actieve) grensarbeiders die nergens wettelijk verzekerd zijn (niet in het woonland en niet in het werkland) geen vrijwillige AWBZ-verzekering kunnen afsluiten. Aangezien grensarbeiders die in België of Duitsland wonen en in Nederland werken altijd AWBZ-verzekerd zijn, ga ik ervan uit dat de vraag betrekking heeft op grensarbeiders die wonen in Nederland en werken in België of Duitsland. Betrokkenen vallen op grond van de Verordening uitsluitend onder de socialezekerheidswetgeving van hun werkland, hetgeen in sommige gevallen niet leidt tot verzekering. In deze situatie is geen verandering gebracht door de invoering van de Zorgverzekeringswet.

Een vrijwillige AWBZ-verzekering voor in Nederland wonende grensarbeiders ligt mijns inziens niet voor de hand. De tot 1 januari 2006 bestaande vrijwillige AWBZ-verzekering werd juist afgeschaft omdat deze gevoelig was voor fraude en risicoselectie en omdat Nederland met de invoering van de Zorgverzekeringswet zich in internationaal verband richt naar bestaande verdragsverplichtingen; niet meer en niet minder. Betrokkenen hebben ervoor gekozen in een ander land te gaan werken; de consequentie is de toepassing van deze verdragen.

Ten slotte wordt opgemerkt dat in België of Duitsland wonende grensarbeiders met een Nederlandse werkloosheidsuitkering geen postactieven zijn in de zin van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Zij blijven verzekerd voor de Nederlandse sociale verzekeringswetten.

Vragen en opmerkingen van de fractie van de VVD

In antwoord op de vraag van de fractie van de VVD hoe groot het aantal grensarbeiders is kan worden gemeld dat in de relatie met België sprake is van ca. 7 000 Nederlandse grensarbeiders en van ca. 10 000 Belgische grensarbeiders, terwijl in de relatie met Duitsland over en weer sprake is van ca 20 000 grensarbeiders. Met betrekking tot de heffingsrente kan ik opmerken dat deze problematiek alleen van belang is voor Nederlandse grensarbeiders die in België werkzaam zijn. Over het jaar 2003 is aan ca 66% van deze grensarbeiders heffingsrente in rekening gebracht (gemiddeld bedrag € 300, totaal € 1 100 000), aan ca. 30% is heffingsrente vergoed (gemiddeld bedrag € 200, totaal ca. € 330 000), en bij ca. 4% is geen heffingsrente in rekening gebracht of vergoed. Hierbij benadruk ik dat de heffingsrente die in rekening is gebracht of is vergoed niet zonder meer kan worden teruggevoerd op de herberekening van op de voet van artikel 27 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 te verlenen compensatie (zie de brief van 21 maart 2006, nr. BCPP 2006/360, Kamerstukken II 2005/06, 26 834, nr. 9). Over de jaren 2004 en 2005 zijn nog geen bedragen over heffingsrente bekend omdat de aanslagen inkomstenbelasting nog niet zijn opgelegd. Wel kan al worden gesteld dat de heffingsrente die over deze jaren in rekening moet worden gebracht respectievelijk moet worden vergoed fors lager zal uitvallen. In de eerste plaats omdat over het jaar 2004 tijdig voorlopige aanslagen zijn opgelegd en in de tweede plaats omdat het gemiddelde bedrag van de voorlopige teruggaaf die voor het jaar 2005 is verleend aanmerkelijk lager is geweest.

Voor een reactie op de brieven van de FNV en de Vereniging Europese Grenslandbewoners wordt verwezen naar de bijlagen 1 en 2 bij deze brief.

De vraag van de fractie van de VVD of er ooit een permanente commissie grensarbeiders is geweest kan ontkennend worden beantwoord. De enige commissie grensarbeiders die heeft bestaan is de Commissie grensarbeiders onder voorzitterschap van de heer R.L.O. Linschoten die is ingesteld bij beschikking van 10 februari 2000, nr. IFZ 2000/166M, Stcrt. 2000, 30. Deze commissie had als taak te adviseren omtrent mogelijke knelpunten waarmee grensarbeiders in de praktijk kunnen worden geconfronteerd als gevolg van het wonen aan de ene kant van de grens en het werken aan de andere kant van de grens alsmede over de wijze waarop de in het nieuwe Nederlands-Belgische belastingverdrag voor grensarbeiders opgenomen maatregelen zo adequaat mogelijk kunnen worden geïmplementeerd (zie artikel 2 van de beschikking van 10 februari 2000). Zoals in de brief van 21 maart 2006, nr. BCPP 2006/360 (Kamerstukken II , 2005/06, 26 834, nr. 9) is opgemerkt is de fiscale problematiek van grensarbeiders inmiddels uitgekristalliseerd of onderscheidt zich niet of nauwelijks van de problematiek waarmee andere personen die grensoverschrijdend werkzaam zijn of in het buitenland wonen worden geconfronteerd. Onder die omstandigheden kan van een nieuwe commissie grensarbeiders geen meerwaarde worden verwacht. Dit betekent overigens niet dat bij voorstellen tot wijziging van wetgeving of beleid geen rekening wordt gehouden met belangen van grensarbeiders. Bij wetgeving en beleid worden immers ook de internationale aspecten beoordeeld. Dat geldt uiteraard ook voor de sociale zekerheid. Met betrekking tot de vraag hoe thans de afstemming van de verschillende regels met betrekking tot premies en belastingen voor grensarbeiders plaatsvindt, merk ik ten slotte op dat dit geen kwestie van nationale regelgeving betreft, maar een kwestie van de vraag hoe met betrekking tot niet-zelfstandige arbeid de toewijzingsregels in bilaterale belastingverdragen zo goed mogelijk kunnen aansluiten bij de coördinatieregels van Verordening (EEG) nr. 1408/71(dan wel de vervanger Verordening (EG) nr. 883/2004). Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat die aansluiting slechts in een beperkt aantal gevallen niet wordt verkregen. Volgens de hoofdregel van zowel bilaterale belastingverdragen als van Verordening (EEG) nr. 1408/71 geldt immers dat bij grensoverschrijdende niet-zelfstandige arbeid zowel de fiscale heffingsbevoegdheid als de sociale verzekeringspositie in de feitelijke werkstaat zijn geconcentreerd.

Vragen en opmerkingen van de fractie van de SP

Het grootste gedeelte van de vragen en opmerkingen van de fractie van de SP valt samen met de vragen die de FNV in haar evaluatie heeft gesteld. Om die reden wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 1 bij deze brief.

De fractie van de SP vraagt of de grensarbeiders op de hoogte konden zijn van het feit dat tot te hoge bedragen verleende compensatie volgens artikel 27 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 zouden worden teruggevorderd. Het antwoord daarop luidt volmondig ja. Ik verwijs daarvoor naar de uitgebreide beschrijving in de brief van 21 maart 2006, nr. BCPP 2006/360 (Kamerstukken II2005/06, 26 834, nr. 9). In het bijzonder wijs ik op de brieven die als bijlagen 2 en 3 bij de brief van 21 maart 2006 zijn gevoegd. Met die brieven heeft de Belastingdienst Zuidwest/Team grensarbeid aan het begin van de jaren 2003 en 2004 de grensarbeiders uitgenodigd contact op te nemen indien het bedrag aan bedrijfsvoorheffing waarop de voorlopige teruggave voor die jaren is gebaseerd substantieel afwijkt van het bedrag aan bedrijfsvoorheffing dat volgens de loonfiches daadwerkelijk is ingehouden. Als dat het geval zou zijn, dan zouden de voorlopige teruggaven zijn aangepast en had het in rekening brengen van heffingsrente achterwege kunnen blijven. Op beide brieven is nauwelijks gereageerd. Bezien in het licht van de gehele gang van zaken ligt het dan vervolgens niet voor de hand om de problematiek van de heffingsrente uitsluitend te beoordelen aan de hand van hetgeen is gezegd op een voorlichtingsavond waar noodzakelijkerwijs op hoofdlijnen de omvangrijke maatregelen uiteengezet zijn die in het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 zijn getroffen met betrekking tot grensarbeid.

Voor het antwoord op de vraag over de gevolgen van de Zorgverzekeringswet voor in het buitenland wonende post-actieven wordt kortheidshalve verwezen naar de antwoorden op de vragen die de fractie van de PvdA hierover heeft gesteld.

Vervolgens vraagt de fractie van de SP waarom de Nederlandse belastingverdragen nog niet zijn aangepast met het oog op het verkrijgen van coördinatie tussen belasting- en premieheffing. Hierover merk ik op dat bij (her)onderhandelingen over belastingverdragen altijd een veelheid aan onderwerpen aan de orde is. Het enkel aan de orde stellen van het coördinatievraagstuk past daar niet in, zo een verdragspartner overigens al bereid zou zijn om over dat enkele punt te (her)onderhandelen.

Ten slotte vraagt de fractie van de SP hoeveel belasting Nederland misloopt over pensioengelden die in Nederland zijn gespaard, maar die in het buitenland worden uitgekeerd en belast, respectievelijk hoeveel belasting Nederland ontvangt over in het buitenland gespaarde pensioengelden die in Nederland worden uitgekeerd en belast. Het eerstbedoelde bedrag aan belasting kan worden gesteld op € 145 miljoen per jaar, het tweede op € 45 miljoen per jaar. Bij deze bedragen dient echter wel te worden opgemerkt dat er de nodige veronderstellingen aan ten grondslag liggen.

Bijlage 1. FNV evaluatie belastingverdragen

Vooropgesteld moet worden dat de FNV in haar evaluatie van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 en het Nederlands-Duitse belastingverdrag van 16 juni 1959 nauwelijks punten onder de aandacht brengt die zij niet eerder, in het bijzonder in de Commissie grensarbeiders, naar voren heeft gebracht. Verwezen wordt dan ook naar het rapport van de Commissie grensarbeiders. Voorts zijn deze punten uitgebreid aan de orde geweest tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 alsmede tijdens diverse algemene overleggen inzake de positie van grensarbeiders en in de naar aanleiding daarvan aan u overgelegde brieven en notities. Een en ander laat onverlet dat hierna op deze punten zal worden ingegaan. Daarbij wordt de nummering van de evaluatie van de FNV gevolgd.

Algemeen

Uit de evaluatie volgt dat voor de FNV het streven, in grensoverschrijdende situaties, naar coördinatie tussen belasting- en premieheffing een belangrijk onderwerp is. Het vraagstuk van coördinatie tussen belasting- en premieheffing bij grensoverschrijdende niet-zelfstandige arbeid en de context waarin dit vraagstuk moet worden geplaatst, is diverse malen uitgebreid aan de orde geweest. Ik verwijs in dit verband naar de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 december 1999 (Kamerstukken II 1999/2000, 26 834, nr. 2), de memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot goedkeuring van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 28 259, nr. 3), het rapport van de Commissie grensarbeiders van 21 mei 2001, het kabinetsstandpunt over dit rapport (brief van de Staatssecretaris van Financiën van 4 oktober 2001, nr. IFZ 2001/860M), en de rapportage naar aanleiding van aanbeveling 2 uit het rapport van de Commissie grensarbeiders februari 2003. Uit deze stukken volgt dat de Nederlandse lijn hierbij is dat het coördinatievraagstuk uiteindelijk op Europees niveau moet worden opgelost. De realiteit is dat een Europese oplossing slechts via een moeilijke en langdurige weg te realiseren zal zijn omdat de ontwikkeling van de daarvoor noodzakelijke concepten eenvoudigweg tijd vergt maar vooral omdat de gedachtevorming terzake in de verschillende lidstaten niet synchroon loopt. Om die reden is de aandacht thans dan ook vooral gericht op het realiseren van coördinatie tussen belasting- en premieheffing in die verhoudingen waarin de gevolgen van discoördinatie zich het meeste doen voelen en dat is in de verhoudingen met de buurlanden België en Duitsland. In de verhouding met België is deze coördinatie met het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 inmiddels in hoge mate gerealiseerd, terwijl zij in de verhouding met Duitsland onderwerp van bespreking vormt bij de herziening van het Nederlands-Duitse belastingverdrag van 16 juni 1959 (vanwege het vertrouwelijke karakter van die lopende besprekingen kan over de stand van zaken thans niets worden vermeld).

A. Actieve grensarbeiders

1. Compensatieregelingen Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001

De FNV verzoekt om (onder andere) ter bevordering van de arbeidsmobiliteit de bijzondere compensatieregeling van artikel 27, paragraaf 2, van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 te verruimen. Hierover merk ik op dat de bijzondere compensatieregeling een overgangsregeling is die ertoe strekt het relatief grote inkomensverlies te compenseren dat Nederlandse grensarbeiders zouden lijden als gevolg van het met ingang van 1 januari 2003 vervallen van de grensarbeidersregeling van artikel 15, paragraaf 3, subparagraaf 1, van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 19 oktober 1970. Deze overgangsregeling komt erop neer dat in de gevallen waarin dit gunstig is voor de grensarbeider de grensarbeidersregeling de facto wordt voortgezet tot het eerste van de momenten waarop de schaduwberekening die in dat verband moet worden gemaakt nihil bedraagt of waarop de desbetreffende grensarbeider zijn op 1 januari 2003 bestaande dienstbetrekking wijzigt. Vervolgens is deze overgangsregeling met de aanvaarding van aanbeveling 11 uit het rapport van de Commissie grensarbeiders verruimd in die zin dat de regeling van toepassing blijft ingeval de op 1 januari 2003 bestaande dienstbetrekking van de grensarbeider zich nadien wijzigt als gevolg van een bedrijfsovername, fusie e.d., ingeval de grensarbeider binnen een termijn van ten hoogste zes maanden in de Belgische grensstreek aansluitend een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt na onvrijwillig en volledig ontslag, dan wel ingeval de grensarbeider in België zijn dienstbetrekking hervat na voor een termijn van ten hoogste twaalf maanden vanwege zijn werkgever in een ander land gedetacheerd te zijn geweest. Over een verdergaande verruiming van de bijzondere compensatieregeling in dezelfde zin als de FNV thans (wederom) voorstelt is destijds uitgebreid gediscussieerd. Verwezen wordt naar het rapport van de Commissie grensarbeiders van 21 mei 2001 (blz. 25 tot en met 27) alsmede naar de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Nederlands-Belgische belasting van 5 juni 2001 (Kamerstukken II2001/02, 28 259, nr. 3, blz. 7 tot en met 9, en nr. 6, blz. 9 en 10). De uitkomst van die uitgebreide discussie was dat er vanwege het gelijkheidsbeginsel geen aanleiding bestaat voor een dergelijke verdergaande verruiming van de bijzondere compensatieregeling. Thans is dit niet anders.

Met betrekking tot de duur van de afhandeling van de aangifte inkomstenbelasting van Nederlandse grensarbeiders merk ik het volgende op. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag van de compensatie volgens artikel 27 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 is de definitieve Belgische aanslag personenbelasting van belang. Met de bevoegde autoriteiten van België is overeengekomen dat de Belgische belastingadministratie deze aanslagen in het kader van de automatische uitwisseling van inlichtingen aan de Nederlandse Belastingdienst doet toekomen (zie artikel 1 van de Regeling van 4 februari 2004, nr. DGB 2004/1431, tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België inzake de uitwisseling van inlichtingen, Stcrt. 2004, 132). Omdat het een gegeven is dat de Belgische aanslagregeling in tijd aanzienlijk achterloopt bij de Nederlandse aanslagregeling is in de Commissie grensarbeiders besproken op welke wijze de afhandeling van de compensatieregeling het beste zou kunnen verlopen. Daarbij heeft de Commissie grensarbeiders bepleit de aangifte inkomstenbelasting niet aan te houden totdat de Belgische aanslag personenbelasting is ontvangen, maar de aangifte conform de vigerende administratieve praktijk van de Belastingdienst af te handelen op basis van de in het desbetreffende jaar daadwerkelijk betaalde bedrag aan Belgische belasting. Een eventuele correctie van dat bedrag zou in aanmerking worden genomen in het jaar waarin die correctie in België tot een teruggave of een bijbetaling heeft geleid. Deze praktische handelwijze is echter door diverse fiscale vertegenwoordigers van grensarbeiders ter discussie gesteld. Naar hun oordeel kon een teruggave van Belgische belasting rechtens niet leiden tot een verlaging van het compensatiebedrag (tegen een verhoging van het compensatiebedrag bij een bijbetaling van Belgische belasting werd niet geageerd). Om gerechtelijke geschillen daarover te voorkomen is vervolgens – na consultatie van de Stichting Grensarbeid – besloten om de aangifte inkomstenbelasting aan te houden tot het moment waarop de Belgische aanslag personenbelasting is ontvangen. Zoals in de brief van 21 maart 2006, nr. BCPP 2006/360 (Kamerstukken II 2005/06, 26 834, nr. 9) is opgemerkt, laat het vorenstaande onverlet dat een grensarbeider om een aanslag inkomstenbelasting kan verzoeken wanneer hij de aanslag personenbelasting heeft ontvangen. Wel dient hij een kopie van laatstbedoelde aanslag over te leggen.

De FNV merkt op dat Belgische grensarbeidersgezinnen met ten minste twee kinderen door het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 een financieel nadeel ondervinden. Ook de Belgische Commissie grensarbeiders heeft dit vastgesteld. De Belgische regering heeft echter de aanbeveling van deze commissie om dit nadeel te compenseren (aanbeveling 4 in het rapport van de Belgische Commissie grensarbeiders van 12 juli 2001) niet overgenomen. Ik acht het niet opportuun om de Belgische regering te verzoeken deze compensatie alsnog te verlenen.

2. Discoördinatie belasting- en premieheffing

De FNV wijst op de discoördinatie tussen belasting- en pemieheffing die zich voordoet bij onderwijzend personeel dat grensoverschrijdende onderwijsactiviteiten verricht en bij internationale chauffeurs. In de brief van 21 maart 2006, nr. BCPP 2006/360 (Kamerstukken II2005/06, 26 834, nr. 9) is deze discoördinatie als een knelpunt erkend. Het is echter niet mogelijk dit knelpunt anders op te lossen dan door wijziging van belastingverdragen. Voor wat betreft het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 is het thans echter niet opportuun om daarover met België in overleg te treden. Wel zal een en ander bij de eerstvolgende gelegenheid meegenomen worden.

Voorts wijst de FNV op de discoördinatie die zich voordoet bij grensoverschrijdende detachering van werknemers gedurende een periode die meer dan 183 dagen beslaat. Typerend hierbij is echter dat degenen die deze discoördinatie het meest aangaat, te weten gedetacheerde werknemers en hun werkgevers, een en ander niet als een knelpunt ervaren. Verwezen wordt naar de rapportage naar aanleiding van aanbeveling 2 uit het «Rapport van de Commissie grensarbeiders» van februari 2003.

Ten slotte vraagt de FNV aandacht voor de positie van grensoverschrijdende uitzendkrachten en wijst daarbij op het besluit van 10 maart 2004, nr. IFZ 2004/113M, VN 2004/16.10. In dat besluit is bepaald dat de uitdrukking «werkgever» in verdragsbepalingen die conform artikel 15, tweede lid, onderdeel b, van het OESO-modelverdrag 1992 luiden, in materiële zin moet worden opgevat ingeval sprake is van tewerkstelling van uitzendkrachten in Nederland via een in het buitenland gevestigd uitzendbureau respectievelijk in het buitenland via een in Nederland gevestigd uitzendbureau. De reden voor dit besluit is het arrest HR van 28 februari 2003, nr. 37 224, BNB 2004/138, waarin in een specifiek geval is bepaald dat vorenbedoelde uitdrukking in het (oude) Nederlands-Poolse belastingverdrag van 20 september 1979 in materiële zin moet worden opgevat. Omdat de reikwijdte van dit arrest niet duidelijk is en Nederland in beginsel een formeel werkgeversbegrip hanteert (tenzij sprake is van misbruik als bedoeld in punt 8 van het commentaar op artikel 15 van het OESO-modelverdrag 1992), is de regeling van het besluit beperkt gehouden tot de casus als aan de orde in dit arrest. Met betrekking tot andere casus, waaronder detachering in concernverband, zijn overigens diverse procedures aanhangig bij de Hoge Raad. Zodra daarin arrest is gewezen zal worden beoordeeld of het besluit aangepast moet worden. Overigens ben ik van oordeel dat het onderhavige besluit niet strijdig is met het gemeenschapsrecht.

3. Dubbele gemeentebelasting

Volgens onderdeel 24, paragraaf a, van Protocol I bij het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 is België gerechtigd van haar inwoners aanvullende belastingen die door de Belgische gemeenten en agglomeraties worden vastgesteld te berekenen over de beroepsinkomsten waarover de heffingsbevoegdheid volgens het verdrag aan Nederland is toegewezen. De FNV is van oordeel dat inwoners van België die in Nederland werken aldus «dubbele» gemeentelijke belastingen betalen omdat in Nederland een gedeelte van de door hen verschuldigde loonbelasting in het gemeentefonds vloeit. In verband daarmee wordt verzocht om de Nederlandse loonbelasting te verminderen met het bedrag van de Belgische aanvullende gemeentelijke belastingen. Ik ben echter van oordeel dat geen sprake is van dubbele belasting. De omstandigheid dat het gemeentefonds deels wordt gevoed uit de algemene middelen betekent niet dat via de loonbelasting gemeentelijke belastingen worden betaald (vergelijk in dit verband het arrest HR van 25 januari 1984, nr. 22 147, BNB 1984/114). Overigens zijn over dit onderwerp thans zowel in Nederland als in België fiscale procedures aanhangig. Uitspraak is tot op heden niet gedaan.

4/5. Het Nederlands-Duitse belastingverdrag

Over de punten van de FNV met betrekking tot de lopende onderhandelingen over de herziening van het Nederlands-Duitse belastingverdrag van 16 juni 1959 volsta ik met een verwijzing naar de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 december 1999 (Kamerstukken II 1999/2000, 26 834, nr. 2, blz. 4), waarin is opgemerkt dat Nederland bij die onderhandelingen met betrekking tot grensarbeiders inzet op eenzelfde resultaat als met België is overeengekomen. Over de stand van zaken van de onderhandelingen kan vanwege het vertrouwelijke karakter geen mededeling worden gedaan.

Naar aanleiding van onder andere het arrest HvJ EG van 14 februari 1995, nr. C-279/93 (Schumacker), BNB 1995/18, heeft Duitsland met het oog op het kunnen vergelden van persoonlijke aftrekposten en tegemoetkomingen in art. 1, derde lid, van het EStG voor niet-inwoners van Duitsland de mogelijkheid opgenomen om voor de Duitse inkomstenbelasting te worden behandeld als onbeperkt belastingplichtige. Voorwaarde daarbij is dat ten minste 90% van het wereldinkomen aan Duitse inkomstenbelasting is onderworpen, of als het andere deel van de inkomsten niet meer bedraagt dan € 6 136 voor ongehuwden en € 12 272 voor gehuwden. De bepaling van de omvang van deze normbedragen is een zaak van soevereiniteit op het stuk van nationale Duitse wetgeving die exclusief is voorbehouden aan Duitsland. Ik acht dan ook geen reden aanwezig om er bij de Duitse overheid op aan te dringen om deze normbedragen eenmalig te verhogen en vervolgens jaarlijks te indexeren.

Ten slotte vraagt de FNV zich af hoeveel niet-inwoners van Nederland gebruik maken van de keuzeregeling van artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit aantal bedraagt 14 387.

B. Postactieve grensarbeiders

1. Vervallen van algemene heffingskorting voor partners zonder inkomen

Voor dit onderdeel dat samenhangt met de toepassing van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet wordt verwezen naar het antwoord dat is gegeven op dezelfde vraag van de leden van de fractie van de PvdA.

2. Toewijzing overheidspensioenen

De FNV is van oordeel dat een onderscheid tussen overheidspensioenen en particuliere pensioenen bij de verdeling van heffingsbevoegdheid volgens bilaterale belastingverdragen uit de tijd is en dat om die reden een tijdsevenredige splitsing van het ABP-pensioen dat is opgebouwd in het bijzonder en het openbaar onderwijs niet meer gemaakt zou moeten worden. Hierover merk ik op dat de vraag of bij de verdeling van heffingsbevoegdheid het onderscheid tussen overheidspensioenen en particuliere pensioenen moet worden gehandhaafd primair een kwestie van algemeen fiscaal verdragsbeleid betreft waarbij rekening dient te worden gehouden met de opvattingen terzake van de landen die in OESO-verband het OESO-modelverdrag bespreken. Wat daarvan ook zij, er kan niet voorbij worden gegaan aan het feit dat in vrijwel alle Nederlandse belastingverdragen een onderscheid tussen overheidspensioenen en particuliere pensioenen is gemaakt. Om die reden dient in navolging van het arrest HR van 23 november 1994, nr. 29 935, BNB 1995/117, een splitsing van een ABP-pensioen in vorenbedoelde zin dan ook toegepast te blijven worden.

3. Omkeerregel en fiscale weglekeffecten bij emigratie

De FNV bepleit het opnemen van een algemene bronstaatheffing voor particuliere pensioenen in belastingverdragen zodat een «scheve» verhouding (het weglekeffect) wordt voorkomen tussen in de bronstaat verleende fiscale faciliteiten bij de opbouw van het pensioen en de belastingheffing over de uitkeringen, dan wel als alternatief het handhaven van een woonstaatheffing die worden aangevuld met een macro-economische verrekening tussen overheden. Ook dit onderwerp betreft primair een kwestie van algemeen fiscaal verdragsbeleid. Wel kan ik hieraan toevoegen dat het huidige Nederlandse verdragsbeleid met betrekking tot particuliere pensioenen juist is toegespitst op het voorkomen van een scheve verhouding als hiervoor bedoeld. Uitgangspunt van dat beleid is een woonstaatheffing voor pensioenen. Een bronstaatheffing is aan de orde indien (i) de pensioenuitkeringen in de woonstaat niet worden belast tegen een algemeen geldend tarief voor arbeidsinkomsten (indien dit het geval is, is sprake van een «scheve» verhouding tussen verleende fiscale faciliteiten bij de pensioenopbouw en de belastingheffing over de uitkeringen), en (ii) indien een pensioen oneigenlijk wordt afgewikkeld en niet strekt tot oudedagsvoorziening (bijvoorbeeld door afkoop of belening van pensioenrechten). Bovendien dient in dit verband in aanmerking te worden genomen dat bij emigratie op de voet van artikel 3.83 van de Wet inkomstenbelasting 2001 een conserverende aanslag wordt opgelegd naar de waarde van de pensioenrechten op dat moment. Ten slotte merk ik op dat van weglekeffecten in eigenlijke zin alleen gesproken kan worden bij zogenoemde «pensioenvlucht». Met de invoering van het Nederlands-Belgische belastingverdrag 2001 is dit weglekeffect ongedaan gemaakt.

4. Structurele discoördinatie tussen belasting- en premieheffing bij postactieven

Met het oog op het realiseren van coördinatie tussen belasting- en premieheffing bij postactieven in het buitenland bepleit de FNV een woonstaatheffing voor zowel de belastingheffing als de premieheffing. Los van de omstandigheid dat dit pleit haaks staat op de bronstaatheffing die de FNV met betrekking tot particuliere pensioenen bepleit (zie punt 3 hiervóór), merk ik op dat vanuit Nederlands perspectief bij in het buitenland wonende postactieven discoördinatie als regel niet aan de orde is. Immers, als regel geldt dat gepensioneerden in het buitenland in Nederland niet (langer) sociaal verzekerd zijn, maar aangewezen zijn op het sociale zekerheidsstelsel van hun woonland. Voorts is de fiscale heffingsbevoegdheid over particuliere pensioenen en sociale verzekeringsuitkeringen bij belastingverdrag veelal toegewezen aan hun woonstaat (zie ook punt 3 hiervóór). Uitzonderingen op dit punt zijn mogelijk (zie bij voorbeeld het door de FNV aangehaalde Nederlands-Duitse belastingverdrag van 16 juni 1959). Anders dan de FNV ben ik van oordeel dat hierbij niet de toepassing van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet betrokken kan worden. Op grond van die bepaling wordt een in het buitenland wonende postactieve immers niet sociaal verzekerd in Nederland. Bovendien geldt dat de bijdrage die op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet wordt geheven met de invoering van de woonlandfactor is afgestemd op de gemiddelde zorgkosten van het woonland van de postactieve (dat is het land op het sociale zekerheidsstelsel waarvan de postactieve is aangewezen).

C. Voorstel voor een commissie grensarbeiders

De FNV pleit voor de instelling voor een permanente commissie grensarbeiders. Ook de Stichting grensarbeid heeft een dergelijk voorstel diverse malen gedaan. Zoals in de brief van 21 maart 2006, nr. BCPP 2006/360 (Kamerstukken II , 2005/06, 26 834, nr. 9) is opgemerkt is de fiscale problematiek van grensarbeiders inmiddels uitgekristalliseerd of onderscheidt zich niet of nauwelijks van de problematiek waarmee andere personen die grensoverschrijdend werkzaam zijn of in het buitenland wonen worden geconfronteerd. Onder die omstandigheden kan van een in te stellen commissie grensarbeiders geen meerwaarde worden verwacht. Bovendien zou een dergelijke commissie volgens de FNV een adviserende taak behoren te krijgen in het wetgevend proces, de beleidsvorming en de beleidsafstemming. Een dergelijke betrokkenheid van belangengroeperingen is echter niet gebruikelijk. Het ligt derhalve voor de hand dat eventuele problemen waarmee (postactieve) grensarbeiders worden geconfronteerd via de vele andere en meer gebruikelijke wegen onder de aandacht worden gebracht. Dat geldt uiteraard ook voor onderwerpen op het terrein van de sociale zekerheid. In dit verband is het bovendien van belang om er nog eens op te wijzen dat nieuwe regelgeving wordt getoetst op mogelijke internationaalrechtelijke implicaties, bij voorbeeld in grensarbeidsituaties. Met andere woorden, ook voor het aanpakken van sociale zekerheidsvraagstukken voor grensarbeiders geldt dat er geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van een permanente commissie grensarbeiders.

Met betrekking tot de veronderstelling van de FNV dat op 8 juni jl. een constituerende vergadering van de grensarbeiderscommissie Nordrhein-Westfalen en Nederland zou hebben plaatsgevonden, merk ik nog op dat op die bewuste dag slechts is besloten dat ambtenaren van Nordrhein-Westfalen en van Nederland een gemeenschappelijke, politieke inventarisatie zullen maken inzake vragen en problemen over de grensoverschrijdende arbeidsmarkt. De veronderstelling van de FNV is derhalve niet juist.

Bijlage 1. Overzicht sociale problematiek grensarbeiders

1. Wetswijziging Wulbz

Met betrekking tot het verschil in termijn tussen de Nederlandse respectievelijk Duitse loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en de gevolgen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wordt het volgende opgemerkt. Er is binnen de Europese Unie – uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 1408/71 – geen sprake van harmonisatie van nationale wetgevingen maar van coördinatie. De lidstaten mogen naar noodzaak en inzicht hun wetgeving vormgeven, mits migrerende werknemers van andere EU-lidstaten daardoor niet ongunstiger worden behandeld dan de eigen onderdanen. Het is te doen gebruikelijk, dat nieuwe wetgeving wordt getoetst op mogelijke internationaalrechtelijke implicaties. Daarbij wordt tevens bezien of en zo ja tot welke negatieve gevolgen deze regelgeving zal kunnen leiden in grensarbeidsituaties. Dat is ook in dit geval gebeurd. Over het pré WIA-gat kan worden opgemerkt dat een in Duitsland werkende grensarbeider die arbeidsongeschikt wordt en na 78 weken recht heeft op een Duitse pro-rata arbeidsongeschiktheidsuitkering en na 104 weken op een Nederlandse pro-rata arbeidsongeschiktheidsuitkering, aanspraak kan maken op een toeslag op grond van de Toeslagenwet, voor zover zijn Duitse pro-rata uitkering onder het sociale minimum blijft.

2. Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong)

Met betrekking tot de bij het HvJ EG aanhangige zaken over de niet-exporteerbaarheid van uitkeringen volgens de Wajong geldt het volgende.

De eerste zaak waar de FNV op doelt is de zaak Kersbergen-Lap/Dams-Schipper (C-154/05), waarbij het gaat om twee Wajonggerechtigden die respectievelijk naar Duitsland en naar Frankrijk zijn verhuisd. De Wajong-uitkering van beide gerechtigden werd beëindigd wegens vertrek naar het buitenland. Deze beslissing is destijds genomen, omdat de Wajong een exportverbod kent. Het uitvoeringsorgaan kan dat verbod negeren wanneer het van mening is, dat het beëindigen van de uitkering wegens vertrek naar het buitenland zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (artikel 17, lid 7 van de Wajong). Het UWV oordeelde echter, dat daarvan in beide gevallen geen sprake was. De Wajong is opgenomen in Bijlage II bis bij Verordening (EEG) nr. 1408/71. De rechtbank te Amsterdam heeft aan het HvJ EG gevraagd of de Wajong terecht op bijlage II bis bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 is geplaatst, waardoor de uitkering van export wordt uitgesloten. Het Hof heeft in haar arrest van 6 juli 2006 aangegeven, dat de Wajong-uitkering terecht op Bijlage II bis is geplaatst en dat deze uitkering daarom niet kan worden toegekend aan iemand die buiten Nederland woont.

De tweede zaakwaar de FNV op doelt is de zaak Hendrix (C-287/05), waarbij het gaat om een Wajonggerechtigde die naar België is verhuisd. Deze zaak verschilt in zoverre van de eerste dat Hendrix naast z’n Wajonguitkering werkzaamheden verrichtte voor een Nederlands bedrijf. De uitkering werd beëindigd wegens verhuizing naar het buitenland. De Centrale Raad van Beroep heeft aan het Hof van Justitie – in aanvulling op de eerste zaak – gevraagd of betrokkene rechten kan ontlenen aan artikel 39 EG-Verdrag (vrij verkeer van werknemers) en of betrokkene zich kan beroepen op artikel 7, tweede lid, van Verordening 1612/68 (toekenning van sociale voordelen). Het Hof moet zich over deze zaak nog uitspreken.

3. Wet Kinderopvang

Naar aanleiding van de opmerkingen van de FNV merkt over de Wet Kinderopvang kan worden opgemerkt dat aanvankelijk niet onderkend is dat het gaat om een gezinsbijslag in de zin van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Thans wordt de Wet Kinderopvang gewijzigd, zodat kan worden voldaan aan de Europeesrechtelijke verplichtingen. Dit betekent dat kinderopvangtoeslag ook kan worden geëxporteerd ten behoeve van onder meer grensarbeiders, voor zover uiteraard aan de overige voorwaarden wordt voldaan.

4. Werkloosheid

Voor wat de opmerkingen van de FNV over werkeloosheid betreft kan worden opgemerkt dat onder normale omstandigheden een grensarbeider, wanneer er sprake is van werkloosheid, op grond van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 recht heeft op een werkloosheidsuitkering in zijn woonland. Dit ondanks het feit dat er premies zijn afgedragen in het werkland. Reden hiervoor is, dat een grensarbeider in beginsel de meeste kans op terugkeer in het arbeidsproces maakt in zijn woonland. Het HvJ EG heeft in de zaak Miethe geoordeeld dat een grensarbeider in geval van werkloosheid in zeer uitzonderlijke situaties aanspraak kan maken op een werkloosheidsuitkering in zijn werkland. De banden die de grensarbeider heeft met het werkland zijn dan namelijk van dien aard dat de beste kans op terugkeer in het arbeidsproces in het werkland ligt. In Verordening 883/2004, die op termijn Verordening (EEG) nr. 1408/71 zal gaan vervangen, is in artikel 65 expliciet geregeld dat een grensarbeider zich ter beschikking moet stellen van de instelling van het land waar hij woont en dat hij van zijn woonland een werkloosheidsuitkering ontvangt. Nieuw in Verordening 883/2004 is dat de werkloze grensarbeider zich daarnaast ook beschikbaar kan stellen voor de arbeidsmarkt in zijn laatste werkland.

Een zaak zoals die van Miethe kan zich dus niet meer voordoen zodra Verordening 883/2004 in werking is getreden. De vraag of onder de gegeven omstandigheden sprake is van verwijtbare werkloosheid indien een functie wordt aangeboden in België of Duitsland is niet met een duidelijk ja of nee te beantwoorden. Voor zover bekend heeft zich namelijk een dergelijke situatie in de praktijk nog niet voorgedaan.

5. Toeslagenwet

Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer op 9 mei jl. van het wetsvoorstel overgangsrecht Toeslagenwet is besloten om de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden. De Eerste Kamer wacht een toegezegde novelle af waarin de datum van de periode waarin de geleidelijke vermindering van de toeslag zal plaats vinden, wordt opgeschoven.

6. Zorgverzekeringswet

Voor wat de zorgen betreft die de FNV uitspreekt over de toepassing van de Zorgverzekeringswet op postactieve grensarbeiders, ambtenaren en militairen kan het volgende worden opgemerkt. Terecht wordt opgemerkt dat de vraag of het juist is dat dubbelgepensioneerde grensarbeiders die tot 2006 in Duitsland of België verzekerd waren, vanaf 2006 Nederlandse premies over het wereldinkomen moeten betalen ter beoordeling aan het HVJ EG voorligt.

Wat betreft het arrest Delavant kan worden opgemerkt dat de toepassing van dit arrest op Verordening (EEG) nr. 1408/71 nog onderwerp van bespreking is in de Administratieve Commissie voor Sociale Zekerheid. Wat betreft ambtenaren met een FPU-uitkering geldt dat zij, zoals ook in de zevende voortgangsrapportage Zorgverzekeringswet (brief van 14 juni 2006) is opgemerkt, wel onder de bescherming van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen. Ten slotte is van belang dat het Europese Parlement een amendement heeft ingediend om bepaalde groepen met een ambtelijke uitkering, zoals een UKW-uitkering, alsnog onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1408/71te brengen.

7. Nederlandse huursubsidie voor inwoners van België respectievelijk Duitsland

Huurtoeslag is – anders dan de sociale en fiscale voordelen als bedoeld artikel 7, tweede lid, van Verordening nr. 1612/68 – primair een volkshuisvestingsinstrument bedoeld om te waarborgen dat huishoudens met een laag inkomen een goede en betaalbare woning kunnen bewonen. Het instrument heeft een directe samenhang met andere volkshuisvestingsinstrumenten, zoals de huur(prijs)bescherming en de huisvestingsregelgeving. Aangezien volkshuisvesting een nationale aangelegenheid is, zijn ook deze instrumenten ter waarborging van een goede volkshuisvesting uitsluitend van toepassing op woonruimten binnen Nederland. Huurtoeslag is dan ook alleen mogelijk voor de huurders van woningen die binnen Nederland zijn gelegen.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat de opmerking van de FNV dat Nederlandse woningcorporaties huurwoningen mogen bouwen in de grensregio’s in zijn algemeenheid niet correct is. Het werkterrein van woningcorporaties is in principe beperkt tot woningbouw en -verhuur binnen Nederland.

8. De derdelander als grensarbeider

Met betrekking tot de derdelanders kan het volgende worden opgemerkt. Richtlijn 2003/109/EG (langdurig in de EU verblijvende derdelanders) kent aan derdelanders die langer dan 5 jaren in enig EU-land hebben verbleven in zekere mate migratierechten binnen de EU toe. De richtlijn gaat echter niet zover dat het de EU-staten verplicht hun arbeidsmarkt zonder restrictie open te stellen voor derdelanders uit de andere lidstaten; de lidstaten blijven bevoegd uit arbeidsmarktoverwegingen restricties op te leggen. Voor de totstandkoming van de richtlijn hadden onderdanen van derde landen, die tot enige EU-lidstaat waren toegelaten, niet zonder meer het recht zich naar een andere lidstaat te begeven; elke lidstaat bepaalde zelfstandig in hoeverre deze bereid was derdelanders toe te laten, dus ook derdelanders die al tot een andere EU-lidstaat waren toegelaten. De richtlijn brengt hierin in zoverre verandering, dat nu in beginsel aan onderdanen van derde landen die langdurig ingezetene zijn van enige EU-lidstaat het recht wordt verleend om zich naar een andere EU-staat te begeven en zich daar te vestigen (artikel 14, eerste en tweede lid, van de richtlijn). Dit recht is echter niet onbeperkt. Krachtens artikel 14, derde lid, van de richtlijn mag de ontvangende lidstaat zijn wettelijke regelingen handhaven met betrekking tot de vacaturevervulling en de toegang tot de arbeidsmarkt, en mag om redenen van arbeidsmarktbeleid bij de vacaturevervulling de voorkeur worden gegeven aan EU-onderdanen en al eerder tot het land toegelaten onderdanen van derde landen. Voorts mogen volgens artikel 14, vierde lid, van de richtlijn EU-lidstaten die op het tijdstip van vaststelling een quoteringsregeling hanteerden met betrekking tot de toelating van derdelanders, deze regeling handhaven.

De toegang van vreemdelingen tot de arbeidsmarkt is in Nederland geregeld in de Wet arbeid vreemdelingen. Volgens artikel 2 van die wet behoeft de werkgever die een onderdaan van een derde land in Nederland arbeid wil laten verrichten een tewerkstellingsvergunning, welke vergunning, krachtens artikel 8 van de wet, niet wordt verleend indien voor de betrokken arbeidsplaats prioriteitgenietend arbeidsaanbod beschikbaar is van de kant van de eigen onderdanen, onderdanen van andere EU-lidstaten waarvoor het vrij werknemersverkeer geldt, en reeds eerder tot het land toegelaten derdelanders waarvoor geen beperkingen met betrekking tot de toelating tot de arbeidsmarkt meer gelden. Er is geen aanleiding gezien om deze regeling aan te passen in verband met de totstandkoming en implementatie van de richtlijn. Dit betekent dat ook derdelanders die in een andere EU-lidstaat de status van langdurig ingezetene hebben verworven zich slechts op de Nederlandse arbeidsmarkt zullen kunnen begeven binnen het regiem van de Wet arbeid vreemdelingen. Hierdoor wordt bevorderd dat de in Nederland aanwezige werkgelegenheid primair ten goede komt aan Nederlanders, andere EU-onderdanen en niet-Nederlanders die zich al in Nederland hebben gevestigd. Bovendien is er een link met de uitbreiding van de Europese Unie. Jegens de Oost-Europese staten worden voorlopig nog beperkingen gehandhaafd ten aanzien van het vrij werknemersverkeer vanuit die staten naar Nederland. Dit is overeenkomstig de mogelijkheden die de met die staten gesloten Toetredingsverdragen bieden, doch die verdragen houden eveneens in dat de arbeidsmarktbeperkingen jegens de onderdanen van de betrokken EU-lidstaten niet restrictiever mogen zijn dan de beperkingen die jegens derdelanders worden aangelegd. Een en ander impliceert dat het verruimen van de toegang tot de arbeidsmarkt voor derdelanders die in enige EU-lidstaat de status van langdurig ingezetene hebben verkregen niet aan de orde kan komen, zolang een overeenkomstige verruiming niet heeft plaatsgevonden jegens de onderdanen van de Oost-Europese EU-lidstaten in de overgangsperiode.

Bijlage 2. Vereniging Europese Grenslandbewoners. Grensarbeid Nederland-Duitsland. Stand van zaken

1. Zorgverzekering

1a. Particuliere verzekerde grensarbeiders

De VEG stelt dat grensarbeiders die in Nederland wonen en in hun werkland niet aan de voorwaarden voor de wettelijke verzekering voldoen, in Nederland zijn uitgesloten van de AWBZ-verzekering en daarmee van de Zorgverzekeringswet.

Deze mensen zijn echter niet als zodanig uitgesloten van de AWBZ (en andere Nederlandse sociale zekerheidswetten), maar vallen op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 onder de sociale zekerheidswetgeving van hun werkland en niet onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. De wetgeving van hun werkland leidt in sommige gevallen niet tot verzekering (net als voorheen in Nederland het geval kon zijn onder de Ziekenfondswet (Zfw)). In deze situatie is door de invoering van de Zorgverzekeringswet geen verandering gebracht. Wat betreft de Nederlandse particuliere verzekeringen waarvan betrokkenen veelal gebruik maakten, is bij de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet op 1 januari 2006 wettelijk geregeld dat particuliere ziektekostenverzekeringen slechts vervallen voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, die gelijkwaardig zijn aan een zorgverzekering. Aangezien betrokkenen niet onder de verzekeringsplicht van de Zorgverzekeringswet vallen en niet verdragsgerechtigd zijn, mag een particuliere verzekeraar die dekking niet zo maar opzeggen. Omdat in Nederland door de invoering van de Zorgverzekeringswet ongeveer vijf miljoen personen niet langer particulier verzekerd zijn, is het draagvlak voor de particuliere verzekering die door Nederlandse verzekeraars wordt aangeboden aanzienlijk verkleind. Verzekeraars hebben hierin aanleiding gevonden de premie van de (resterende) particuliere verzekeringen te verhogen. De overheid mag op grond van de Europese schaderichtlijnen geen voorwaarden stellen ter zake van acceptatie, premie en pakket aan de particuliere verzekeraars. In hoeverre een stijging van de verzekeringspremie nog redelijk kan worden geacht, kan ik niet beoordelen omdat het mede afhangt van de risicostructuur van het verzekerdenbestand van een individuele verzekeraar. In individuele gevallen heeft de rechter eerder geoordeeld dat premieverhogingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar waren (Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 januari 2006, LJ AV0337). Ook in de door Zorgverzekeraars Nederland opgestelde gedragscode is onder meer bepaald dat de zorgverzekeraar zich redelijk en billijk opstelt bij de uitvoering van de zorgverzekering.

De VEG is voorts van mening dat voor grensarbeiders die in Nederland wonen en in hun werkland niet aan de voorwaarden voor de wettelijke verzekering voldoen, de mogelijkheid zouden moeten hebben tot het sluiten van een vrijwillige AWBZ-verzekering. Betrokkenen vallen op grond van de Verordening uitsluitend onder de socialeverzekeringswetgeving van hun werkland, hetgeen in sommige gevallen niet leidt tot verzekering in het buitenland. In deze situatie is geen verandering gebracht door de invoering van de Zorgverzekeringswet. Een vrijwillige AWBZ-verzekering voor in Nederland wonende grensarbeiders ligt mijns inziens niet voor de hand. De tot 1 januari 2006 bestaande vrijwillige AWBZ-verzekering werd juist afgeschaft omdat deze gevoelig was voor fraude en risicoselectie en omdat Nederland met de invoering van de Zorgverzekeringswet zich in internationaal verband richt naar bestaande verdragsverplichtingen; niet meer en niet minder. Betrokkenen hebben ervoor gekozen in een ander land te gaan werken; de consequentie is de toepassing van deze verdragen.

1b. Zorgtoeslag

Een grensarbeider die in Nederland woont en in Duitsland werkt is niet verzekerd op grond van de Zorgverzekeringswet. Om de verzekerde met een niet-verzekerde partner in een gelijke positie te brengen met een verzekerde wiens partner wel verzekerde is, is in artikel 2, vierde lid van de Wet op de zorgtoeslag bepaald dat een verzekerde met een niet-verzekerde partner aanspraak heeft op de helft van het bedrag aan zorgtoeslag dat hem zou toekomen indien zowel de verzekerde als zijn partner verzekerd zouden zijn geweest. Per saldo wordt hiermee bereikt dat het bedrag aan zorgtoeslag dat in die situatie wordt toegekend, is afgestemd op één verzekerde persoon waarbij voor de draagkracht rekening wordt gehouden met de partnersituatie. Dit leidt tot een evenwichtige uitkomst. De hoogte van de zorgtoeslag voor de Zvw-verzekerde partner van een in Duitsland werkende grensarbeider is afhankelijk van het toetsingsinkomen. Dit is het verzamelinkomen van de verzekerde of indien de verzekerde een partner heeft het verzamelinkomen van de beide partners tezamen. Er is gekozen voor een zorgtoeslag per huishouden. Als men duurzaam een gezamenlijke huishouding voert met een ander is men partners voor de zorgtoeslag. Het toetsingsinkomen van de belanghebbende en zijn partner wordt op de gebruikelijke wijze bepaald volgens de procedure in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Het in het buitenland verworven inkomen wordt in het toetsingsinkomen betrokken met toepassing van artikel 8, derde lid, van de Awir. Ik ben niet voornemens van de wet- en regelgeving af te wijken.

1c. Gepensioneerde grensarbeiders

Invoering Zorgverzekeringswet

De vraag of dubbelgepensioneerde grensarbeiders die tot 2006 in Duitsland of België verzekerd waren, terecht vanaf 2006 Nederlandse premies over het wereldinkomen moeten betalen ligt ter beoordeling aan het Europese Hof van Justitie voor (zaak C-66/05, Johann). Op 18 juli 2006 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak gedaan in de Finse zaak Nikula (C-50/05). Deze zaak ging ook over de vraag of een lidstaat bij het inhouden van een ziektekostenpremie op het pensioen van een gepensioneerde, bij de berekening van die premie ook het pensioen mag meetellen dat die gepensioneerde uit een andere lidstaat ontvangt. Nederland en Finland hebben zich altijd op het standpunt gesteld dat het buitenlandse pensioen mag worden meegenomen in de berekening en het Hof heeft deze landen daar in de zaak Nikula gelijk in gegeven. Wel heeft het Hof bepaald dat de premie/bijdrage niet hoger mag zijn dan het door het woonland uitgekeerde pensioen en dat geen premieheffing mag plaatsvinden over een pensioendeel waarover in de andere lidstaat al eerder premie is betaald.

Eventuele inkomenswijzigingen bij wijziging van regelgeving zijn onvermijdelijk. Zij zijn niet alleen het gevolg van nationale regelgeving, maar kunnen ook het gevolg zijn van de toepassing van de internationale sociale zekerheidsregelingen, zoals de Europese sociale zekerheidsverordening. Die gevolgen zijn wel degelijk vooraf onderkend, maar als een gegeven aanvaard. Relatief negatieve gevolgen treden op bij één categorie grensarbeiders, namelijk bij in Nederland wonende, gepensioneerde grensarbeiders die vóór de invoering van de Zorgverzekeringswet niet verzekerd waren ingevolge de Zfw, bijvoorbeeld omdat hun inkomen boven de Zfw-loongrens lag. Deze mensen hadden, tegenover een in België of Duitsland te betalen premie, in Nederland recht op het volledige Zfw en AWBZ-pakket. Zij waren veelal voor een lager bedrag verzekerd dan andere gepensioneerden, aangezien de premies die in België en Duitsland door gepensioneerden voor de sociale ziektekostenverzekering moeten worden betaald doorgaans lager liggen dan in Nederland. Duitsland en België heffen ook niet in alle gevallen premie over buitenlands inkomen. Ten aanzien van deze categorie grensarbeiders kan dan ook gezegd worden dat een voorheen bestaand financieel voordeel nu niet meer bestaat. Deze categorie gepensioneerde grensarbeiders is nu, zoals beoogd, in dezelfde positie als voormalig ziekenfondsverzekerde gepensioneerde grensarbeiders en komt ook onder dezelfde voorwaarden in aanmerking voor Zorgtoeslag en no-claimteruggave. Er is daarom mijns inziens geen aanleiding voor extra compenserende maatregelen.

Premieberekening

Over de gekorte AOW-uitkering en het Duitse wettelijke pensioen samen wordt volgens de VEG een inkomensafhankelijke bijdrage van 6,5% geheven (tot het maximale AOW-bedrag). De VEG vindt dat de compensatie die voor de AOW wordt geboden ook voor het Duitse wettelijke pensioen zou moeten gelden. Naar mijn oordeel is sprake van een misverstand. De inkomensafhankelijke bijdrage van 6,5% wordt immers alleen berekend over het bedrag van de AOW-uitkering. Voor de Duitse wettelijke rente geldt het percentage van 4,4% (deze wordt door de Belastingdienst op aanslag geheven). Overigens mag niet onvermeld blijven dat Duitsland een toeslag verleend voor de premies Zorgverzekeringswet en AWBZ die de in Nederland wonende genieter van een Duitse wettelijke rente verschuldigd is.

Inkomstenverlies voor gepensioneerden

Voor wat betreft de inkomensgevolgen voor gepensioneerde grensarbeiders verwijs ik u naar hetgeen hierboven vermeld staat onder «Invoering Zorgverzekeringswet». Verder zie ik geen aanleiding voor een overeenkomst waarin wordt afgeweken van de Verordening voor een specifieke groep, louter omdat de normale toepassing van de Verordening voor die groep met ingang van 1 januari 2006 het einde betekent van een voorheen bestaand financieel voordeel. Deze categorie gepensioneerde grensarbeiders is nu in dezelfde positie als voormalig ziekenfondsverzekerde gepensioneerde grensarbeiders.

2. Belastingverdrag Duitsland-Nederland

Ik heb kennis genomen van de punten die de Vereniging Europese Grenslandbewoners naar voren heeft gebracht ten behoeve van de lopende onderhandelingen over de herziening van het Nederlands-Duitse belastingverdrag van 16 juni 1959. Zoals is opgemerkt met betrekking tot de punten die de FNV terzake heeft aangevoerd, merk ik ook hier op dat over de stand van zaken van de onderhandelingen vanwege het vertrouwelijke karakter geen mededeling kan worden gedaan. Voor een reactie op de normbedragen die Duitsland in art. 1, derde lid, EStG hanteert, verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op punt 4/5 in de evaluatie van de FNV (bijlage 1 bij deze brief).


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Van Egerschot (VVD), Irrgang (SP) en Willemse-van der Ploeg (CDA).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Vacature (PVDA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), Vacature (algemeen), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Vacature (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Stuurman (PvdA), Schippers (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van Beek (VVD), Gerkens (SP) en Rambocus (CDA).

Naar boven