nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek voor
gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Het Oude Loo
24 september 1999
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regeling
van de bevrijdende verjaring in artikel 310 van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek te wijzigen met het oog op gevallen van verborgen schade door letsel
of overlijden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 310 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van de leden 1 en 2 verjaart een rechtsvordering tot vergoeding
van schade door letsel of overlijden slechts door verloop van vijf jaren na
de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade
als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
ARTIKEL II
De Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 119a wordt een nieuw artikel 119b ingevoegd, luidende:
Artikel 119b
Artikel 310 lid 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing
indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt voor inwerkingtreding
van die bepaling heeft plaatsgevonden.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede
kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt
geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,