26 823
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van de euro

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 26 juli 1999 en het nader rapport d.d. 21 september 1999, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 17 mei 1999, no.99.002092, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van de euro.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 mei 1999, nr. 99.002092, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 26 juli 1999, nr. WO3.99. 0255/1, bied ik U hierbij aan.

1. Krachtens de artikelen 121a/231a kan bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen worden besloten tot omzetting van de nominale bedragen van de aandelen en van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap, mits dit geschiedt in een vergadering waarin ten minste de helft van het geplaatste kapitaal is vertegenwoordigd. Aldus wordt voor het hier bedoelde speciale geval van statutenwijziging tijdelijk de statutaire besluitvormingsregeling doorkruist, indien deze voor een dergelijk besluit een versterkte meerderheid of een ander quorum vereist. Eventuele andere statutaire beletselen voor de statutenwijziging, zoals het vereiste van initiatief of goedkeuring door een ander vennootschapsorgaan (te denken valt aan de vergadering van prioriteitsaandelen), blijven echter onverkort gelden. Dat laatste vloeit voort uit het in de memorie van toelichting1 vermelde uitgangspunt bij de invoering van de euro van de ongewijzigde continuering van alle rechtsverhoudingen en het standpunt van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dat het in dit verband de nationale wetgever niet is toegestaan de verdeling van de bevoegdheden tussen de organen van de vennootschap te wijzigen.

De Raad van State acht de in de toelichting genoemde vrees dat een statutenwijziging, die uitsluitend betrekking heeft op de afrondingsgevolgen van de euro, door een kleine minderheid van de aandeelhouders kan worden gefrustreerd, onvoldoende rechtvaardiging voor de voorgestelde wettelijke ingreep, welke op zichzelf niet elke statutaire blokkade daarvoor wegneemt.

De Raad beveelt aan ten minste de rechtvaardiging voor en het nut van het voorstel tot doorbreken van de statutaire besluitvormingsregeling voor de aandeelhoudersvergadering nader toe te lichten.

1. De verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PbEG L 162) bepaalt dat rechtsverhoudingen door de invoering van de euro niet worden gewijzigd. De nationale wetgever dient dan ook zo weinig mogelijk in te grijpen in die verhoudingen. Daarom is niet gekozen voor het terzijde stellen van de rechten van bijvoorbeeld de houder van prioriteitsaandelen, of een besluit tot statutenwijziging dat is voorbehouden aan de algemene vergadering, bij wet opdragen aan een ander vennootschapsorgaan. De algemene vergadering kan zelf uiteraard wel tot zo'n overdracht besluiten.

Wel kan de wetgever de vereisten voor besluitvorming binnen een vennootschapsorgaan (tijdelijk) aanpassen. Het vereenvoudigen van de besluitvorming in de algemene vergadering door het verlagen van de voor een statutenwijziging vereiste meerderheid is een van de maatregelen die de Europese Commissie noemt in een opsomming van de mogelijkheden die lidstaten ten dienste staan om de introductie van de euro voor vennootschappen te bevorderen. Een dergelijke van de gewone besluitvormingsregels afwijkende bepaling is bijvoorbeeld ook door Duitsland ingevoerd (artikel 3 paragraaf 2 sub 4 Gesetz zur Einfurhung des Euro, Bundesgesetzblatt G 5702, 1998 van 15 juni 1998). De omrekenmethode in het wetsvoorstel neemt als uitgangspunt de positie van de individuele aandeelhouder. Met deze keuze wordt beoogd dat een omzetting zo min mogelijk ten nadele van die individuele aandeelhouder zal geschieden. Het is dan niet onredelijk om de besluitvorming in de algemene vergadering die uitsluitend op deze wijziging ziet, in afwijking van de gebruikelijke bepalingen bij gewone meerderheid te laten plaatsvinden. Op die manier wordt tevens voorkomen dat een in de statuten voorgeschreven (hoog) quorum niet wordt gehaald, hoewel de niet aanwezige aandeelhouders op zichzelf beschouwd geen bezwaren tegen de wijziging zouden hebben. De toelichting is op dit punt aangevuld.

2. Vanaf 1 januari 2002 is de gulden geen rekeneenheid meer. In de toelichting op het tweede lid van de artikelen 67c/178c is vermeld dat het onwenselijk is dat de statuten nadien zowel verwijzingen naar gulden als naar euro bevatten. De Raad is het daarmee eens. Teneinde te bewerkstelligen dat de statuten van vennootschappen zo spoedig mogelijk in euro luiden, geeft het college in overweging de aanpassingsplicht, welke in het voorgestelde lid is beperkt tot die wijzigingen van de statuten die het maatschappelijk kapitaal of het bedrag van de aandelen betreffen maar die bijvoorbeeld niet geldt met betrekking tot andere statutaire bepalingen waarin bedragen in gulden voorkomen (te denken valt bijvoorbeeld aan statutaire bevoegdheidsbeperkingen en toestemmingsvereisten die gekoppeld zijn aan geldbedragen), te verruimen tot alle in gulden luidende artikelen der statuten en om de wijzigingsplicht te koppelen aan de eerste wijziging van de statuten van een vennootschap na 1 januari 2002. Een dergelijke aanpassingsverplichting leidt op zichzelf niet tot bijzondere financiële lasten voor de betrokken vennootschap, nu zij zelf de aanleiding tot en het moment van de statutenwijziging kan kiezen.

De Raad adviseert de toepasselijkheid van de artikelen 67c/178c, tweede lid, ten minste uit te breiden tot alle statutaire bepalingen waarin de gulden voorkomt.

2. Het advies van de Raad om de aanpassingplicht te verruimen tot alle gevallen waarin de wijziging van de statuten een aanpassing van in gulden uitgedrukte bedragen betreft, neem ik graag over. Belanghebbenden behoeven voor beantwoording van de vraag, of aan bepaalde grenzen is voldaan, dan niet (langer) zelf guldenbedragen in eurobedragen om te zetten. De artikelen 67c/178c en de toelichting op die artikelen zijn op dit punt aangepast.

3. Terwijl in het wetsvoorstel de wettelijke bedragen in gulden algemeen worden vervangen door het op de helft daarvan gestelde bedrag in euro, wordt in de artikelen 153 en 263 elk, vierde lid, eerste volzin, zonder nadere toelichting het bedrag van twee en een half miljoen gulden vervangen door een miljoen euro. Dit heeft tot gevolg dat het voor de status van «grote» naamloze en besloten vennootschappen van belang zijnde grensbedrag voor opgaaf bij het handelsregister door middel van deze afronding naar verhouding lager wordt in de nieuwe opzet dan onder de huidige. De ratio daarvan is de Raad niet duidelijk. Bovendien lijkt het niet in overeenstemming met de strekking van het wetsvoorstel om geen maatregelen te nemen die verder gaan dan aanpassingen van technische aard met het oog op de effectieve invoering van de euro met ingang van 1 januari 2002.

Het college acht toelichting van het gesignaleerde verschil noodzakelijk.

3. De voorgestelde wijziging van artikel 153/263 lid 4, eerste volzin, heeft geen directe gevolgen voor het grensbedrag dat er toe kan leiden dat een naamloze of besloten vennootschappen een grote naamloze of besloten vennootschap wordt als bedoeld in afdeling 6 van titel 4 respectievelijk titel 5 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Door de afronding wordt het aantal vennootschappen dat onder deze regeling valt ook niet vergroot. Het bedrag van thans twee en een half miljoen gulden is te beschouwen als een regel voor de wetgever bij het opnieuw bepalen van het bedrag bedoeld in lid 2 onderdeel a van artikel 153/263. Het beoogt een grensbedrag te doen vaststellen dat voor vennootschappen eenvoudig te hanteren is. Omzetting van dit bedrag door halvering, maar zonder afronding, zou ertoe leiden dat verhogingen met stappen van een miljoen tweehonderdvijftigduizend euro moeten geschieden. Dat leidt, zeker na een aantal verhogingen, tot minder goed hanteerbare grensbedragen. Daarom is gekozen voor een verhoging telkens met een miljoen euro.

De regeling is opgenomen omdat veel vennootschappen van enige omvang naar verwachting al in de overgangsperiode hun jaarrekening zullen inrichten met gebruikmaking van de euro. De balansgegevens van deze vennootschappen bepalen of zij voldoen aan de criteria van artikel 153/263. Deze wijziging betekent dus dat de regeling eenvoudiger kan worden gehanteerd.

4. Het wetsvoorstel heeft als zodanig geen betrekking op eventuele fiscale gevolgen van daarop gebaseerde aanpassingen van de statutaire kapitaalsstructuur van naamloze en besloten vennootschappen. In de aan de memorie van toelichting toegevoegde brief van de Minister van Justitie1 en in de eveneens toegevoegde antwoorden op door de vaste commissie van Justitie gestelde vragen2 wordt aan enige fiscale aspecten aandacht besteed, mede in het licht van het onder meer door VNO/NCW en de AEX gegeven commentaar. Uit de memorie van toelichting zelf noch uit de bijlagen blijkt echter duidelijk of een vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal die uitsluitend het gevolg is van aanpassing van statutaire bepalingen aan de vervanging van de gulden door de euro, binnen het thans voorgestelde wettelijke kader, onderworpen is aan kapitaalbelasting. De vraag rijst of inmiddels duidelijkheid bestaat omtrent een maatregel vanwege de Minister van Financiën. Het college adviseert hierop in de toelichting nader in te gaan.

4. Dit wetsvoorstel ziet uitsluitend op de gevolgen van de introductie van de euro voor boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. In zijn advies vraagt de Raad of inmiddels ook duidelijkheid bestaat omtrent een maatregel vanwege de kapitaalbelasting. Namens de Staatssecretaris van Financiën kan ik meedelen dat het voornemen bestaat om in het Belastingplan 2000 een dergelijke maatregel op te nemen.

5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

5. Met de redactionele opmerkingen van de Raad is rekening gehouden. De regeling geldt voor alle vennootschappen die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn opgericht. De regeling geldt voorts ook voor vennootschappen die door fusie, splitsing of omzetting zijn ontstaan. Om op dit punt geen onzekerheid te doen ontstaan wordt voorgesteld de regeling van toepassing te doen zijn op alle vennootschappen die zijn ontstaan voor 1 januari 2002.

De artikelen 67a leden 2 en 3 en 178a leden 2 en 3 leiden tot wettelijke reserves die moeten worden opgenomen in artikel 373 lid 4 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Dat artikel is met het oog op deze wijziging aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

Van der Does

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 26 juli 1999, no. W03.99.0225/I, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de artikelen 67, vijfde lid, en 178, vijfde lid (artikel I, onder B en M), de tekst «die wordt opgericht voor 1 januari 2002» vervangen door: , opgericht voor 1 januari 2002,.

– In de artikelen 67a, eerste volzin, en 178a, eerste volzin, het woord «nominale» toevoegen omdat in de artikelen 67a, 121a, 178a en 231a wordt gesproken van het nominale bedrag van de aandelen.

– In de artikelen 67b en 178b, gegeven de verwantschap met artikel 325, lid 2, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan «recht op geld» toevoegen: of schuldvorderingen.


XNoot
1

Algemeen, onder 1.

XNoot
1

Brief van de Minister van Justitie van 7 december 1998 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, kamerstukken II 1998/99, 25 107, nr. 29.

XNoot
2

Antwoorden op de vragen die op 28 januari 1999 zijn gesteld door de vaste commissie van Justitie, kamerstukken II 1998/99, 25 107, nr. 30.

Naar boven