26 831
Wijziging van de Wet van 15 mei 1997 tot wijziging van onder meer de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 237) en de Wet van 5 maart 1998, houdende wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het onderwijs in allochtone levende talen en enkele technische aanpassingen (Stb. 148), inzake indexering specifieke uitkeringen

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 16 juli 1999 en het nader rapport d.d. 24 september 1999, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 8 juni 1999, no. 99.002566, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mevrouw K.Y.I.J. Adelmund, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de wet van 15 mei 1997 tot wijziging van onder meer de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 237) en de wet van 5 maart 1998, houdende wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het onderwijs in allochtone levende talen en enkele technische aanpasssingen (Stb. 148), inzake indexering specifieke uitkeringen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 juni 1999, nr. 99.002566, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 juli 1999, nr. W05.99.0269/III, bied ik U hierbij aan.

Met het wetsvoorstel wordt de indexering van specifieke uitkeringen ten behoeve van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en het onderwijs in allochtone levende talen voor de schooljaren 1999/2000, 2000/2001 en 2001/2002 mogelijk gemaakt. Ingevolge de voorgestelde artikelen I, tweede lid, en II, vijfde lid, wordt aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de bevoegdheid toegekend om, indien dat naar zijn oordeel nodig is op grond van de toestand van 's Rijks kas, bij ministeriële regeling de specifieke uitkeringen te wijzigen en de aanpassingen waarop de voorgestelde bepalingen zien achterwege te laten.

Naar het oordeel van de Raad van State creëert de aan de minister verleende bevoegdheid tot het achterwege laten van de indexering voor de betrokken onderwijsinstellingen een onduidelijke budgettaire situatie, omdat op deze wijze aan de minister tevens de mogelijkheid wordt geboden het met dit wetsvoorstel beoogde effect van de indexering geheel te niet te doen. De bij wet te regelen indexering kan immers weer achterwege worden gelaten op grond van het oordeel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de toestand van 's Rijks kas. Het college wijst er in dit verband echter op dat de beoordeling van de toestand van 's Rijks kas een verantwoordelijkheid is van het kabinet als geheel en van de Minister van Financiën in het bijzonder.

Gelet op het voorgaande adviseert de Raad de artikelen I, tweede lid, en II, vijfde lid, van het wetsvoorstel aan te passen door de bevoegheid tot het achterwege laten van de indexering te schrappen en de wijziging van de specifieke uitkering niet afhankelijk te maken van het oordeel van de Minister Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de toestand van 's Rijks kas.

1. Conform het advies van de Raad van State zijn de artikelen I, tweede lid, en II, vijfde lid, aangepast in die zin, dat de wijziging van de specifieke uitkering niet langer afhankelijk wordt gemaakt van het oordeel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de toestand van 's Rijks kas.

De bevoegdheid tot het achterwege laten van de indexering indien de toestand van 's Rijks schatkist dat noodzakelijk maakt, kan naar mijn mening echter niet geschrapt worden. In zoverre is het advies van de Raad van State derhalve niet gevolgd. Het oordeel van de Raad van State dat deze bevoegdheid voor de betrokken onderwijsinstellingen een onduidelijke budgettaire situatie creëert, deel ik niet. Immers, in de eerste plaats biedt het criterium «voor zover de toestand van 's Rijks schatkist dat noodzakelijk maakt» aan de betrokken gemeenten en onderwijsinstellingen een voldoende waarborg dat niet lichtzinnig zal worden besloten tot het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de indexering. In de tweede plaats valt niet in te zien waarom de bevoegdheid tot het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de indexering zou moeten worden geschrapt, terwijl de (verdergaande) bevoegdheid tot het wijzigen van de specifieke uitkering in de wet gehandhaafd blijft.

2. Naar aanleiding van de uitvoeringstoets van de Centrale financiën instellingen (Cfi) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is de wijze waarop de indexering van de goa-uitkering wordt berekend, enigszins vereenvoudigd. In plaats van uit te gaan van twee componenten (enerzijds de ontwikkeling van de gemiddelde personeelslasten en anderzijds de prijsmutatie van de netto materiële consumptie zoals opgenomen in de MEV), is ervoor gekozen nog slechts met één component rekening te houden (de ontwikkeling van de gemiddelde personeelslasten). Voor de gemeenten betekent dit geen nadeel en zelfs zij het in beperkte mate een financieel voordeel. Daartegenover wordt de uitvoeringslast aanzienlijk verminderd.

In de oalt-uitkering zijn, in tegenstelling tot de GOA-uitkering, de componenten personeel en materieel duidelijk onderscheiden. Indexering aan de hand van slechts één percentage zou daarom nauwelijks voordelen hebben voor de uitvoering. Om deze reden is de wijze waarop de indexering van de oalt-uitkering wordt berekend, ongewijzigd gebleven.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven