26 820
Wijziging van belastingwetten c.a. (belastingplan 2000)

nr. 10
VERSLAG

Vastgesteld 8 november 1999

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1.HOOFDLIJNEN 
1.1Inleiding 
1.2Vergroening en terugsluis 
 Terugsluis gezinnen 
 Terugsluis bedrijven 
 Positieve prikkels 
1.3Ondernemerspakket 21e eeuw 
   
2.WETTELIJKE BEPALINGEN OP HET GEBIED VAN HET LOON, INKOMEN EN WINST 
 Algemeen 
2.1Verhoging arbeidskostenforfait 
2.2Additionele inkomensondersteuning specifieke groepen 
2.3Verlofspaarregeling 
2.4Stimulering kinderopvang 
2.6Opheffen anti-samenloopbepaling afdrachtvermindering onderwijs en afdrachtvermindering langdurig werklozen 
2.7Fictieve dienstbetrekking buitenlandse sporters 
2.8Aanpassing regeling belastingheffing opties 
2.9Beperking aftrek vooruitbetaalde renten en vooruitbetaalde kosten onderhoud onroerende zaken 
2.10Beperking terugwenteling lijfrentepremies 
2.11Buitengewone lasten-aftrek en de Wet beperking export uitkeringen 
2.12Wijziging tarief eerste schijf 
2.13Aanpassingen regeling willekeurige afschrijving 
2.14Afschaffing assurantiereserve en exportrisicoreserve 
2.15Verlaging tarief vennootschapsbelasting van 35% naar 30% over de eerste f 50 000 winst 
   
3.ENERGIEBELASTINGEN 
3.1Inleiding 
3.2Tweede tranche verhoging tarieven REB 
3.5BSB en REB over verbruik van brandstoffen in petrochemische industrie 
   
4.WET BELASTINGEN OP MILIEUGRONDSLAG 
 Algemeen 
4.1Belastingen op water 
4.1.1Verhoging grondwaterbelasting 
4.1.2Invoering belasting op leidingwater 
4.2Afvalstoffenbelasting 
   
5.WET OP DE OMZETBELASTING 1968 
 Algemeen 
5.1Experiment met verlaagd BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten 
5.2Verlaagd BTW-tarief op water 
5.3Wijzigingen van het landbouwforfait naar aanleiding van recente berekeningen 
5.4Algemene BTW-tarief voor meststoffen en bestrijdingsmiddelen 
5.5Reparaties in BTW-sfeer 
   
6.WET OP DE ACCIJNS, WET OP DE BELASTING VAN PERSONENAUTO'S EN MOTORRIJWIELEN 1992 EN DE WET OP DE MOTORRIJTUIGENBELASTING 1994 
   
7.WET OP BELASTINGEN VAN RECHTSVERKEER 
7.1Overdrachtsbelasting 
7.2Kapitaalsbelasting 
   
8.INVORDERINGSWET 1990 
8.1Bestrijding katvangersconstructie bij motorrijtuigen 
8.2Kwijtscheldingsfaciliteit inzake successie en schenkingsrecht 
   
9.NATUURSCHOONWET 1928 
   
10.AFRONDINGSREGEL BIJ OMREKENING WOZ-WAARDE IN EURO'S EN VERMELDING DAARVAN OP BESCHIKKING 
   
11.EUROPESE ASPECTEN 
   
12.BUDGETTAIRE EN PERSONELE ASPECTEN 

1. HOOFDLIJNEN

1.1 Inleiding

De leden van de PvdA-fractie stemmen op hoofdlijnen in met de voorstellen uit het Belastingplan 2000. Het betreft hier immers de uitwerking van afspraken inzake vergroening uit het Regeerakkoord en de verwerking van tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen aangenomen moties. Niettemin hebben deze leden op een aantal punten nog de nodige vragen en opmerkingen.

Deze leden zouden daarbij allereerst aandacht willen vragen voor het feit dat door de manier waarop de regering het advies van de Raad van State heeft opgevolgd, het proces van besluitvorming voor de Kamer er niet helderder op is geworden. Het onderhavige verslag is een reflectie op Kamerstuk 26 820 dat een memorie van toelichting omvat die vooral het Belastingplan 2000 in brede zin lijkt te bestrijken, terwijl het wetsartikelen bevat die slechts vallen onder het Belastingplan 2000 in enge zin. Zo wordt op zijn minst de suggestie gewekt dat er toch een feitelijke samenhang tussen de verschillende voorstellen in de parlementaire besluitvorming bestaat dan wel dient te bestaan. Zij vernemen graag de zienswijze van de regering hierop.

De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel, betreffende de wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2000). Met de Raad van State zijn deze leden van mening dat het Belastingplan 2000 slechts die maatregelen dient te bevatten die betrekking hebben op het budgettaire en koopkrachtbeeld van het jaar 2000. De aangebrachte splitsing in vier separate wetsvoorstellen achten zij dan ook onvermijdelijk.

De leden van de VVD-fractie achten het niet mogelijk, gezien de zorgvuldige voorbereiding die deze wetsvoorstellen vereisen, alle wetsvoorstellen in het door de regering gewenste tijdpad te behandelen, een tijdpad dat door hen als krap wordt ervaren. Daarbij vragen de leden van de VVD-fractie zich af of hierin geen verandering is te brengen. Met andere woorden, kunnen de wetsvoorstellen de Tweede Kamer wellicht eerder bereiken, c.q. tegelijkertijd met aanbieden aan de Tweede Kamer van de Miljoenennota worden ingediend?

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het Belastingplan 2000. Het totale pakket 2000 wordt in vier afzonderlijke wetsvoorstellen aangeboden. Het verheugt ook deze leden dat de bewindslieden dit advies van de Raad van State hebben overgenomen. Ook zij hebben hier vorig jaar bij de behandeling van het Belastingplan 1999 op aangedrongen. Zijn de bewindslieden bereid deze procedure ook volgend jaar te volgen?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het Belastingplan 2000. Ook de leden van deze fractie zijn te spreken over het feit dat het advies van de Raad van State is opgevolgd om het fiscale pakket voor het komende jaar te splitsen in vier afzonderlijke wetsvoorstellen. De mate van budgettaire en beleidsmatige samenhang tussen deze vier wetsvoorstellen kan zo steeds op zichzelf worden beoordeeld. Ondanks deze splitsing stelt de regering dat het aantal maatregelen dat in het Belastingplan 2000 is overgebleven relatief groot is, dat een verdeling over meer wetsvoorstellen wel is overwogen, maar dat dit gezien de budgettaire en beleidsmatige samenhang niet is gedaan (MvT blz. 5). Het is de leden van de fractie van D66 niet duidelijk waarom onderwerpen als het «ondernemerspakket 21e eeuw», constructiebestrijding en maatregelen tegen misbruik en oneigenlijk gebruik niet in zelfstandige wetsvoorstellen konden worden aangeboden. Deze leden verzoeken het kabinet hierop in te gaan.

Kern van het voorliggende wetsvoorstel, zo vervolgen deze leden, is de vormgeving van de voor het jaar 2000 beoogde lastenverlichting. Het oorspronkelijke budget daarvoor ad f 1 miljard is bij de Algemene Politieke beschouwingen van 22/23 september jl. verhoogd met f 525 miljoen als gevolg van toezeggingen en moties. Aan de algemene doelstellingen van de lastenverlichtingsoperatie, stimuleren van het arbeidsaanbod, inkomensondersteuning en loonmatiging is daarmee een aantal meer specifieke doelstellingen toegevoegd: extra steun aan mensen met een chronische ziekte, betere toegankelijkheid van kinderopvang en stimuleren van de biologische landbouw.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zetten vraagtekens bij de keuze van het kabinet om sommige maatregelen in 2000 in te voeren en andere bij de Belastingherziening mee te nemen. Argumenten die in het ene geval tot uitstel van een maatregel leiden, worden bij een andere fiscale maatregel niet relevant geacht. De leden van de GroenLinks-fractie hebben de stellige indruk dat de beoogde opbrengst een te grote rol speelt bij deze keuze. De praktische keuze, om de doorwerking van de nu voorgestelde maatregelen naar het wetsvoorstel voor de Wet inkomstenbelasting 2001 pas te verwerken nadat het onderhavige wetsvoorstel kracht van wet heeft gekregen, lijkt de leden van de GroenLinks-fractie een wat al te pragmatische benadering. Zeker nu bij de Algemene Politieke Beschouwingen tot een forse extra lastenverlichting is besloten, kan het geen kwaad om voor de behandeling van het wetsvoorstel voor de Wet inkomstenbelasting 2001 een nieuw beeld te geven van de effecten van de stelselherziening ten opzichte van 2000. Een goede beoordeling en behandeling van het ingrijpende wetsvoorstel aangaande de stelselherziening maakt het absoluut noodzakelijk dat de effecten worden geactualiseerd. Kan het kabinet in ieder geval een nieuw beeld geven van de met de stelselherziening gepaard gaande lastenverlichting en van de nieuwe koopkrachteffecten? Dat wil zeggen hoeveel ruimte is ontstaan, door de ten tijde van het Regeerakkoord niet voorziene lastenverlichting in 2000, binnen de voor de belastingherziening gereserveerde 5 miljard, om extra maatregelen voor te stellen?

De regering stelt dat met het Belastingplan 2000 een evenwichtig inkomensbeeld wordt verkregen. Is zij van mening dat de door de Kamer aangebrachte wijzigingen tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen tot een minder evenwichtig beeld hebben geleid, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij constateren dat de regering ervan uitgaat dat dit het laatste zogenaamde belastingplan is waarin wijzigingen worden voorgesteld van de wetten op de loon- en inkomstenbelasting 1964. Dit blijkt ook uit een aantal voorgestelde maatregelen, die heel duidelijk anticiperen op een nieuw stelsel per 1 januari 2001. Hoewel dit op zichzelf verdedigbaar is, leven er bij hen over deze en andere voorstellen, opgenomen in dit Belastingplan, enige vragen. De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat in de toelichting ook op andere, nog in te dienen, wetsvoorstellen wordt ingegaan. Volgens de staatssecretaris van Financiën is hiervoor gekozen omdat er een beleidsmatige en budgettaire samenhang tussen de verschillende wetsvoorstellen bestaat. Betekent dit dat de staatssecretaris van mening is dat het voorstel dat nu voorligt feitelijk niet kan worden losgekoppeld van de andere (nog in te dienen) wetsvoorstellen? Welke ruimte hebben genoemde leden om die andere wetsvoorstellen op de eigen merites te beoordelen? Betekent instemming met het onderhavige wetsvoorstel dat er budgettair gezien feitelijk geen ruimte meer bestaat om eventueel de andere wetsvoorstellen af te wijzen?

De leden van de fracties van GPV en RPF herinneren de regering met betrekking tot de voorstellen van lastenverlichting aan hun inbreng tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Zij zijn het oneens met de prioriteitsstelling van de regering om, op het moment dat er nog altijd een sterke economische groei bestaat en het consumptieniveau hoger is dan ooit, een generieke lastenverlichting door te voeren. In het verleden hebben deze leden herhaaldelijk gepleit voor een selectieve koopkrachtondersteuning, gericht op langdurige minima. De in de nota van wijziging voorgestelde aanvullende maatregelen achten genoemde leden verdedigbaar, maar zij betreuren het dat daarmee het totale budget dat voor lastenverlichting beschikbaar wordt gesteld, met ruim 0,4 mrd. wordt verhoogd. Kan de regering uiteenzetten wat macro-economisch gezien de noodzaak is van het voorgestelde omvangrijke pakket, totaal 1,4 mrd., aan lastenverlichting? De genoemde leden zullen zich in dit verslag verder beperken tot de maatregelen die in de toelichting van het onderhavige wetsvoorstel zijn opgenomen.

In de toelichting op pag. 10 lezen de leden van de fracties van GPV en RPF dat een aantal voorgestelde maatregelen kan doorwerken in het wetsvoorstel voor de Wet inkomstenbelasting 2001. Kan de regering verduidelijken welke maatregelen dat zijn en op welke wijze deze in het wetsvoorstel voor de Wet inkomstenbelasting 2001 verwerkt zullen worden? Genoemde leden achten het van belang hiervan kennis te hebben, aangezien de schriftelijke behandeling van de Belastingherziening 2001 over enkele weken volgt.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben op een aantal punten – zij noemen onder meer de belasting op drinkwater – kritische vragen omtrent de rechtvaardigheid en haalbaarheid van de voorgestelde kabinetsplannen.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat in het kader van de verschuiving van directe- naar indirecte belastingen, de regering analoog aan de herziening van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964, tevens de Wet op de Omzetbelasting 1968 had kunnen herzien. In het kader van de verhoging van het algemene tarief van de Wet op de Omzetbelasting hadden een aantal posten uit tabel I tegen het licht kunnen worden gehouden, om te kijken of een aantal uitgangspunten van de belastingheffing, te weten rechtvaardigheid en solidariteit, de toets konden doorstaan.

1.2. Vergroening en terugsluis

Het verheugt de leden van de fractie van de PvdA dat in het Belastingplan 2000 de in het Regeerakkoord voorgenomen vergroening van de belastingen wordt voortgezet in de zogenaamde tweede tranche. Zij hebben wel enige vragen en opmerkingen dienaangaande.

Kan een overzicht worden gegeven van de effecten van de eerste, tweede en derde tranche vergroening gezamenlijk op basis van de Tabel verdeling lasten en generieke terugsluizing bedrijfsleven in de 2e tranche vergroening op blz. 7, zo vragen deze leden.

In het Belastingplan 2000 wordt de tweede tranche vergroening en verschuiving doorgevoerd, zo merken de leden van de CDA-fractie op. In het Regeerakkoord is een verhoging van de belastingdruk op milieubelastende activiteiten van f 3,7 mld afgesproken over een periode van 3 jaar. Kan een overzicht worden gegeven van de wijze waarop deze budgettaire ruimte reeds is en zal worden aangewend?

De leden van de CDA-fractie hebben reeds bij de eerste tranche gewezen op de beperkte invloed van de belastingmaatregelen op het gedrag van burgers en bedrijven, op de niet-rechtvaardige terugsluis voor bepaalde groepen, waar onder zelfstandigen, bepaalde sectoren en non-profit organisaties. Op welke wijze hebben de bewindslieden bij de tweede tranche hier meer rekening mee gehouden?

Ten aanzien van het onderdeel vergroening binnen het Belastingplan zijn de leden van de GroenLinks-fractie op onderdelen positief, maar op veel onderdelen zeer kritisch. Meer in het algemeen, ook samenhangend met de Europese aspecten, hadden de leden van de GroenLinks-fractie graag meer de nadruk gezien op prijsverhogende maatregelen, in plaats van prijsverlagende maatregelen of vrijstellingen. De keuze van het kabinet, om relatief veel gebruik te maken van het prijsverlagende instrument voor relatief schone stoffen en ook vrijstellingen bij sectoren, maakt het noodzakelijk deze aan te melden als steunmaatregel in Brussel. Hierdoor is het onzeker of deze maatregelen niet alsnog zullen moeten worden aangepast. De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag zien dat het kabinet deze maatregelen zoveel mogelijk probeert te vermijden. Bij de glastuinbouw had het kabinet kunnen vermijden dat de steunintensiteit zou toenemen vanwege de REB-verhoging, door de volledige vrijstelling van deze sector niet meer te handhaven en hen met een zelfde prijsverhoging voor energie te confronteren.

Graag zouden de leden van de PvdA-fractie een reactie vernemen op voorstellen die gedaan zijn vanuit onder andere de milieubeweging en het CPB in het kader van een selectief gebruik van de schaarse ruimte. Gedacht kan worden aan een heffing op activiteiten van «groen» naar «rood», het belasten van indirect ruimtegebruik, of vergroenen van de OZB. Worden dergelijke voorstellen expliciet meegenomen in het lopende interdepartementale onderzoek naar grondbeleid? Graag zouden de leden van de PvdA-fractie in ieder geval zien dat de Commissie Vergroeningen 2 deze problematiek tot haar taakopdracht rekent.

Terugsluis gezinnen

Met betrekking tot de vergroening en terugsluis naar gezinnen hebben de leden van de SGP-fractie behoefte aan een nadere toelichting. De memorie van toelichting (MvT) meldt dat voor huishoudens met kinderen en voor ouderen de terugsluis niet volledig neutraal werkt. Om die reden heeft het kabinet bij de samenstellign van de maatregelen ter verbetering van de koopkracht zowel de kinderbijslag als de algemene ouderenaftrek verhoogd. De leden van de SGP-fractie vragen of zowel de gezinnen als de ouderen met de in de MvT genoemde bedragen volledig zijn gecompenseerd.

Terugsluis bedrijven

De leden van de fractie van D66 zien graag toegelicht wat het verschil is tussen bruto en netto als het gaat om heffing en terugsluis bij het bedrijfsleven. Het valt hen op dat in bruto termen beide elkaar in evenwicht zouden houden, terwijl er in netto termen sprake zou zijn van een positief saldo van f 175 miljoen voor het bedrijfsleven. Is dit een beoogd effect, zo willen de leden van de D66-fractie weten, of is dit een onvermijdelijke uitkomst. Als het laatste het geval is, hoe is getracht dit te corrigeren?

De leden van de fractie van D66 verzoeken het kabinet voorts mee te delen op welke termijn voorstellen tot invoering van een duurzame ondernemersaftrek tegemoet kunnen worden gezien en hoe de bij de Financiële Beschouwingen aanvaarde motie inzake de biologische landbouw daarin wordt verwerkt.

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwing is een motie aangenomen waarin aangedrongen werd op meer middelen voor de biologische landbouw. Is de indruk van de leden van de PvdA-fractie juist dat de regering (zie Nota van Wijziging) niet bereid is extra middelen ter beschikking te stellen maar in plaats daarvan verwijst naar een reeds bestaande reservering?

Met betrekking tot de terugsluis van de vergroening constateren de leden van de PvdA-fractie met genoegen dat de regering hun suggestie overneemt om te kijken naar een REB teruggaafregeling voor duurzame warmte. Ook zijn deze leden zeer tevreden met het gebruik van het tarief 1A als terugsluismechanisme. Wel vragen zij zich af of de regering zich nog voorneemt initiatieven te ontwikkelen naar aanleiding van de motie Remkes/De Vries (Kamerstuk ?), inzake een teruggaafregeling REB voor bedrijven die een MJA hebben afgesproken. Zij benadrukken in dit verband dat hier ook bij het Belastingplan 1999 weer over gesproken is.

Bij de leden van de GroenLinks-fractie bestaat enige onduidelijkheid over de totale effecten van de vergroening en terugsluis. De laatste kolom van de tabel op bladzijde 7 vergt enige uitleg. Hoe worden deze cijfers gegenereerd? In de kolom ervoor en ook bij de tabel op bladzijde 6 komt een saldo netto-effect van 0. Is het saldo effect nu budgetneutraal of is er sprake van een lastenverlichting van 175 miljoen? Graag krijgen deze leden een uitgebreide en verhelderde toelichting en indien er inderdaad sprake is van een lastenverlichting van 175 miljoen uitleg hoe deze tot stand is gekomen.

Hoe beoordeelt de regering de argumenten van de LTO met betrekking tot de problemen bij de terugsluis naar de land- en tuinbouwsector, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Uit het EIM-rapport blijkt, zo constateren de leden van de CDA-fractie, dat de horecasector aanzienlijk financieel nadeel ondervindt van de verhoging van de energiebelasting. Wat is het oordeel van de bewindslieden over dit rapport? Waarom wordt deze sector niet adequaat gecompenseerd? Hoe verhoudt zich dat met het regeerakkoord dat expliciet stelt dat burgers en bedrijven adequaat worden gecompenseerd? Wat vinden de bewindslieden van de alternatieven die worden aangedragen voor compensatie?

De GPV- en RPF-fractieleden vragen of zelfstandigen met een laag inkomen relatief minder worden gecompenseerd voor de voorgestelde verhoging van de eco-tax dan zelfstandigen met een hoog inkomen. Is het juist dat voor een verdere verhoging van de zelfstandigenaftrek is gekozen omdat deze verhoging relatief gemakkelijk is door te voeren? Is de regering het er mee eens dat uit oogpunt van rechtvaardigheid dit instrument niet de meest effectieve compensatie biedt?

In de verschuiving en vergroening voor de jaren 2000 en 2001, zo memoreren de leden van de CDA-fractie, is aangekondigd dat in twee stappen het tarief van de grondwaterbelasting voor eigen winners en datvoor waterleidingbedrijven gelijk wordt getrokken. Een deel van de opbrengst kan worden aangewend om in de grondwaterbelasting een fiscale tegemoetkoming te creëren voor één of meer alternatieve wijzen van grondwaterwinning. Zijn de bewindslieden bereid om grondwaterconserveringsprojecten en beregeningsadviessystemen daarvoor in aanmerking te laten komen? Indien ondernemers aantoonbaar kunnen maken dat dit leidt tot milieuwinst moeten deze systemen cq. projecten toch in aanmerking komen voor de beoogde compensatie?

De leden van de fracties van GPV en RPF missen in de voorstellen de introductie van een fiscale stimuleringsregeling voor biologische landbouw in de vorm van een duurzame ondernemersaftrek. Zij lezen echter in de toelichting dat het kabinet hier wel positief tegenover staat. Waarom heeft de regering hierin dan niet de wil van de Kamer gevolgd en met ingang van komend jaar een faciliteit gecreëerd?

Ten aanzien van de motie-Bos c.s. (Kamerstuk ?) van vorig jaar constateren de leden van de PvdA-fractie dat de nodige pogingen zijn ondernomen om de terugsluis effectiever te richten op sportverenigingen en kerken. Alvorens hieromtrent tot een definitief oordeel te komen, zouden zij het op prijs stellen als de regering een kwantitatieve duiding kan geven van de mate waarin de nu overwogen specifieke maatregelen tegemoetkomen aan het geconstateerde probleem van hogere energielasten versus onvoldoende terugsluis. Kunnen de bewindslieden in dit verband ook reageren op de brief van NOC/NSF van 11 oktober 1999 met betrekking tot het voorgenomen convenant met de sportsector?

Ook de leden van de SP-fractie vragen zich af of de staatssecretaris inmiddels al met de non-profitinstellingen zoals sportverengingen tot overeenstemming is gekomen over een adequate terugsluis van de ecotaks.

De leden van de CDA-fractie missen de voorstellen voor terugsluis voor non-profit organisaties (kerken, vrijwilligersorganisaties etc.) Hoe verhoudt zich dat met Kameruitspraken van de afgelopen anderhalf jaar? In november 1998 is bij de behandeling van het Belastingplan 1999 een motie aangenomen die aandrong op meer adequate compensatie met ingang van de tweede tranche. De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat de bewindslieden bij dit wetsvoorstel met adequate compensatie dienen te komen voor de non-profit organisaties, waaronder de sportorganisaties, wat betreft de eerste en tweede tranche eco-belasting. Waarom is hieraan geen gehoor gegeven? Is het kabinet op de hoogte van het onderzoek van Ernst&Young «Effecten van de REB binnen de sportsector» betreffende compensatiemaatregelen? Deze leden dringen aan om in te gaan op voorgestelde compensatieopties: (1) nihiltarief (2), vrijstelling en (3) teruggaveregeling. Waarom kan niet een regeling worden gemaakt voor teruggave zoals dat bijvoorbeeld bij paarse diesel is geregeld? De leden van de CDA-fractie roepen de bewindslieden op bij een Nota van Wijziging met nadere voorstellen te komen opdat de non-profitorganisaties adequate compensatie ontvangen. Zij herinneren aan de toezeggingen van de minister van Financiën tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen jl. («Paars is immers gek op verenigingen»). De staatssecretaris is wel bereid voor 2800 monumentale kerken een teruggaafregeling te honoreren. Dat zal gepaard gaan met administratieve lasten. Waarom dan geen regeling voor alle andere kerken, sportverenigingen, e.d. Werkt een regeling voor de 2800 monumentale kerken niet discriminerend?

Waarom wordt er geen teruggaafregeling voor alle kerken voorgesteld, vragen de leden van de CDA-fractie. Door dit te beperken tot monumentale kerkgebouwen vallen veel kerkgebouwen buiten de compensatie. Zijn de bewindslieden bereid ook een compensatieregeling voor deze kerken te ontwikkelen?

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen eveneens waarom de teruggaaf van 50% van de energiebelastingen wordt beperkt tot monumentale kerkgebouwen die hoofdzakelijk worden gebruikt voor de openbare eredienst. Op hoeveel kerkgebouwen is de teruggaafregeling van toepassing en hoe wordt de teruggaafregeling vormgegeven? Waarom is de regeling niet verbreed tot alle kerkgebouwen die worden gebruikt voor de openbare eredienst? Vindt de regering het redelijk als kerken op geen enkele manier worden gecompenseerd voor de verhoging van de energiebelastingen? Welk extra bedrag is ermee gemoeid als de teruggaafregeling voor alle kerken gaat gelden?

De regering wil met ingang van 2000 mogelijk maken dat wordt voorzien in een teruggaaf van energiebelasting aan monumentale kerkgebouwen die hoofdzakelijk worden gebruikt voor de openbare eredienst of voor het houden van hiermee vergelijkbare openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard, zo constateren ook de leden van de SGP-fractie. Kunnen ook gewone kerkgebouwen onder deze regeling vallen? Welke criteria gelden hiervoor? Ook deze leden verzoeken de regering te bezien of de teruggaaf van energiebelasting kan worden uitgebreid tot alle kerkgebouwen die hoofdzakelijk worden gebruikt voor de openbare eredienst of voor het houden van hiermee vergelijkbare openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard.

Positieve prikkels

Het verheugt de leden van de PvdA-fractie dat het kabinet hun suggestie overneemt om serieus te bekijken of een teruggaveregeling mogelijk is voor duurzaam opgewekte warmte. Zij zouden willen vragen deze zo spoedig mogelijk in te voeren.

Deze leden zijn het zeer eens met de hantering van het nultarief voor groene stroom. Zij vragen zich af of er voor de derde tranche nog voorstellen te verwachten zijn voor wat betreft lagere (of nul)tarieven voor andere vormen van duurzame energiebronnen. In dit kader vernemen zij graag wanneer de resultaten verwacht worden van het lopende onderzoek naar eventuele fiscale stimulering van de verschillende duurzame energie opties.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich voorts af of er veranderingen op stapel staan met betrekking tot de regeling voor groen beleggen. Zien de bewindslieden aanleiding om reeds in 2000 maatregelen te nemen ten aanzien van de fiscale behandeling van groenfondsen teneinde negatieve effecten op de koersen van deze fondsen, in anticipatie op de nieuwe fiscale behandeling onder de forfaitaire vermogensrendementsheffing, zoals die zich nu reeds aftekenen, te voorkomen of te beperken? Daarnaast kunnen zij zich voorstellen dat nieuwe initiatieven voor positieve prikkels gezocht zullen worden in de richting van een bredere BTW-differentiatie of productheffingen naar milieuschadelijkheid, bijvoorbeeld op basis van een ondubbelzinnig milieukeur. Kunnen voorstellen dienaangaande tegemoet gezien worden?

Met betrekking tot de teruggaafregeling REB voor duurzame warmte volgt zo spoedig mogelijk een wettelijk voorstel. Waarom deze teruggaafregeling? Alhoewel de leden van de CDA-fractie van mening zijn dat vergroening van de maatschappij beter bereikt kan worden met positieve prikkels (belonen) dan met negatieve prikkels (straffen), plaatsen zij vraagtekens bij het feit dat deze positieve prikkels in de fiscaliteit getrokken zijn. In het kader van het instrumentalisme zouden zij deze faciliteiten liever buiten het belastingstelsel houden. Is de effectieve werking van deze positieve fiscale prikkels reeds bewezen?

De leden van de GL-fractie vragen verduidelijking van de cijfers onder de kolom positieve prikkels. Hoe is de huidige verdeling over de verschillende sectoren van de totale bestaande positieve prikkels op verschillende sectoren en meer specifiek die van de EIA? Waar is de verdeling zoals die nu in de tabel staat op gebaseerd? Is de constatering juist dat onder deze kolom ook niet fiscale maatregelen staan? Zo ja, is dat niet heel vreemd in het Belastingplan en geeft het geen vertekend beeld van de lastenontwikkeling bij de verschillende sectoren?

De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat een verdere verhoging van de energiebelasting wordt voorgesteld. Zij herinneren de regering eraan dat zij zich bij eerdere voorstellen positief hebben opgesteld ten opzichte van een verdere vergroening van het belastingstelsel. Een belangrijke voorwaarde voor genoemde leden is en was echter dat bij de terugsluis rekening wordt gehouden met de omvang van het huishouden. Zij herinneren de regering aan de behandeling van het Belastingplan 1999, waarbij de Kamer de regering opriep bij de volgende tranches van de vergroening ook grotere huishoudens adequaat te compenseren voor de verhoging van de energiebelastingen. Kan de regering met enkele rekenvoorbeelden de effecten aangeven van de voorgestelde verhoging van de eco-tax voor huishoudens met 1 volwassene, twee volwassenen en gezinnen met twee, drie, vier en vijf kinderen?

1.3 Ondernemerspakket 21e eeuw

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de in het Belastingplan 2000 voorgestelde maatregelen in het kader van de verdere vergroening van het fiscale stelsel. Met betrekking tot de in te voeren duurzame ondernemersaftrek vragen de leden van de VVD-fractie op welke termijn zij een wetsvoorstel met nadere uitwerking kunnen verwachten.

Deze leden zijn van mening dat in het kader van de verschuiving van directe naar indirecte belastingen, de regering analoog aan de herziening van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964, tevens de Wet op de Omzetbelasting 1968 had kunnen herzien. In het kader van de verhoging van het algemene tarief van de Wet op de Omzetbelasting hadden een aantal posten uit tabel I tegen het licht kunnen worden gehouden, om te kijken of een aantal uitgangspunten van de belastingheffing, te weten rechtvaardigheid en solidariteit, de toets konden doorstaan.

Het ondernemerspakket zoals dat in het Belastingplan staat, is budgetneutraal vormgegeven, terwijl de maatregelen in belastingen bedrijfsleven 21e eeuw een lastenverzwaring van 500 miljoen, bestaande uit een budgetneutrale maatregelenpakket, met hier bovenop een lastenverzwaring van 500 miljoen ter financiering van de taakstelling uit het Regeerakkoord betekenen. De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de invulling van deze taakstelling als gevolg van het tegengaan van M&O een vreemde oploop vertoont. Door het grootste te besparen bedrag naar 2002 te verschuiven ontstaat de indruk dat de invulling in het Regeerakkoord wellicht niet in deze periode zal worden gehaald. Hoe zeker is deze besparing en waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om het maatregelenpakket van het ondernemerspakket 21e eeuw zo onevenwichtig over de jaren van deze Regeerperiode te verdelen? Kunnen de maatregelen die staan in de tabel 3.2 uit het ondernemerspakket 21e eeuw uitgesplitst worden over de komende jaren? Onduidelijk is overigens de zin dat van de opbrengst van 230 miljoen, 100 miljoen wordt aangewend voor de invulling van de eerste tranche taakstelling tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van fiscale regelgeving. Zit hier enige logica achter of had er ook een ander bedrag voor kunnen worden ingevuld?

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de regering over het naar voren halen van de eerste tranche maatregelen van het Ondernemerspakket. Zij gaan er daarbij overigens vanuit dat over de tweede tranche nog een separaat overleg met de Kamer zal plaatsvinden en vragen de regering dat te bevestigen. Ook vragen zij de regering wat de lange termijn ambities zijn met betrekking tot de kapitaalbelasting.

Een aantal van de in het voorliggende wetsvoorstel voorgestelde maatregelen heeft betrekking op het zogenaamde «Ondernemerspakket 21e eeuw». De leden van de D66-fractie delen het standpunt van het kabinet dat een gezond klimaat voor ondernemerschap in veel opzichten van belang is. Juist daarom verbaast het deze leden dat het pakket niet in een keer wordt ingevoerd, maar in twee tranches. Echt toegelicht wordt deze keuze niet. De leden van de fractie van D66 willen graag weten wat de wets- en uitvoeringstechnische redenen voor de splitsing zijn waarnaar in de reactie op de opmerkingen van de Raad van State wordt verwezen en waarvan wordt aangekondigd dat zij nader zullen worden toegelicht. Kan het kabinet aangeven welke maatregelen precies in het tweede wetsvoorstel zijn te verwachten, inclusief de budgettaire aspecten?

In het fiscale pakket 2000 is de eerste tranche maatregelen van het ondernemingspakket voor de 21e eeuw opgenomen, zo vervolgen de leden van de CDA-fractie. Op welke wijze is bepaald welke maatregelen tot de eerste tranche behoren en welke later zullen worden ingevoerd? De tweede tranche van het ondernemerspakket 21e eeuw zal zo veel mogelijk worden opgenomen in een apart wetsvoorstel. Wanneer zal dit wetsvoorstel de Kamer bereiken en wat bedoelt de regering met «zo veel mogelijk»? Wat gebeurt er met de maatregelen die deze tweede tranche niet halen?

2. WETTELIJKE BEPALINGEN OP HET GEBIED VAN HET LOON, INKOMEN EN WINST

Algemeen

De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat in het onderhavige wetsvoorstel geen aandacht wordt geschonken aan de hypotheekrente-aftrek en dat de regering herhaaldelijk heeft uitgesproken dat een discussie over een eventuele beperking van de hypotheekrente-aftrek onbespreekbaar is. De genoemde leden hebben inmiddels geconstateerd dat ook in de plannen voor de Belastingherziening 2001 geen verandering in de fiscale behandeling van het eerste huis wordt voorgesteld. Zij betreuren dit, omdat zij van mening zijn dat als gevolg van de stijging van de huizenprijzen en de groei van het aantal en de hoogte van hypotheken de belastinggrondslag wordt versmald. Zij merken op dat in tegenstelling tot de hypotheekrente-aftrek het huurwaardeforfait aan een maximum is gebonden. Op dit moment is het huurwaardeforfait gemaximeerd op f 16 800,–. Dit maximum geldt dus bij de waarde van een huis dat hoger ligt dan ongeveer 1,3 miljoen gulden, terwijl de aftrekbaarheid van de betaalde hypotheekrente onbeperkt is. Dit achten de genoemde leden niet wenselijk. Is het niet billijk om, indien de hypotheek hoger is dan 1,3 miljoen en alle rente dus aftrekbaar is, de maximering van het huurwaardeforfait te laten vervallen? Kan de regering inzicht geven in de extra belastingopbrengst die hiermee gemoeid zal zijn?

2.1 Verhoging arbeidskostenforfait

Met betrekking tot de voorstellen inzake werkgelegenheid en inkomen constateren de leden van de PvdA-fractie met tevredenheid dat de in de Miljoenennota aangekondigde voornemens in het algemeen bevredigend zijn uitgewerkt in het Belastingplan 2000. Wel merken zij ook hier op dat zij er van uitgaan dat de verhoging van het arbeidskostenforfait bij de invoering van de Wet Inkomstenbelasting 2001 gebruikt zal worden voor de verhoging van de arbeidskorting en niet voor de verhoging van een eventueel resterend deel van het arbeidskostenforfait. Graag vernemen zij van de regering of dit ook niet logisch is, mede gezien een recent arrest van de Hoge Raad, daar de verhoging gemotiveerd wordt met inkomenspolitieke argumenten. Welk bedrag zal ermee gemoeid zijn indien terugwerkende kracht wordt gegeven aan de reparatie van het Hoge Raad-arrest met betrekking tot de werkelijke kosten arbeidskostenforfait en aan welke inkomensgroepen zal dit ten goede komen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Is de veronderstelling van deze leden juist dat het merendeel van de budgettaire derving ten goede komt aan belastingplichtigen in de 50 en 60% schijf?

In de memorie van toelichting wordt stilgestaan bij de arresten van de Hoge Raad inzake het arbeidskostenforfait en de autokostenfictie, aldus de leden van de fractie van D66. De regering stelt dat een oplossing van beide kwesties pas goed mogelijk is bij de aanpassingen in het kader van de stelselherziening in 2001 (MvT blz. 10/11). Deze leden zijn wel gevoelig voor deze argumentatie. Het valt hen echter op dat bij de vormgeving van de verhoging van het arbeidskostenforfait in het Belastingplan 2000 al wel is rekening gehouden met de uitspraak van de Hoge Raad. Hoe verhoudt zich dit tot de hiervoor bedoelde aangevoerde belemmeringen?

Ondanks de algemene terughoudendheid bij het nu al, eventueel met terugwerkende kracht, toepassen van uitspraken van de Hoge Raad, kiest de regering voor een zodanige vormgeving van de verhoging van het maximum van het arbeidskostenforfait, dat ook degenen met hogere aftrekbare kosten voor de verhoging in kwestie in aanmerking komen. De leden van de fractie van D66 stemmen daarmee in. Zij vernemen echter ook graag van het kabinet wat het budgettaire beslag zou zijn als dezelfde regeling alsnog met terugwerkende kracht zou gelden vanaf 1990, zijnde het moment waarop de verhoging van het arbeidskostenforfait om inkomenspolitieke redenen begon. De schatting van dat budgettaire beslag, zoals gegeven naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State dienaangaande, geeft een wel zeer ruime marge (f 0,4 – 5 mrd) in de ogen van deze leden. Zij menen dat de naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State toegezegde cijfermatige aanvulling van de memorie van toelichting op dit punt wel erg summier is gebleven.

De bewindslieden gaan vooralsnog niet in op de aansporing van de Hoge Raad (uitspraak van 12 mei 1999, nr. 33 320) zo spoedig mogelijk de door de Hoge Raad geconstateerde discriminerende elementen uit het arbeidskostenforfait en het autokostenforfait te corrigeren, zo constateren ook de leden van de CDA-fractie. In haar reactie op het advies van de Raad van State rechtvaardigt de regering dat om louter budgettaire redenen. Deze leden achten deze verdediging voor een verhoging van deze omvang echter niet voldoende. De regering had er ook voor kunnen kiezen het arbeidskostenforfait niet te verhogen.

Het verheugt de leden van de SP-fractie dat de minima er extra op vooruit zijn gegaan ten opzichte van de oorspronkelijke kabinetsplannen. Wel is het jammer dat de vorm waarin deze inkomensstijging is vormgegeven ertoe leidt dat ook de hogere inkomens van onder andere de verhoging van het arbeidskostenforfait en de verlaging van het laagste tarief van de inkomstenbelasting profiteren, waardoor het budgettaire beslag hoger is. Hoe denkt het kabinet bijvoorbeeld over het langzaam afbouwen van het arbeidskostenforfait voor de hogere inkomens?

Alvorens verder in te gaan op de diverse onderdelen van het wetsvoorstel, willen de leden van de fractie van D66 erop wijzen dat zij de forse lastenverlichting weliswaar in lijn achten met de afspraken in het regeerakkoord inzake meevallers, maar dat zij zich een creatievere invulling hadden kunnen voorstellen. Zij betwijfelen of het grote bedrag (f 800 miljoen) dat nu wordt ingezet voor algemene verhoging van het arbeidskostenforfait de meest effectieve manier is om het arbeidsaanbod te stimuleren. Gegeven het feit dat reeds bekend is dat dit zelfde arbeidskostenforfait in het kader van de grootscheepse herziening van het belastingstelsel per 2001 aanmerkelijk zal worden verlaagd, kunnen deze leden zich niet aan de indruk onttrekken dat het belangrijkste doel van de inzet van deze f 800 miljoen nu is: creëren van een extra «spaarpotje» ten behoeve van die herziening. Kan het kabinet hierop ingaan en daarbij betrekken de zin op blz. 4 van de memorie van toelichting: «De inzet en de vorm van de lastenverlichting in 2000 loopt vooruit op de doelstellingen van de herziening van het belastingstelsel in 2001»?

Het kabinet heeft besloten de lasten in 2000 met 1 miljard te verlichten. De leden van de CDA-fractie vinden deze lastenverlichting te generiek. Het mag dan zo zijn dat dit pakket maatregelen het arbeidsaanbod stimuleert, het inkomen ondersteunt en loonmatiging bevordert, maar ware het niet beter geweest de lastenverlichting te benutten voor specifieke lastenverlichting? Kunnen de bewindslieden onderbouwen dat het arbeidsaanbod hierdoor werkelijk gestimuleerd wordt? Hoe verhoudt zich dit met de krappe arbeidsmarkt?

De leden van de fracties van GPV en RPF betwijfelen de opportuniteit van de generieke verhoging van het arbeidskostenforfait. In de toelichting lezen genoemde leden dat deze verhoging zal bijdragen aan de stimulering van het arbeidsaanbod. Hoewel daarmee de prikkel voor uitkeringsgerechtigden om laagbetaalde functies te vervullen enigszins zal toenemen, zal het overgrote deel van het hiervoor beschikbare budget terechtkomen bij mensen die ook nu al een baan hebben. Waarom is er niet voor gekozen deze middelen in te zetten om langdurige uitkeringsgerechtigden, voor wie nog altijd een kloof tot de arbeidsmarkt bestaat, maar die wel over arbeidspotentieel beschikken, een gericht scholings- en bemiddelingstraject aan te bieden? Zijn de bewindslieden het ermee eens dat voor werklozen die vooralsnog de arbeidsmarkt niet kunnen bereiken een verhoging van het arbeidskostenforfait geen soelaas biedt?

De verhoging van het arbeidskostenforfait kan niet op de instemming van de leden van de GroenLinks-fractie rekenen. Deze leden geven de voorkeur aan het veel effectievere en goedkopere instrument van de EITC. Kan het kabinet, om een goede vergelijking tussen de verschillende instrumenten mogelijk te maken, meedelen hoeveel lastenverlichting er gepaard moet gaan met een arbeidskostenforfait en hoeveel met een arbeidskorting die zal leiden tot een zelfde koopkrachtverbetering voor mensen met een minimuminkomen als de koopkrachtverbetering die plaatsvindt bij de door GroenLinks in de tegenbegroting voorgestelde EITC? Kan een beeld gegeven worden van de huidige marginale en gemiddelde druk op verschillende inkomensniveaus en kan in tabelvorm een vergelijking gemaakt worden met die in andere Europese landen?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd over het opheffen van de anti-samenloopbepaling afdrachtvermindering onderwijs en afdrachtvermindering langdurig werklozen. Deze extra stimulans voor werkgevers om langdurig werklozen in te laten stromen in een gecombineerd traject van scholing en werk kan een belangrijke bijdrage leveren aan de vermindering van het aantal langdurig werklozen in het totale werklozenbestand.

2.2 Additionele inkomensondersteuning specifieke groepen

De algemene inkomensafhankelijke ouderenaftrek wordt verhoogd met f 380. Het is de leden van de fractie van D66 niet duidelijk waarom deze verhoging wordt gefinancierd met een verhoging van het tarief eerste schijf, terwijl hij nodig is ter compensatie van de tweede tranche vergroening (zie ook MvT blz. 6). Waarom kan financiering niet plaatsvinden uit de opbrengsten van de vergroening, zo vragen deze leden? Deze leden kunnen zich van harte vinden in de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de jonggehandicapten.

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de verbetering van de positie van WAJONG'ers, maar hebben wel een aantal vragen over de manier waarop deze verbetering is vormgegeven. Gaarne zouden zij gemotiveerd zien waarom is gekozen voor een jonggehandicaptenaftrek en willen weten hoe deze oplossing zich verhoudt tot andere overwogen alternatieven. Ook zouden zij graag vernemen hoe de regering de situatie beoordeelt waarin iemand met een WAJONG uitkering (gedeeltelijk) werk accepteert en daarbij toch onverhoopt faalt, waardoor hij/zij in de WAO terugvalt op een lager inkomensniveau. Acht de regering het met andere woorden aannemelijk dat deze regeling een rem op de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten vormt? Hoe beoordeelt de regering voorts de behandeling van WAJONG'ers ten opzichte van WAO'ers vanuit het perspectief van gelijke behandeling? Wordt de aftrek overigens pro rata toegepast voor diegenen die een gedeeltelijke WAJONG-uitkering ontvangen? Hoe is de toepassing van de aftrek voor WAJONG-ontvangers die met loon dispensatie werken? Is gegarandeerd dat deze groep netto dezelfde of meer inkomensvooruitgang geniet dan overige WAJONG-ontvangers?

Op welke wijze zal de Wajong-uitkering voor 1999 worden uitgewerkt en op welke wijze worden betrokkenen daarvan in kennis gesteld?

Ook de leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in een financiële tegemoetkoming voor jonggehandicapten. Zij pleiten in dit kader echter voor een faciliteit buiten de fiscaliteit, dit mede om het instrumentalisme en de belastinguitgaven terug te dringen.

2.3 Verlofspaarregeling

Met betrekking tot het wetsvoorstel maatregelen aangaande het loon 2000, dat nu nog bij de Raad van State voor advies ligt, merken de leden van de VVD-fractie op dat zij voorstander zijn van een ruimere toepassing van het verlofsparen. Dit houdt in dat zij de door de regering voorgestelde termijn van 10 jaar als te krap ervaren. Deze leden zijn van mening dat werknemers in staat dienen te worden gesteld het verlof waarvoor zij sparen in het kader van de wettelijke regeling verlofsparen, verlof op te nemen wanneer het voor hen het beste uitkomt. Naar de mening van de leden van deVVD-fractie kan alleen op deze wijze optimaal recht worden gedaan aan het door dit recht beoogde doel.

De leden van de fractie van D66 stemmen van harte in met het principe van verlofsparen. De mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren en loopbaanontwikkeling meer divers invulling te geven, worden met de onderhavige regeling verruimd. Deze leden vernemen wel graag hoe het kan dat aan deze maatregel geen enkele budgettaire implicatie, bijvoorbeeld in termen van kasritme, kleeft. De leden van de fractie van D66 willen voorts graag toegelicht hebben waarom wordt gekozen voor een stelsel analoog aan het wettelijke kader voor pensioenrechten. Toepassing van het principe van de omkeerregeling op het sparen van verlof achten zij goed denkbaar, mits rekening wordt gehouden met verschillen die zowel in maatschappelijke als in fiscale zin bestaan bij het opnemen van verlof gedurende de arbeidzame periode. In dit verband willen deze leden graag toegelicht zien waarom de pensioengrondslag een voldoende basis zou zijn voor het vormen van reserveringen voor verlofsparen en waarom niet is gekozen voor het fiscaal loon als grondslag. Deze leden wijzen er in dit verband ook op dat de aangroei van het gereserveerde verlofspaarvermogen, door de kortere periode voor de opbouw, veelal kleiner is dan bij het opbouwen van oudedagsvoorzieningen het geval is. Kan de brutoreservering voor het verlofsparen, analoog aan de spaar- en premiespaarregeling, worden aangewend voor stortingen in bijvoorbeeld beleggingsfondsen? Voorts vragen de leden van de fractie van D66 een toelichting op het voordeel dat de fiscale stimulans tot verlofsparen biedt voor inkomens die maximaal worden belast tegen een eerste schijf tarief. Het komt deze leden voor dat het verschil tussen vrijstelling van belastingheffing op aanspraken en het belasten van de uitkeringen, zeker als kortere perioden voor verlof dan een jaar in aanmerking worden genomen, nagenoeg nihil is. Waarom is er niet voor gekozen de stimulans voor verlofsparen te vergroten door analoog aan de oudedagsverzekeringen een lager belasting en premiepercentage te hanteren bij het belasten van de uitkeringen, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de voorgestelde verlofspaarregeling. Zij vragen de bewindslieden wel welke overgangsregeling getroffen wordt voor de verlofspaarregelingen opgenomen in de huidige CAO's.

2.4 Stimulering kinderopvang

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er tijdens de recente Algemene Politieke Beschouwingen een aantal moties is aangenomen, met name op het gebied van werkgelegenheid en inkomen, welke bij nota van wijziging zijn vertaald naar het Belastingplan 2000. Graag zouden zij van de regering vernemen wat in het algemeen de redenen zijn om bij het vormgeven van de stimulans kinderopvang te kiezen voor verlaging van de drempels dan wel voor verhoging van het plafond. Hoe gaat de nieuwe fiscale tabel er uit zien?

Hoewel de leden van de fractie van D66 liever een groter deel van de gelden voor intensivering van de kinderopvang zouden willen inzetten voor rechtstreekse tegemoetkomingen aan de ouders, zijn zij natuurlijk blij met hetgeen nu op dat punt gebeurt. Het oorspronkelijke wetsvoorstel voorziet in een verhoging van het plafond voor de fiscaal aftrekbare uitgaven en de nota van wijziging d.d. 5 oktober 1999 voegt daar nog een verlaging van de drempelbedragen aan toe. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen een deel van de gelden die nu worden uitgetrokken voor algemene verhoging van het arbeidskostenforfait meer gericht in te zetten ter compensatie van deze specifieke soort arbeidskosten van werkenden met jonge kinderen, zo vragen de D66-fractieleden. Evenzo vernemen deze leden graag waarom ook niet lijkt te zijn overwogen om in plaats van een generieke verhoging van de kinderbijslag te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor meer gerichte inkomensondersteuning van (werkende) ouders met kinderen, al dan niet met lagere inkomens. Of is de verhoging van de kinderbijslag volledig nodig ter compensatie van de vergroeningsmaatregelen (zie MvT blz. 6)?

De leden van de fracties van GPV en RPF lezen in de toelichting dat met name werknemers voor wie de werkgever niet of onvoldoende bijdraagt in de kosten voor kinderopvang, profiteren van de voorgestelde verruiming van de buitengewone lastenaftrek. Is de regering het ermee eens dat met dit voorstel geen stimulans uitgaat naar werkgevers om zelf een bijdrage aan de voorzieningen te leveren? Is de conclusie juist dat met de voorgestelde fiscale maatregel kinderopvang steeds meer een zaak wordt van de fiscus en de overheid daarmee de verantwoordelijkheid van werkgevers overneemt?

2.6 Opheffen anti-samenloopbepaling afdrachtvermindering onderwijs en afdrachtvermindering langdurig werklozen

De leden van de D66-fractie bewaren hun opmerkingen over de afdrachtverminderingen tot het moment van daadwerkelijk evalueren van de SPAK. Tegen de nu voorgestelde maatregel zullen zij zich niet verzetten.

De leden van de fracties van GPV en RPF begrijpen uit de toelichting dat met het opheffen van de anti-samenloopbepaling voor de afdrachtvermindering onderwijs en de afdrachtvermindering langdurig werklozen uitvoering wordt gegeven aan de motie-Rosenmöller (Kamerstuk ?). Is het kabinet van mening dat het gezien de huidige arbeidsmarktsituatie ook nodig is om de samenloop van deze regelingen mogelijk te maken? De genoemde leden merken op dat op basis van artikel 5 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen de samenloop van de afdrachtvermindering onderwijs met de afdrachtvermindering lage lonen nog altijd gemaximeerd is. Wat vindt de regering van de suggestie om werkgevers ook de mogelijkheid te bieden de afdrachtvermindering lage lonen volledig te laten samenlopen met de afdrachtvermindering onderwijs indien er geen gebruik kan worden gemaakt van de afdrachtvermindering langdurig werklozen?

2.7 Fictieve dienstbetrekking buitenlandse sporters

Wat zijn de gevolgen voor de sportwereld van de maatregel aangaande de fictieve dienstbetrekking buitenlandse sporters, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

2.8 Aanpassing regeling belastingheffing opties

De leden van de fractie van D66 vernemen graag hoe het kan dat in de toelichting op de invoering van het keuzeregime wordt gesproken van een positief effect voor 's Rijks schatkist (MvT blz.15), terwijl in het overzicht van de budgettaire effecten van het wetsvoorstel een pm-post is ingevuld (MvT blz. 45). Evenals bij de verlofspaarregeling lijkt hier een ongunstig effect op het kasritme voor lief te worden genomen. Kan het kabinet meedelen wanneer dergelijke effecten wel en wanneer ze niet acceptabel zijn?

2.9 Beperking aftrek vooruitbetaalde renten en vooruitbetaalde kosten onderhoud onroerende zaken

De leden van de VVD-fractie hebben bedenkingen met betrekking tot de maatregelen die worden voorgesteld in het kader van de anticipatie Belastingstelsel 21e eeuw. Deze leden zijn geen voorstander van het toepassen van terugwerkende kracht. Dit komt de rechtszekerheid namelijk niet ten goede. Echter, met de Raad van State zijn zij van mening dat het passend is die maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om ongewenste effecten van de stelselherziening 21e eeuw te voorkomen.

De bewindslieden komen met enkele voorstellen die anticiperen op de Wet Inkomstenbelasting 2001. De leden van de CDA-fractie vragen of het redelijk is reeds in 2000 enkele aftrekposten in te perken. Vooruitbetaalde onderhoudskosten hoeven toch niet in alle gevallen te leiden tot dubbele aftrek? Zo is de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs van mening dat de voorgestelde maatregel niet van toepassing zou dienen te zijn, indien belastingplichtige een bestendige gedragslijn volgt.

Is het redelijk om nu al wettelijke regelingen voor te stellen, die er vanuit gaan dat de stelselherziening 2001 doorgaat? Wat gebeurt er als de stelselherziening niet of gewijzigd wordt aanvaard? Deze leden wijzen in dit verband ook op de beperking terugwenteling lijfrentepremies. Zolang de Wet IB 2001 niet in het staatsblad staat, is het niet juist nu al een aanscherping in de wet in te voeren. Dient niet eerst deze principiële discussie gevoerd te worden? Nu reeds aansturen op het afschaffen van de eerste tranche lijfrentepremies is te veel vooruitlopen op het inhoudelijk debat.

De leden van de D66-fractie stemmen ermee in dat wordt getracht te voorkomen dat vooruitbetaalde renten en vooruitbetaalde kosten tweemaal in de heffing worden betrokken. Deze leden willen wel weten of de voorgestelde maatregel ook geldt voor op 31 december 1999 reeds aangevangen onderhoudswerkzaamheden waarvoor in termijnen wordt betaald. Evenzo vragen de leden van de fractie van D66 het kabinet in te gaan op de door de NOB geschetste situatie van vooruitbetaalde renten en onderhoudskosten in verband met activiteiten die in de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001 in box 1 of 2 gaan vallen.

Hoe dient te worden omgegaan met op 31 december 1999 reeds aangegeven onderhoudswerkzaamheden waarvoor in termijnen moet worden betaald, zo vragen ook de leden van de CDA-fractie. Indien de kosten verband houden met activiteiten die onder de huidige wetgeving vallen onder het algemene begrip aftrekbare kosten, maar onder het wetsvoorstel belastingherziening 2001 niet in box 3 vallen maar in box 2 (bijvoorbeeld meegesleept onroerend goed), doet zich geen ongewenst anticipatiegedrag voor. Kan in dergelijke situaties het in 2000 niet in aftrek gekomen deel van de vooruitbetaalde kosten alsnog na gekomen deel van de vooruitbetaalde kosten alsnog na 1 januari 2001 in aftrek komen?

De regering heeft herhaaldelijk laten weten dat het haar wens is het nieuwe belastingstelsel op 1 januari 2001 in te voeren. Op dit moment is dat nog allerminst zeker, gezien het feit dat de voorstellen voor een nieuw belastingstelsel nog door beide Kamers moeten worden behandeld. De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat met het onderhavige wetsvoorstel al op het voorgestelde nieuwe stelsel wordt geanticipeerd. Hierbij gaat de regering ervan uit dat de streefdatum ook de haalbaarheidsdatum zal zijn. Dat is, zo begrijpen de genoemde leden, ook de reden dat de aftrekbaarheid van de vooruitbetaalde rente, die betrekking heeft op de eerste zes maanden van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van betaling, wordt afgeschaft. Ook de mogelijkheid om de aftrek van lijfrentepremies in aftrek te brengen op het inkomen van voorgaand kalenderjaar vervalt. Kunnen deze leden ervan uitgaan dat deze maatregelen worden teruggedraaid of tijdelijk worden opgeschort, indien onverhoopt het nieuwe belastingstelsel niet per 1 januari 2001 kan worden ingevoerd?

2.10 Beperking terugwenteling lijfrentepremies

De leden van de PvdA-fractie zouden het op prijs stellen als de regering wil reageren op het argument van de NOB dat de voorstellen unfair ingrijpen op langlopende verplichtingen met betrekking tot vooruitbetaalde renten en lijfrentepremies.

De leden van de fractie van D66 hebben behoefte aan duidelijkheid over de vraag of de voorgestelde anti-anticipatiemaatregel op het punt van de aftrek van lijfrentepremies ook ziet op reeds afgesloten langlopende contracten die verplichten tot premiebetalingen in de periode januari-juni van het jaar volgend op het jaar waarin zij aftrekbaar zijn. Zo ja, wat is daarvoor de rechtvaardiging?

De leden van de CDA-fractie merken op dat met de bestaande wetgeving de betaalde premie in het voorgaande jaar in mindering kan worden gebracht. Met de voorgestelde wetgeving voor het jaar 2000 betekent dit dat de regulier in bijvoorbeeld maart 2001 verschuldigde lijfrente premie niet in 2000 in aftrek gebracht kan worden. Per saldo kan daardoor in het geheel geen premieaftrek in 2000 worden verkregen. Hier ontstaat een ongelijke behandeling met diegenen die hun premie in november verschuldigd zijn.

In reactie op het advies van de Raad van State belooft de regering dat – indien blijkt dat de Wet IB 2001 later of gewijzigd wordt ingevoerd –, tijdig maatregelen zullen worden getroffen. Hoe zullen deze maatregelen er dan uit zien? Kan de regering de verzekering geven dat deze zonodig met terugwerkende kracht zullen worden aangepast, zo vragen ook deze leden.

2.11 Buitengewone lasten-aftrek en de Wet beperking export uitkeringen

De leden van de fractie van D66 stemmen in met de voorgestelde aanscherping van de regels inzake buitengewone lastenaftrek wegens uitgaven in het levensonderhoud van kinderen jonger dan 27 jaar voor wie geen recht op kinderbijslag geldt. Deze leden doen het kabinet de suggestie dit onderwerp (als voorbeeld) te betrekken bij de notitie over het registreren van de kinderen in de gegevens van belastingplichtigen, zoals toegezegd bij de laatste Algemene Financiële Beschouwingen.

Wat zijn de micro-economische gevolgen voor kinderen die bij hun moeder in het buitenland wonen en wier vader hier in Nederland werkzaam is, van de maatregel om de buitengewone lastenaftrek wegens uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van kinderen jonger dan 27 jaar buiten toepassing te laten? Wat is de reden om deze kinderen kinderbijslag te onthouden, maar ook de ouder geen aftrek van kosten toe te staan, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

2.12 Wijziging tarief eerste schijf

De leden van de PvdA-fractie steunen het voorstel om de omroepbijdrage af te schaffen, maar hebben wel een aantal vragen bij de fiscale versleuteling hiervan. Waarom is gekozen voor een verhoging van schijf 1A? Vindt hiermee niet feitelijk een benadeling van tweeverdieners ten opzichte van de huidige situatie plaats? Wat gaat er gebeuren als de voor de publieke omroep benodigde middelen verder omhoog gaan? Wordt dat dan weer via schijf 1A gefinancierd of verdwijnt de earmarking?

De leden van de fractie van D66 verzoeken het kabinet toe te lichten wat de achtergrond is van de premiemutatie van – 0,15% in de tarieven 1a en 1b voor zowel 65-minners als 65-plussers.

Ook de fiscalisering van de omroepbijdrage leidt tot een derving in kastermen in het jaar 2000, en wel met een bedrag van f 643 miljoen. De leden van de fractie van D66 verwijzen naar hun eerdere (par. 2.8) naar een algemene beschouwing over het al dan niet acceptabel zijn van dergelijke verstoringen van het kasritme.

De regering stelt voor om over te gaan tot fiscalisering van de omroepbijdrage. De leden van de CDA-fractie kunnen zich niet in dit voorstel vinden en hebben zowel principiële als financieel-technische bezwaren tegen afschaffing van de huidige omroepbijdrage. Deze leden stellen vast dat de regering er niet in is geslaagd argumenten aan te dragen die afschaffing van de omroepbijdrage rechtvaardigen. In de ogen van deze leden blijkt bovendien het noodzakelijke brede maatschappelijke draagvlak voor een dergelijke ingrijpende wijziging niet aanwezig te zijn. Zij hebben derhalve van de regering een uitvoerige reactie gevraagd op de standpunten van de Raad voor Cultuur en de NOS, die adviseren niet over te gaan tot fiscalisering van de omroepbijdrage. Zoals de leden van de CDA-fractie reeds in november 1998 hebben duidelijk gemaakt, voelen zij uit principiële overwegingen weinig voor fiscalisering van de omroepbijdrage. Zij hebben destijds reeds gewezen op de dreiging die ervan uitgaat voor de onafhankelijkheid van het publieke bestel. De hoogte van de bijdrage mag niet onderhevig worden gemaakt aan een (jaarlijkse) discussie in het parlement.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoe het kabinet de met de afschaffing van de omroepbijdrage de eenmalige extra kosten voor de overheid van 500 miljoen kwalificeert. Is dit een eenmalige lastenverlichting of is hier sprake van een incidentele extra uitgavenpost? Was hier ten tijde van het Regeerakkoord rekening mee gehouden?

2.13 Aanpassingen regeling willekeurige afschrijving

De regering ziet op dit moment geen aanleiding het advies van de Raad met betrekking tot de willekeurige afschrijving laboratoria om opnieuw te bezien of aan een fiscale subsidie wel de voorkeur moet worden gegeven. De leden van de CDA-fractie hechten er wel aan om deze evaluatie op de korte tot middellange termijn toch plaats te laten vinden en verzoeken het kabinet dit toe te zeggen.

De leden van de CDA-fractie zijn zeer benieuwd naar het nadere onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar de vormgeving van de nieuwe stimuleringsregeling inzake de VAMIL-regeling schone vrachtauto's. Op welke gronden blijkt dat het de voorkeur verdient de beoogde stimulering onder te brengen in de bestaande VAMIL-regeling?

Op grond van artikel I, A willekeurig afschrijving op laboratoriumgebouwen, moet een beroep op deze faciliteit in het voorafgaande jaar worden ingediend, zo constateren de leden van de CDA-fractie. In het geval de investering daadwerkelijk plaatsvindt in het volgende kalenderjaar doch de investeringskosten in dat jaar hoger uitvallen dan het in de verklaring genoemde bedrag, kan slechts willekeurige afschrijving plaatsvinden tot het laatstgenoemde bedrag. Lokt deze regeling niet uit dat in het voorafgaande jaar voor hogere bedragen wordt aangevraagd?

De leden van de fracties van GPV en RPF vinden het merkwaardig te lezen in de memorie van toelichting dat op basis van de voorlopige resultaten van de evaluatie enerzijds nog geen harde uitspraken kunnen worden gedaan over de effectiviteit van de regeling willekeurige afschrijving voor nieuwe gebouwen, maar dat anderzijds al wel is gebleken dat het binnen het budgettaire kader mogelijk is de investeringsdrempel te verlagen van 5 naar 2 miljoen. Duidt dit er niet op dat er tot nu toe minder dan verwacht gebruik is gemaakt van de regeling? Zegt dat niets over de effectiviteit van de regeling? Betekent de verlaging van de investeringsdrempel dat wordt verwacht dat ook in de toekomst het gebruik zal achterblijven bij de oorspronkelijke verwachtingen?

Kan het kabinet meedelen welk percentage van het totale vrachtwagenpark met het beschikbare budget van 65 miljoen van de VAMIL-regeling kan worden vervangen door schonere vrachtwagens, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

2.14 Afschaffing assurantiereserve en exportrisicoreserve

Geleidelijke afschaffing van de assurantiereserve, met de mogelijkheid deze te verrekenen met nieuwe verzekeringspremies voor dezelfde risico's, blijkt de instemming te hebben van de werkgroep «Belastingen bedrijfsleven 21e eeuw» en roept ook bij de leden van de fractie van D66 geen bezwaren op. Wel willen zij graag weten of en, zo ja, hoe de budgettaire opbrengst van deze maatregel gedurende de volgende 10 jaar zal verlopen.

De leden van de fractie van D66 begrijpen dat voor de exportrisicoreserve een soortgelijke regeling als voor de assurantiereserve wordt beoogd en stellen in dat verband dezelfde vraag. Het is hen niet duidelijk of in de WTO-sfeer over de huidige regeling of over de voorgestelde afschaffing discussie is ontstaan. Zij vragen het kabinet dit toe te lichten. Ook krijgen deze leden graag een toelichting op de samenhang van dit punt met de voorgestelde Wet inkomstenbelasting 2001, waarvan in het Nader rapport sprake is (punt 10).

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de bewindslieden de kritiek beoordelen van de groep gewetensbezwaarden in de Nederlandse samenleving op de afschaffing assurantiereserve en exportrisicoreserve. Wat is hun oordeel over het introduceren van een onbeperkte verliesrekening als alternatief voor de afschaffing?

De leden van de fracties van GPV en RPF zijn nog niet geheel overtuigd van de noodzaak om de assurantiereserve en de exportrisicoreserve geleidelijk af te schaffen. Kan de regering garanderen dat de afschaffing van deze faciliteit geen gevolgen zal hebben voor de continuïteit van bedrijven? Wat betekent het voorstel voor bedrijven in de bouwsector die als gevolg van weersomstandigheden (vorst), te maken hebben met periodieke discontinuïteit en dus het risico lopen een tijdlang geen inkomsten te generen? Hoe taxeert de regering het risico dat bedrijven, vanwege het feit dat het risico in collectieve verzekeringen wordt ondergebracht, voortaan minder snel geneigd zullen zijn investeringen te doen om factoren die de continuïteit tijdelijk in gevaar kunnen brengen te ondervangen?

2.15 Verlaging tarief vennootschapsbelasting van 35% naar 30% over de eerste f 50 000 winst

De leden van de PvdA-fractie vragen welke budgettaire kosten zouden zijn gemoeid met de vennootschapsbelasting (vpb)-tarief verlaging toegepast over de eerste f 100 000, respectievelijk f 150 000 en f 200 000. Zij constateren dat de inkomensgevolgen voor kleine zelfstandigen in de kabinetsvoorstellen onbesproken blijven en zouden graag een overzicht daarvan krijgen, met name ook in het licht van eventuele onevenwichtigheden bij de terugsluis vergroening.

De leden van de fracties van GPV en RPF lezen in de toelichting dat de keuze voor een knip in de vpb-belasting is ingegeven door budgettaire mogelijkheden. Betekent dit dat zodra er meer budgettaire ruimte is het tarief verder verlaagd zal worden, danwel dat de knip hoger wordt gelegd?

De leden van de fractie van D66 kunnen zich vinden in de verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting van 35 naar 30% over de eerste f 50 000, die voor slechts 2% is toe te schrijven aan het zogenaamde ondernemerspakket 21e eeuw. Deze leden verwijzen in dit verband naar hun algemene commentaar op de maatregelen in het kader van dit pakket.

3. ENERGIEBELASTINGEN

3.1. Inleiding

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van de invulling van de tweede tranche van de tariefsverhoging in de regulerende energiebelasting. In dat verband willen zij graag weten wat de frequentie is van de door het ministerie van Economische Zaken uit te brengen energierapporten.

3.2. Tweede tranche verhoging tarieven REB

De leden van de fractie van D66 verzoeken het kabinet te reageren op de opmerking van het VNO dat de voorgestelde tarieven «dramatisch afwijken van de indicatieve tarieven uit het Regeerakkoord».

3.3. De tariefstelling voor aardgas en elektriciteit

De leden van de fractie van D66 kunnen zich in principe vinden in de verschuiving van het zwaartepunt in de regulerende energiebelasting (REB) in de richting van het elektriciteitsverbruik. Zij vragen het kabinet echter wel beter toe te lichten hoe de keuze van de uiteindelijke verhouding tot stand is gekomen. Ook de Miljoenennota, waarin in bijlage 13 een aantal mogelijke varianten wordt beschreven, maakt niet echt helder op grond waarvan die varianten zijn gekozen. Daardoor wordt het moeilijk de voorstellen te beoordelen.

De leden van de GroenLinks-fractie staan positief tegenover het besluit om elektriciteit relatief ten opzichte van aardgas zwaarder te belasten dan thans het geval is. De argumenten die genoemd staan, zijn zwaarwegend en pleiten ervoor om nu en in de toekomst bij een verdere verhoging van de REB deze lijn voort te zetten. Bij het onderdeel positieve prikkels laat het CPB zien dat de invulling zeer belangrijk is voor de uiteindelijk te behalen CO2-reductie. De leden van GroenLinks zijn van mening dat deze invulling op de meest kosteneffectieve manier moet gebeuren en zijn van mening dat de huidige invulling niet aan dit belangrijke criterium voldoet.

De leden van de PvdA-fractie realiseren zich dat onder het huidige systeem met belastingvrije voet tot 800m3 aardgasverbruik alleenstaanden «bevoordeeld» worden boven gezinnen met kinderen (wegens hun per definitie lagere verbruik) en derhalve een aanpassing van dit systeem op zijn plaats is. Is hun indruk juist dat dit verschil in belangrijke mate gecorrigeerd wordt door niet zozeer het omzetten van de belastingvrije voet in een vast bedrag, maar vooral door de wijze van compensatie via belastingverlaging en verhoging van de kinderbijslag. Zij delen overigens de opvatting dat het instellen van een vaste aftrek, ongeacht verbruik, de prikkel tot energiebesparing zal vergroten. Immers, degenen die meer verbruiken betalen over hun «laatste» hoeveelheid gas of stroom een hoger bedrag en worden meer «beloond» als ze besparen.

Vervolgens verzoeken de leden van de fractie van D66 het kabinet de implicatie te verduidelijken van de volgende passage in de Miljoenennota 2000: «Ten tijde van het opstellen van het Regeerakkoord leefde de gedachte sterke tariefsverhogingen voor met name gas te voorkomen door de belastingvrije voeten te bevriezen op een bedrag van f 100. Inmiddels is duidelijk dat de verhoging van de energiebelasting op aardgas per 1 januari 1998 en 1999 vrijwel zal wegvallen tegen de daling van de kleinverbruikersprijs exclusief belastingen». (blz. 270).

De leden van de fractie van D66 verzoeken het kabinet voorts toe te lichten in hoeverre het veronderstelde inkomensvoordeel van de belastingvrije voet voor alleenstaanden wordt gecorrigeerd door invoering van een vaste aftrek. Deze leden veronderstellen dat er ook bij invoering van een vast bedrag een relatief groter voordeel blijft bestaan voor belastingplichtigen die minder elektriciteit en aardgas verbruiken ten opzichte van belastingplichtigen die meer verbruiken als gevolg van de huishoudenssamenstelling. Hoe verhoudt de wens van het kabinet tot correctie van inkomenseffecten zich tot de redenering in de Miljoenennota 2000 dat een vast bedrag ook gewenst is omdat een verbruiker van 400 m3 (dit zullen veelal alleenstaanden zijn en niet gezinnen met kinderen) slechts wordt beloond tot dit feitelijke belastingvrije gebruik en niet tot 800 m3? Deze leden wensen in dit verband op te merken dat bij de invoering van de regulerende energiebelasting niet beloning naarmate binnen de heffingsvrije voet werd gebleven, oogmerk is geweest, maar het invoeren van een heffing op vermijdbaar gebruik. Is het, met de wens tot correctie van het kabinet voor inkomenseffecten in het achterhoofd, niet logischer om al naar gelang de samenstelling van een huishouden de hoogte van een belastingvrije voet vast te stellen, of om een correctie te vinden in een inkomenstoeslag die gerelateerd is aan de huishoudenssamenstelling zoals reeds eerder het geval is geweest met de verhoging van de kinderbijslag? Voorts wensen de leden van de fractie van D66 een toelichting op de gedachte van het kabinet dat met de invoering van een vast bedrag de reikwijdte van de prikkel tot energiebesparing wordt verbreed. In welke zin, anders dan een algemene prijsverhoging vanaf het eerste verbruik, wordt de reikwijdte verbreed? Het komt de leden van de fractie van D66 voor dat met de invoering van een vaste aftrek wordt afgeweken van de oorspronkelijke gedachte bij de invoering van de regulerende energiebelasting, namelijk: een heffing op vermijdbaar gebruik met het voorstel tot een vaste aftrek blijft gehandhaafd. Wil het kabinet bij de beantwoording meenemen het pleidooi van de WRR in haar rapport «Milieubeleid, Strategie, instrumenten en handhaafbaarheid» voor het belasten van vermijdbaar energieverbruik, omdat juist daarmee de regulerende werking en de milieueffectiviteit wordt versterkt? Kan het kabinet in dit verband uitvoerig toelichten in welke zin er nog sprake is van een regulerende heffing en niet van een algemene energiebelasting? Tenslotte wensen de leden van de fractie van D66 van het kabinet te vernemen of het de bedoeling is de vaste aftrek te indexeren.

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen of de regering het uit oogpunt van een rechtvaardige belastingheffing niet wenselijk vindt om in de belastingvrije voet een staffeling aan te brengen op basis van de omvang van het huishouden.

De leden van de PvdA-fractie blijven van mening dat verdere initiatieven in de richting van grootverbruikers zeer gewenst zijn. Zij hadden graag gezien dat duidelijker aanzetten zouden zijn genomen voor wat betreft proportionele tariefstelling. Immers hieruit vallen de grootste milieu-effecten te verwachten, zeker in het licht van de nationaal te verrichten inspanning voor wat betreft de CO2 problematiek. Hoewel natuurlijk de Europees gecoördineerde aanpak verre de voorkeur verdient, achten deze leden het ook denkbaar via generieke nationale vergroeningsstappen meer energieverbuik onder de REB te brengen, zeker ook nu grootverbruikers voordeel hebben van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Zij vragen of het kabinet hierbij tevens initiatieven wil nemen naar aanleiding van de motie Remkes/de Vries (Kamerstuk ?), inzake een teruggaafregeling voor MJA-bedrijven.

De leden van de SP-fractie vinden het een gemiste kans dat de grootverbruikers van gas en elektriciteit nog steeds niet in de vergroening worden betrokken. Waar de milieuprikkel het beste zou kunnen werken, wordt hij niet toegepast. Kan het kabinet nogmaals uiteenzetten waarom dit beleid wordt gevolgd en daarbij ook betrekken dat de energieprijzen in Nederland zich op een internationaal gezien laag niveau bevinden? Klopt het dat ook voor het verbruik van halfzware olie, gasolie, en vloeibaar gemaakt petroleumgas een vrijstelling bestaat boven een verbruik van 153 000 liter? Waarom wordt ook hier de milieuprikkel niet toegepast waar hij het beste zou kunnen werken?

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering bij de werkgroep Vergroening van het Fiscale Stelsel 2 de kwestie als prioritair aan te melden, en daarbij op maximale inspanning gerichte, maar economisch inpasbare varianten (zie bijvoorbeeld de voorstellen van Werkgroep 1 tot een mogelijke verhoging van 5.1 miljard) uit te werken die uitgaan van zowel het bestaan van een Europese energieheffing als het ontbreken daarvan. Dit is des te meer noodzakelijk nu door de liberalisering de – ook door het kabinet – verwachte groei van WKK sterk achter dreigt te blijven. In dit licht vragen de leden van de PvdA-fractie of het kabinet wil overwegen een REB-heffing op rest- en afvalwarmte (boven een zekere drempel) in te voeren, die uiteraard niet hoeft te worden betaald indien deze wordt ingezet voor WKK en andere warmtebenutting (bv. stads- en kassenverwarming).

3.5 BSB en REB over verbruik van brandstoffen in petrochemische industrie

Ten aanzien van de BSB-belasting op onder andere kolengebruik in stroomcentrales heeft het kabinet de energiesector in het vooruitzicht gesteld, zo merken de leden van de PvdA-fractie op, deze om te zetten in een generieke REB-heffing mits er overeenstemming is bereikt over het terugbrengen van de CO2-emissies tot het niveau van gasgestookte centrales. Kan het kabinet al meedelen tot welke effecten voor gezinnen en bedrijven dit zou leiden en of dit al geëffectueerd kan worden per 1 januari aanstaande?

De leden van de D66-fractie verzoeken het kabinet toe te lichten wat de inhoud van het arrest van het Hof van Justitie EG is waarnaar in dit verband wordt verwezen. Deze leden hebben voorts in het overzicht van de budgettaire effecten tevergeefs gezocht naar de post «vrijstelling BSB en REB voor verbruik van minerale oliën als brandstof voor het vervaardigen van minerale oliën in een accijnsgoederenplaats». Als het bedrag te klein is om te vermelden, hoe groot is dan de kans dat «Brussel» niet akkoord gaat?

Begrijpen de leden van de fractie van D66 het goed dat de datum van in werking treden van de onderhavige maatregelen afhankelijk wordt gesteld van de besluitvorming in Brussel, maar dat zij vervolgens, op grond van artikel XXIX, lid 3, met terugwerkende kracht tot 1-1-2000 zullen gaan gelden? Kan het kabinet toelichten of dit geen verwarring c.q. problemen gaat opleveren bij de betrokkenen?

4. WET BELASTINGEN OP MILIEUGRONDSLAG

Algemeen

Waarom is het kabinet afgeweken van de oorspronkelijke bedoeling om een heffing van BTW over alle milieubelastingen door te voeren, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

4.1 Belastingen op water

4.1.1 Verhoging grondwaterbelasting

Naar aanleiding van reacties van het LTO vragen de leden van de PvdA-fractie of het zinvol is om de grens van 40 000 m3 bij grondwaterbelasting voor zelfonttrekkers om te zetten in een progressief systeem.

De leden van de fractie van D66 zijn het ermee eens dat onttrekking van grondwater voor eigen gebruik niet langer gunstiger wordt belast dan andere grondwaterwinning en dat er een speciaal, gunstig tarief komt voor de OEDI.

De leden van de CDA-fractie betwijfelen of de grondwaterheffing zo fors moet stijgen. De belasting op water komt met de voorgestelde verhoging op ongeveer 95 cent per m3. Deze verhoging kan moeilijk onder de term vergroening gesteld worden, omdat er nauwelijks van gedragseffecten sprake is. Waarom komen de bewindslieden met dit voorstel in het kader van vergroening?

4.1.2 Invoering belasting op leidingwater

De leden van de VVD-fractie hebben in de memorie van toelichting kunnen lezen dat er een belasting op leidingwater wordt geïntroduceerd. Graag zouden zij van de regering vernemen welke milieudoelstelling wordt beoogd met het invoeren van deze nieuwe belasting. Deze leden voelen in dit verband de behoefte op te merken dat water een primaire levensbehoefte is die een zeer inelastische vraag kent. Zij vragen zich dan ook af of uiteindelijk wel moet worden overgegaan tot de invoer van belasting op leidingwater en zo ja, of de door de regering voorgestelde wijze van heffen dan wel het meest voor de hand ligt.

Welke additionele administratieve lasten brengt de introductie van deze belasting bij voor waterleidingbedrijven met zich mee? De leden van de VVD-fractie doelen hierbij op de automatiseringsystemen die dienen te worden aangepast zo kort voor het jaar 2000 en het feit dat de huizen dan wel woonboten in onder andere Amsterdam en Rotterdam nog niet bemeterd zijn. In tegenstelling tot hetgeen door de regering wordt opgemerkt hebben zij van de VEWIN kunnen vernemen dat er wel degelijk een mogelijkheid bestaat dat er problemen kunnen ontstaan, gezien de korte voorbereidingstijd en de krapte op de arbeidmarkt met betrekking tot IT-specialisten.

Wat is de grondslag voor de berekening van de opbrengst van de belasting op leidingwater, vragen de leden van de VVD-fractie. De vereniging van waterleidingbedrijven heeft namelijk gezegd dat er sprake kan zijn van een meeropbrengst, dat wil zeggen dat er meer inkomsten zullen worden gegenereerd dan de bedoeling is. Kan de regering deze veronderstelling wegnemen?

De leden van de PvdA-fractie constateren ook dit jaar dat de verhoging van energiebelastingen en de hernieuwde vormgeving van een belasting op water, tot de nodige onrust in het land leiden. Zij vragen de regering of hierop met een voorlichtingscampagne ingespeeld zal worden.

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de vervanging van de BTW-systematiek door een WBM-systematiek bij het vormgeven van de belasting op water, maar hebben op dit moment onvoldoende inzicht in hoe dit voor verschillende huishoudenstypes uitwerkt. Zou de regering een overzicht kunnen geven van watergebruik naar huishoudensamenstelling en inkomenspositie en van hoe de nieuwe systematiek in guldens bij de verschillende huishoudens uitpakt in vergelijking met de BTW-systematiek? Zou de regering hierbij ook separaat de terugsluis kunnen betrekken? Deze leden zouden het op prijs stellen indien de regering ook reageert op de commentaren en berekeningen van de VEWIN in dezen (VEWIN/NIPO 1998). Kan de regering voorts een verklaring geven waarom het watergebruik van bedrijven buiten de heffing blijft? Is de regering van mening dat dit in strijd zou zijn met het regeerakkoord?

De leden van de SP-fractie zijn er bijzonder verstoord over dat het kabinet nu op een andere manier probeert meer belasting over leidingwater te heffen. Is het kabinet van mening dat water geen eerste levensbehoefte is? Naar de mening van deze fractie heeft het geen zin een belasting in te voeren als geen gedragseffecten kunnen worden verwacht door een verwaarloosbare vraagelasticiteit. Wat vindt het kabinet van de door veel gemeenten in ons land gestuurde bezwaren tegen de voorgestelde waterbelasting? Ten slotte is de voorgestelde vrijstelling van f 25,– per aansluiting in het nadeel van (grote) gezinnen. Kunnen de bewindslieden nog eens uitleggen waarom ook bij deze milieubelasting de grootverbruikers weer moeten worden vrijgesteld door een maximum van 300 m ?

Bij de argumentatie voor de invoering van belasting op leidingwater wordt vergroening genoemd. Volgens de leden van GroenLinks is dit misleidend als gekeken wordt naar de prijselasticiteit van huishoudelijk watergebruik. Kan niet beter uitsluitend het argument van de gewenste lastenverschuiving genoemd worden? De argumentatie dat de belasting beperkt wordt tot huishoudelijk gebruik, omdat er een lastenverschuiving van de lastendruk inkomsten- en loonbelasting plaatsvindt, is inhoudelijk volgens de leden van GroenLinks-fractie zeer vreemd. Een grondwaterbelasting dient volgens deze leden juist ook bij het bedrijfsleven terecht te komen. De besparing zou hier weleens veel groter kunnen zijn, zodat daadwerkelijk van een vergroeningsmaatregel gesproken zou kunnen worden. Ook kan dan het te heffen tarief per m3 water veel lager uitvallen, zodat de maatschappelijke acceptatie van deze – op de huidige manier vormgeven discutabele – maatregel wordt vergroot. Kan een inhoudelijke argumentatie gegeven worden voor het vaste bedrag dat per jaar in mindering wordt gebracht op de belasting? Is het juist dat bij een groot deel van de alleenstaandenhuishoudingen de beperkte prikkel tot waterbesparing hierdoor helemaal verdwijnt?

Hoe denkt het kabinet over de reactie van de VEWIN, vragen ook de leden van de fractie van GroenLinks, waarin gesteld wordt dat hier sprake is van een weeffout in het regeerakkoord en dat een fors deel eigenlijk bij het bedrijfsleven terecht had moeten komen. Ook horen zij graag een reactie op de tabel van de VEWIN, waarbij de invulling van de BTW-verhoging wordt vergeleken met de nu voorgestelde vormgeving. Geeft deze tabel een juist inzicht?

De leden van de CDA-fractie zijn erover verheugd dat het water weer in het lage BTW-tarief valt. Zij hadden daar ook steeds op aangedrongen. Willen de bewindslieden de argumenten voor dit voorstel toelichten? Worden de argumenten die de genoemde leden reeds vorig jaar noemden ook gedeeld door de bewindslieden Waarom wordt nu gekozen voor een algemene belasting op leidingwater? Deze maatregel kan toch niet een vergroeningsmaatregel genoemd worden?

De leden van de CDA-fractie hebben zich erover verbaasd dat de bewindslieden van het BTW-debacle komen met een waterbelasting. Nog steeds is voor de leden van de CDA-fractie niet duidelijk waarom het pas sinds 1 januari van dit jaar geldende regime inzake de heffing op leidingwater reeds vervangen moet worden. Zij vragen de bewindslieden dan ook hierop nader in te gaan. Duidelijk is in ieder geval geworden dat deze belasting geen vergroeningsmaatregel genoemd kan worden omdat er geen enkel gunstig milieueffect vanuit zal gaan. Aan waterbesparing zijn immers grenzen.

Erkennen de bewindslieden dat deze belasting negatief uitpakt voor de meerpersoonshuishoudens? Ook vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de regeling niet discriminatoir is in verband met de onbemeterde gebieden. Spoort deze belasting wel met de doelstelling van de regering om af te zien van marktwerking in deze sector in verband met het zo laag mogelijk houden van de prijs van water? Dat is toch van groot belang voor de inkomenspositie van de minst draagkrachtigen. Ligt het niet meer voor de hand de budgettaire gevolgen van het intrekken van de BTW-maatregel op water te zoeken in de algemene BTW-aanpassing? Daarnaast kan betwijfeld worden of het hanteren van een laag tarief uitsluitend voor de OEDI projecten zal leiden tot toepassing van deze projecten. Waar baseren de bewindslieden hun standpunt op?

De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat de regering een jaar na invoering van het algemene BTW-tarief op de levering van water hier alweer op terug komt. Wat heeft de regering tot dat inzicht gebracht? Wordt daarmee alsnog erkend dat het belangrijke bezwaar dat genoemde leden vorig jaar inbrachten, namelijk dat water als een eerste levensbehoefte niet onder het algemene tarief hoort, wel degelijk opportuun is? De GPV- en RPF-fractieleden constateren voorts dat water wordt ondergebracht in de Wet belastingen op milieugrondslag. Kan de regering meedelen of hiermee daadwerkelijk een milieudoelstelling wordt nagestreefd, of dat het voorstel vooral is ingegeven door budgettaire overwegingen? Als dit laatste het geval is, is het dan wel zo zuiver om water onder de wet belastingen op milieugrondslag te brengen? Genoemde leden lezen dat de geraamde opbrengst niet afwijkt van de geraamde opbrengst van de BTW-maatregel van vorig jaar. Betekent dit dat de voorgestelde maatregel zowel bij een eenpersoonshuishouden als bij grotere huishoudens niet tot lastenverzwaringen zal leiden? Of is het reëel te veronderstellen dat macro gezien de opvatting van de regering correct is, maar dat grotere huishoudens opnieuw duurder uit zullen zijn? Kan de regering de effecten van dit voorstel voor verschillende huishoudtypes en -groottes met enkele cijfervoorbeelden inzichtelijk maken? Waarom is hierbij niet overwogen om op basis van de omvang van het huishouden een staffeling in de heffingsvrije voet aan te brengen?

De leden van de fractie van D66 stemmen in met de vervanging van het hoge BTW-tarief op leidingwater door een nieuwe belasting op water. Ten aanzien van de belastingvrije voet in de vorm van een vaste korting, willen deze leden graag weten hoe de belastingvermindering ad f 25 zich verhoudt tot de 300 m3 waarvan in de Miljoenennota (blz. 272) sprake is.

Het is ook de leden van de fractie van D66 niet geheel duidelijk waarom in de memorie van toelichting nadrukkelijk wordt vermeld dat de opbrengst van de waterbelasting van het bedrijfsleven in zijn geheel zal worden teruggesluisd, en een dergelijke vermelding voor de huishoudens ontbreekt. Wil het kabinet dit toelichten?

Op welke manier wordt het tarief voor eigen winners geregeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zijn deze winners op te sporen? Wat zijn de uitvoeringskosten voor bedrijven en de belastingdienst? Art 11c (WBM) Waarom is gekozen voor ten hoogste 300 kubieke meter per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting als belastbaar feit te beschouwen? Art 11 e (WBM) Welke verhouding heeft het aantal vertrekken of het oppervlakte van het perceel met de hoeveelheid water die gebruikt wordt in de huishouding? Is een dergelijk maatstaf wel redelijk?

Kan uitgelegd worden waarom er een faciliteit in de grondwaterbelasting voor alternatieve grondwaterwinning gecreëerd wordt? De leden van de GroenLinks-fractie zijn niet gelukkig om van de 700 miljoen overige lastenverschuiving zo'n fors deel op water te laten rusten.

4.2 Afvalstoffenbelasting

In de memorie van toelichting hebben de leden van de VVD-fractie kunnen lezen dat er een verhoging van het tarief voor het storten van brandbaar afval door de regering wordt voorgesteld. Zij vragen zich af hoe deze zeer forse en ingrijpende verhoging zal worden gehandhaafd en door de sector zal worden gehanteerd. Met andere woorden, kan de regering verduidelijken welk doel zij hiermee beoogt en hoe zij dit doel zal handhaven? Hoe verhoudt het verhogen van het storttarief voor brandbaar afval zich tot de ladder van Lansink? Kan de regering voorts meedelen welke gevolgen deze voorgestelde verhoging voor de consument zal hebben, dit afgezet tegen de grote reeds bestaande regionale- en landelijke prijsverschillen?

De regering merkt op dat er voor overige afvalstoffen een lager tarief geldt, waardoor er een financiële prikkel aanwezig is afvalstoffen onder het lage belastingtarief te brengen. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dit. Om deze reden zetten zij grote vraagtekens bij deze wel zeer forse verhoging van het storttarief van brandbaar afval. Deze leden doelen daarbij op het nu bestaande tariefsverschil van brandbaar afval dat niet mag worden gestort op basis van het Besluit stortverbod afvalstoffen, maar dat vanwege een tekort aan verwerkingscapaciteit toch moet worden gestort, in verhouding tot de overige afvalstoffen. In aansluiting hierop concluderen de leden van de VVD-fractie dat de financiële prikkel alleen maar groter zal worden om afval onder het lage tarief te brengen als gevolg van het verhogen van het tarief voor brandbaar afval. De leden van de VVD-fractie vragen in het bijzonder welke effecten de voorgestelde maatregel op het hergebruik van het afval zal hebben.

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van de opvatting dat in te voeren wetgeving, in het bijzonder milieuwetgeving, handhaafbaar moet zijn om effect te kunnen resulteren. Zij hebben redenen om te twijfelen aan dit effect en vragen de regering of en hoe zij deze twijfel kan wegnemen.

Omdat verhoging van de afvalstoffenbelasting op het storten van brandbaar afval met 100 gulden per ton een aanmerkelijke lastenverzwaring ineens betekent, is ervoor gekozen deze in twee stappen te doen plaatsvinden, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Desalniettemin stelt de afvalbranche dat door een dergelijke verhoging van de Wbm (waarvan de opbrengsten niet teruggesluisd worden naar de sector ter investering in duurzaamheid, maar ten behoeve van de algemene lastenverlichting worden gebruikt) de afspraken met betrekking tot sanering van de sector (stortplaatsen) in het geding komen, dit mede in het licht van de voortgaande beperkte capaciteitsplanning van de AVI's. Bovendien zou de nieuwe regeling leiden tot verhoging van de administratieve lastendruk en een ongewenste toename van grensoverschrijdende afvaltransporten. Ook verwacht de brache een aanzienlijke verslechtering van de recyclingsactiviteiten in het algemeen en zeker bij combinatiebedrijven. Kan nog eens worden ingegaan op deze kritiekpunten? Is het kabinet van mening dat de geplande 10% verlaging op het tarief voor het storten van niet-brandbaar afval voldoende soelaas biedt? Zou een oplossing gevonden kunnen worden in het naar voren halen van een door een grote Kamermeerderheid gewenste belastingheffing op oppervlaktedelfstoffen (primaire bouwgrondstoffen) van 2001 naar 2000 die recycling bevordert boven het gebruik van maagdelijke grondstoffen?

In het kader van een sterkere inzet op preventie van materiaalgebruik en hergebruik zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat nader onderzoek naar meer specifieke (fiscale) instrumenten, zoals bijvoorbeeld het belasten van eenmalige verpakkingen c.q. het financieel stimuleren van meervoudige verpakkingen, heffingen op primaire grondstoffen, etc. gewenst is. Zal de Werkgroep Vergroeningen 2 hiertoe worden verzocht? Ook herinneren de leden van de PvdA-fractie aan de toezegging van de minister van Milieu om deze werkgroep te vragen de mogelijkheid van een heffing op PVC-producten te overwegen uit preventief oogpunt en om hergebruik te bevorderen en eventueel uit te financieren.

Gegeven het feit dat verbranden van afval de voorkeur verdiend boven het storten ervan, stemmen de leden van de D66-fractie in met de gedachte achter de voorgestelde verhoging van het tarief van de afvalstoffenbelasting op het storten van brandbaar afval. Zij verzoeken het kabinet in dit verband te reageren op het standpunt van de Vereniging van Afvalverwerkers dat de voorgenomen tariefsverhoging aanleiding geeft tot ongecontroleerde afvalbewegingen in Nederland, de export bevordert van brandbare en herbruikbare afvalstoffen, het kwaliteitsniveau van de be- en verwerkingsmarkt in Nederland aantast en leidt tot een sanering in afvalsector.

Wat de grondslag afvalstoffenbelasting betreft hopen de leden van de D66-fractie dat de aanscherping van de omschrijving van de afvalstoffen inderdaad de mogelijkheden tot sjoemelen beperkt. Zij stemmen in met de verruiming van de definitie afvalstoffen.

De bewindslieden komen met voorstellen om een extra heffing te leggen op afval (stortactiviteiten), zo constateren ook de leden van de fractie van het CDA. Wat is het oordeel van het kabinet over de nadelige gevolgen die worden genoemd door de Vereniging van Afvalverwerkers? Worden de Nederlandse afvalverbrandingsinstellingen in Europa door het hoge voorzieningen niveau niet erg kwetsbaar?

Het tarief voor brandbaar afval dat gestort wordt, krijgt wel een erg hoog karakter, zo menen deze leden. Zal dit de komende jaren geen gevolgen opleveren voor de inkomsten in de schatkist, omdat er een verwachte terugloop van brandbare afvalstoffen bij stortplaatsen zal optreden? Kunnen de bewindslieden een cijfermatige onderbouwing geven voor de komende 10 jaar?

5. WET OP DE OMZETBELASTING 1968

Algemeen

De leden van de VVD-fractie vragen waarom fabrieksmatig bereide diervoeding in het hoge tarief van de Omzetbelasting valt, terwijl op verse diervoeding bij de slager of supermarkt het lage tarief van toepassing is. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat fabrieksmatige diervoeding beter is voor het huisdier omdat het uitgekiende voedingsstoffen bevat. Tevens hebben de leden van de VVD-fractie uit onderzoek kunnen opmaken dat er een verband is tussen gezondheidszorg en huisdierbezitters. Uit onderzoek dat heeft plaatsgevonden in Australië blijkt dat huisdierbezitters minder gebruik maken van de gezondheidszorg, hetgeen ook een kosten- besparing teweegbrengt. De leden van de VVD-fractie concluderen dat er weinig aanleiding is fabrieksmatige diervoeding nog langer in het hoge tarief van de omzetbelasting onder te brengen, temeer daar de bedrijfstak heeft aangegeven de eventuele verlaging van het omzetbelastingtarief rechtstreeks door te berekenen aan de consument. Zij vernemen gaarne van de regering een reactie op de bovengenoemde argumenten.

5.1 Experiment met verlaagd BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten

In de memorie van toelichting, hebben de leden van de VVD-fractie kennis genomen van lijst die in EU-verband aan de orde is in het kader van het experiment verlaging BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zegt de regering, dat de richtlijn nog niet is vastgesteld. Deze leden vragen zich af of de richtlijn in kwestie inmiddels is vastgesteld, en indien dit niet het geval is, op welke termijn dit zal plaatsvinden. Overigens zien zij geen aanleiding om de uiteindelijk goedgekeurde experimenten bekend te maken in een aanwijzing bij ministeriële regeling. Met de Raad van State zijn de leden van de VVD-fractie derhalve van mening dat de experimenten in de bij de Wet op de Omzetbelasting 1968 behorende tabel I dienen te worden opgenomen. In dit verband vragen deze leden verder waarom de voorkeur van de Nederlandse regering niet is uitgegaan naar renovatie en herstel van particuliere woningen.

De experimenten met verlaagd BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten juichen de leden van de CDA-fractie toe. Wel vragen zij zich af of de effecten niet overschat worden en of de verlaagde prijzen werkelijk doorberekend worden aan de burgers. Zijn de bewindslieden bereid dit nauwkeurig te volgen, de effecten te rapporteren en een evaluatie uit te voeren? Welke categorieën kunnen nog meer in aanmerking komen voor verlaagd BTW-tarief? Wanneer valt de definitieve keuze van Nederland op welke experimenten op de vastgestelde lijst komen?

De leden van de fracties van GPV en RPF begrijpen dat Nederland op basis van een experiment enkele diensten onder het verlaagd BTW-tarief mag brengen. Uit de toelichting wordt duidelijk dat daarvoor 250 miljoen gulden is gereserveerd. Betekent dit dat indien alle vijf categorieën onder het verlaagde BTW-tarief mogen worden gebracht, de budgettaire gevolgen de doorslag zullen geven voor de keuze? En op welke categorieën valt de keuze dan? Bestaat er een ranglijst?

Kan het kabinet uiteenzetten waar de 250 miljoen lastenverlichting van het experiment met verlaagd BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten op is gebaseerd, zo vragen de leden van de GL-fractie. Kan een uitsplitsing worden gegeven naar de verschillende sectoren. Waarom verdient thuiszorg niet de voorkeur van het kabinet, deze voldoet toch aan alle criteria? Hoeveel lastenverlichting zou met een BTW-verlaging bij de thuiszorg gemoeid zijn? Er zijn allerlei lobbies gaande om nog meer sectoren onder te brengen onder het verlaagde BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten. Is de regering van mening dat deze op dit moment geen zin hebben, omdat een extra aanmelding van de kant van de Nederlandse regering het proces in Brussel kan verstoren?

De leden van de D66-fractie nemen aan dat de discussie over de aan te melden (groepen) diensten tijdig, dat wil zeggen voordat op 1 november aanmelding in Brussel plaatsvindt, in de Kamer gevoerd kan worden. Zij herinneren eraan dat tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen op hun verzoek door de bewindslieden van Financiën is toegezegd (en bij de voorbespreking van de Ecofin van 8 oktober herhaald) dat deze discussie vooraf zal komen en niet achteraf naar aanleiding van een ministeriële regeling zoals beoogd in het voorliggende wetsvoorstel (art. XXV). In de memorie van toelichting wordt als budget voor dit experiment zowel f 250 mln (blz. 30) als f 300 mln (blz. 3) genoemd. De leden van deze fractie vragen het kabinet welk budget daadwerkelijk beschikbaar is.

Ten aanzien van de diensten welke uiteindelijk onder het verlaagd BTW-tarief worden gebracht, wachten de leden van de PvdA-fractie de uiteindelijke besluitvorming af. Wel vernemen ook zij graag op welke veronderstellingen het geraamde budgettaire effect berust; heeft de regering hierbij de verwachtingen van het EIM overgenomen? Hoe heeft de regering het verzoek van de recycling-industrie om in aanmerking te komen voor het lage BTW-tarief beoordeeld? Is er voor deze branche uitzicht op een lager tarief ook als zij buiten het Europese initiatief met betrekking tot arbeidsintensieve diensten vallen? Hoe beoordeelt U de mogelijkheden om voor tickets op intern vliegverkeer een hoog BTW-tarief in te voeren?

Met betrekking tot de BTW-verlaging op arbeidsintensieve diensten vragen de leden van de SP zich af of in de genoemde budgettaire kosten van 0,25 miljard ook rekening is gehouden met een vermindering van het «zwart werken»?

5.2. Verlaagd BTW-tarief op water

Dit is naar de mening van de leden van de D66-fractie een terechte aanpassing.

5.3. Wijzigingen van het landbouwforfait naar aanleiding van recente berekeningen

De aanpassing van het landbouwforfait aan de feitelijke gemiddelde voordruk komt de leden van de fractie van D66 redelijk voor.

Graag zouden de leden van de PvdA-fractie het commentaar vernemen van de bewindslieden op de commentaren van de LTO op de regeringsvoornemens inzake de aanpassing van het landbouwforfait.

De leden van de CDA-fractie wensen van de bewindslieden een nadere onderbouwing van de hoogte van de gemiddelde voordruk waarmee agrariërs die de landbouwregeling toepassen. Hoe komt het percentage van 4,8% tot stand?

5.4 Algemene BTW-tarief voor meststoffen en bestrijdingsmiddelen

De regering introduceert in de memorie van toelichting het algemene BTW-tarief voor meststoffen en bestrijdingsmiddelen. De leden van de VVD-fractie zouden van de regering een toelichting willen krijgen met betrekking tot de hoogte van het bedrag van 23 miljoen gulden als gevolg van het invoeren van deze maatregel.

De leden van de PvdA-fractie zien het plaatsen van bestrijdingsmiddelen en meststoffen in het algemene BTW-tarief als een belangrijke stap in de goede richting, maar vragen zich tegelijkertijd af of dit voldoende prikkel zal zijn om het beoogde milieurendement te behalen. Op welke wijze zal de opbrengst van 23 miljoen worden aangewend voor de landbouwsector? Zij zouden graag zien dat deze gelden specifiek worden benut ter versterking van de positie van duurzame landbouw. Tevens willen zij deze gelegenheid gebruiken om te pleiten voor een snelle invoering van een duurzame ondernemersaftrek voor de biologische landbouw, bij voorkeur gekoppeld aan een gecertificeerd duurzaam ondernemerschap. Graag zien zij voorstellen, voortvloeiend uit het lopende interparlementaire onderzoek, tegemoet.

De bewindslieden komen met voorstellen om het algemene BTW-tarief voor meststoffen en bestrijdingmiddelen in te voeren. De leden van de CDA-fractie wensen een nadere onderbouwing wat dit met vergroening te maken heeft. Welke gevolgen heeft dit voor het landbouwforfait? Op welke wijze wordt de agrarische sector gecompenseerd voor deze lastenverzwaring? Graag ontvangen zij een cijfermatige onderbouwing.

Waarom is niet besloten om naast de ophoging van het BTW-tarief voor meststoffen en bestrijdingsmiddelen eveneens een heffing toe te passen, zo vragen de leden van de GL-fractie. Deze maatregel is veel belangrijker bij een vergroening van het belastingstelsel dan een waterheffing op huishoudelijk gebruik.

De leden van de fractie van D66 stemmen in met het overbrengen van meststoffen en bestrijdingsmiddelen in het hoge BTW-tarief.

5.5 Reparaties in de BTW-sfeer

De leden van de fractie van D66 zouden graag in de memorie van toelichting toegelicht hebben zien om welke reparaties in de uitvoeringssfeer het hier gaat.

6. WET OP DE ACCIJNS, WET OP DE BELASTING VAN PERSONENAUTO'S EN MOTORRIJWIELEN 1992 EN DE WET OP DE MOTORRIJTUIGENBELASTING 1994

Waarom heeft de regering niet de mogelijkheid aangegrepen LPG met betrekking tot het openbaar vervoer in het bijzonder in de grote steden, verder te stimuleren, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie steunen van harte de kabinetslijn dat door vergroening van autobelastingen de schone technologie wordt bevorderd en dat schone rijders een duidelijk financieel voordeel boeken ten opzichte van vuile en veelrijders. De huidge voorstellen zijn gebaseerd op het in beleidsnotities en NMP3 ontwikkelde beleid van een Optimale Brandstofmix, die weer zijn gebaseerd op cijfers uit 1996. Zijn deze cijfers nog voldoende representatief voor het huidige nieuwe wagenaanbod en zo nee, wanneer en hoe vaak worden de belastingbedragen aangepast aan nieuwe technologische opties? Is het bijvoorbeeld mogelijk voor zeer schone nieuwe technologieën een speciaal laag tarief in te stellen, waarmee de introductie van nieuwe technologie wordt versneld? Is het kabinet van mening dat er binnenkort een werkelijk schone dieselauto op de markt kan komen, die geen roetdeeltjes meer uit stoot, of mogen we hier niet te optimistisch over zijn (zie de Volkskrant van 8 oktober)?

De leden van de PvdA-fractie steunen de voorgestelde tariefaanpassingen om benzine/LPG ten opzichte van diesel te bevorderen, maar vragen wel een reactie op het commentaar van de vloeibaar gasinstallateurs dat een tariefsverlaging van 200 gulden veel te laag is om de daling van het LPG-gebruik te keren en verzoeken het kabinet daarom een hogere korting toe te passen. Is het overigens juist dat het pakket autovergroening niet budgettair neutraal is, maar een netto opbrengst voor de schatkist oplevert?

De leden van de fractie van D66 stemmen van harte in met de maatregelen die worden voorgesteld ter bevordering van het gebruik van schone en zuinige voertuigen en een optimale brandstofmix. Zij vernemen graag waarom is voorgesteld inwerkingtreding van de verhoging BPM voor dieselauto's en de daaraan gekoppelde verlaging van de MRB voor LPG-3 per 1 mei 2000 te laten plaatsvinden en niet per 1 januari 2000 (artikel XXII, onderdeel 6).

Deze leden krijgen nog graag toegelicht wanneer de maatregelen die niet in het voorliggende wetsvoorstel worden getroffen, maar via uitvoeringsregelingen en/of ministeriele regeling moeten komen, worden geëffectueerd.

De verhoging van de belasting op dieselauto's wordt door de staatssecretaris aangemerkt als een milieumaatregel. Uit informatie van de branche blijkt echter dat nieuwe dieselauto's schoner zullen zijn en dat een verhoging van genoemde belasting averechts werkt op de prikkel om zuinigere auto's te fabriceren. De leden van de CDA-fractie hebben dan ook behoefte aan een overzicht van de aanwending van de opbrengsten van genoemde belastingverhoging.

Kan een onderbouwing gegeven worden, zo vragen deze leden, waarom uitgegaan wordt van de doelstelling van 5% aandeel van de dieselpersonenauto's. Wat is de belangrijkste reden waarom dat aandeel aanzienlijk hoger ligt? Is het uit milieuoverwegingen noodzakelijk om het omslagpunt benzine/diesel met 6000 a 7000 km. te verhogen? Wat is de reden dat het aandeel LPG-auto's, ondanks de stimuleringsmaatregel niet stijgt? Welke argumenten zijn er om te veronderstellen dat met de wijzigingen van het omslagpunt dit nu wel plaatsvindt? Is het niet beter om met fiscale voorstellen te komen, die gericht zijn op de verbruiksnormen van de auto in plaats van de dieselauto's hoger te belasten? De keuze tussen diesel/benzine en gas, wordt vaak door andere factoren (ruimte in de auto) bepaald. Waarom komen de bewindslieden niet met het voorstel om de G3-korting op de houderschapsbelasting voor auto's op autogas met f450,– te verhogen? Zou deze maatregel niet meer het beoogde effect hebben dan maatregelen om het omslagpunt diesel/benzine te wijzigen? Waarom wordt de verlaging van de MRB voor LPG-3 auto's niet per 1 januari 2000 ingevoerd in plaats van naar 1 mei te verschuiven? Heeft uitstel van de stimuleringsmaatregel niet forse gevolgen? Wat is de reden van dit uitstel naar 1 mei?

De leden van de SP-fractie staan in beginsel positief tegenover de voorgestelde vergroening. De stimulering van het rijden op autogas is een stap in de goede richting maar deze leden vragen zich af het kabinet geen ambitieuzere voorstellen kan doen om een gedeelte van de BPM op basis van de emissies te bepalen.

De leden van de fracties van GPV en RPF betwijfelen de noodzaak om de BPM voor dieselauto's met 2000,– te verhogen. Zij wijzen de regering erop dat dankzij allerlei nieuwe technieken de nieuwere dieselauto's veel minder vervuilend zijn dan oude dieselauto's. De genoemde leden vragen de regering of ze niet verwacht dat door nu juist nieuwe dieselauto's extra te belasten een verkeerd signaal wordt afgegeven aan de sector die allerlei investeringen pleegt om verdere verschoning van de dieselmotoren te bereiken. Zij kunnen zich voorstellen dat de belastingverhoging geen stimulans betekent om verder te investeren in de verschoningstechnologie. Hoe taxeert de regering dit?

Is ook overwogen om ook de inmiddels aangeschafte dieselpersonenauto's extra te belasten? Waarom is er niet voor gekozen om de extra belasting vorm te geven middels een verhoging van de MRB? De GPV- en RPF-fractieleden wijzen de regering erop dat met de voorgestelde maatregel de prijs van kleine (en zuinige) dieselauto's relatief gezien sterker stijgt dan van grotere auto's. Staat dat niet haaks op de wens van de overheid om het gebruik van zuinige en dus minder vervuilende auto's te bevorderen?

Ook de leden van de VVD-fractie constateren dat de regering voorstelt een aantal maatregelen te nemen in het kader van de vergroening van de autobelastingen. De regering stelt voor de BPM met betrekking tot personenauto's die zich op diesel voortbewegen, te verhogen met 2000 gulden. Deze leden vragen zich af hoe deze extreme verhoging zich verhoudt tot de vergroening van autobelastingen. Met andere woorden, zij hebben niet kunnen ontdekken hoe de opbrengst van 105 miljoen van de voorgestelde maatregel het proces van de vergroening op autobelastingen dient. Zij hadden vergroening van autobelastingen aldus geïnterpreteerd dat de regering voorstellen zou presenteren met betrekking tot differentiatie van BPM. In het Belastingplan 2000 hebben de leden van de VVD-fractie hiervan niets kunnen terugvinden. Zij kijken dan ook met interesse uit naar de beantwoording door de regering.

De leden van deVVD-fractie ondersteunen de stimulering van het rijden op LPG. Met de regering zijn zij van mening dat het aandeel personenauto's op LPG dient toe te nemen omdat dit goed is voor het milieu. Zij zijn ook van mening dat het stimuleren van het rijden op LPG door de regering wel op bredere schaal had kunnen worden ingezet. Waarom heeft de regering niet de mogelijkheid aangegrepen LPG met betrekking tot het openbaar vervoer in het bijzonder in de grote steden, verder te stimuleren? Wordt het stimuleren van het rijden op LPG wel gerealiseerd met de door de regering voorgestelde maatregel? Naar hun mening is de verlaging van de Motorrijtuigenbelasting van f 200,– per jaar te gering om het rijden op LPG te stimuleren. Aangezien de leden van de VVD-fractie maatregelen die minder milieubelastend zijn ondersteunen, geven zij de regering in overweging de voorgestelde verlaging op te hogen om echt effect te kunnen en mogen verwachten.

De regering merkt op op dat zij voorstander is van een verlaagd tarief voor LPG met betrekking tot vuilnisauto's. De leden van de VVD-fractie ondersteunen dit en vragen in dit verband op welke termijn de Europese Commissie antwoord zal geven op het inmiddels ingediende derogatieverzoek.

De leden van de VVD-fractie zijn overtuigd van het milieurendement van in-car instrumenten. Het continu in beeld hebben van het brandstofverbruik kan beter rijgedrag stimuleren. In dit verband vragen zij waarom de regering niet heeft gekozen voor het buiten beschouwing laten van in-car instrumenten voor de grondslag van de BPM in plaats van zoals nu is voorgesteld, voor rekening te houden met forfaitaire bedragen.

De leden van de VVD-fractie merken vervolgens op dat met betrekking tot het afschaffen van de verbruiksbelasting op frisdranken, vruchtensappen en mineraalwater bij behandeling van het Belastingplan 1999 de motie de Vries c.s. (Kamerstuk 26 245 nr. 026) is aangenomen, waaruit blijkt dat dit onderwerp zal worden betrokken bij de herziening van het Belastingstelsel 21e eeuw. De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van het geleidelijk afschaffen van deze belasting op frisdranken, vruchtensappen en mineraalwater, geheel in lijn met de motie-Van der Vaart (Kamerstuk 22 843 nr. 14) en de motie-De Vries c.s. Uit het wetsvoorstel Wet inkomstenbelasting 21e eeuw hebben deze leden niet kunnen opmaken dat de regering uitvoering geeft aan de desbetreffende moties. Zij roepen de regering dan ook op deze omissie te herstellen en op korte termijn met voorstellen inzake de afschaffing van verbruiksbelasting op frisdranken, vruchtensappen en mineraalwater te komen.

Vervolgens constateren de leden van de PvdA-fractie dat zowel de vergroenings- als de meer Europese discussie over verlaging van het BTW-tarief bij veel sectoren in de maatschappij, soms terechte, vragen oproept over de consistentie van behandeling van de ene sector en de andere sector. De motie De Vries c.s. van vorig jaar verwijst in dat verband nog eens naar de behandeling frisdranken versus alcoholische dranken en roept daarbij de vele jaren eerder aangenomen motie-Van der Vaart in herinnering. Een en ander zou wederom aan de orde komen bij de grote belastingherziening 21e eeuw, maar dat is voorzover de leden van de PvdA-fractie dat kunnen beoordelen niet het geval. Waarom is hier noch bij wetswijziging noch bij commentaar op gereageerd? Hoe beoordeelt de regering dit feit in samenhang met de recente parlementaire behandeling van de drank- en horecawet en de aangehouden motie-Hermann (Kamerstuk 25 969 nr. 36)?

De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe het kabinet staat tegenover de bij de Drank- en Horecawet aangehouden motie van het lid Hermann om de al jaren door een Kamermeerderheid gewenste afschaffing van de frisdrankbelasting te financieren met een accijnsverhoging. Indien het kabinet hier net als minister Borst positief tegenover staat, is de vraag wanneer deze budgetneutrale maatregel kan worden doorgevoerd. Is het Belastingplan 2000 niet het meest aangewezen moment?

7. WET OP BELASTINGEN VAN RECHTSVERKEER

7.1 Overdrachtsbelasting

De leden van de VVD-fractie werpen de stelling van de regering dat de in het wetvoorstel Belastingen van rechtsverkeer aangekondigde maatregelen terug zullen werken tot en met de indiening van wetsvoorstel Belastingplan 2000 verre van zich. Voor hen is het publiekelijk bekend zijn van door de regering voorgestelde maatregelen niet gelijk aan door het Parlement vastgestelde maatregelen.

Dat «oppompconstructies» en «dubbeldekkers» in de sfeer van de overdrachtsbelasting worden bestreden, heeft de instemming van de leden van de fractie van D66.

Gezien de aankondigingseffecten van de belastingherziening 21e eeuw en het feit dat al geruime tijd duidelijk is dat gepoogd wordt/zal worden constructies ter vermijding van overdrachtsbelasting te bestrijden, achten de leden van de fractie van D66 het gerechtvaardigd dat de reparatiemaatregelen in de overdrachtsbelasting terugwerken tot de datum van indiening van het Belastingplan 2000 bij de Tweede Kamer en dat de bewijslast dat op dat tijdstip een overeenkomst tot stand was gekomen tot inbreng na die datum bij de belanghebbende berust. Wel verzoeken deze leden het kabinet te reageren op de brief van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs van 25 oktober 1999, waarin wordt ingegaan op de in het onderhavige wetsvoorstel vermelde wijze van aankondiging van reparatiewetgeving.

De leden van de fracties van GPV en RPF vinden het onacceptabel dat met terugwerkende kracht tot en met de datum van indiening van onderhavig belastingplan wordt voorgesteld om in een nog in te dienen wetsvoorstel de verkrijging van onroerende zaken voor commanditaire vennoten in de belastingheffing te betrekken. Terugwerkende kracht vinden deze leden alleen verdedigbaar als daarvoor zwaarwegende argumenten gelden. Het enkele feit dat wordt aangekondigd dat in komende wetgeving CV-constructies niet meer mogelijk zijn, is naar de mening van genoemde leden onvoldoende reden om terugwerkende kracht te laten gelden. Is het niet een enigszins overdreven reactie van de regering om deze constructies die al jaren in de praktijk voorkomen en voorheen nooit als misbruik zijn betiteld met terugwerkende kracht te belasten?

7.2 Kapitaalsbelasting

De regering wil de kapitaalsbelasting in twee tranches verlagen, te weten in 2000 met 0,1% en in 2001 met 0,2%. De leden van de VVD-fractie ondersteunen deze maatregel van harte, aangezien het verminderen van deze belasting de concurrentiepositie en werkgelegenheid ten goede komt. Ware het niet beter geweest de kapitaalsbelasting in een keer te verlagen naar 0.7%? Dit komt namelijk de investeringen ten goede en een afwachtende houding van het aantal ondernemers wordt daarmee voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar de lange-termijn ambities met betrekking tot de kapitaalbelasting.

De leden van de fractie van D66 bepleiten al vele jaren verlaging, en liefst afschaffing van de kapitaalbelasting. Het doet hen dan ook deugd dat in het kader van het «Ondernemerspakket 21e eeuw» een eerste stap(je) tot verlaging wordt gezet. Zal het tweede deel van het ondernemerspakket een verdere verlaging met zich meebrengen?

Deze leden achten het terecht dat de overgang op de euro geen ongewenste verstoring op hoeft te leveren in de sfeer van het aandelenbezit. Begrijpen zij goed dat dit alleen geldt voor aandelen die voor 31 december 1998 zijn uitgegeven? Zo ja, ligt het niet meer voor de hand hiervoor de datum van indiening van het Belastingplan bij de Tweede Kamer aan te houden? Het is hen niet duidelijk waarom de desbetreffende wijziging niet op 1-1-2000 in werking treedt, maar op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Zij vragen het kabinet dit toe te lichten.

De leden van de VVD- en CDA-fracties vragen het kabinet enkele voorbeelden te geven van wanneer naar zijn mening sprake is van «uitsluitend het gevolg van de omzetting van het nominale bedrag van de aandelen in euro».

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van afschaffing cq. verlaging van de kapitaalbelasting in verband met het fiscale vestigingsklimaat. Hoe verhoudt de conclusie van de werkgroep Belastingen bedrijfsleven 21e eeuw dat de kapitaalsbelasting verlaagd zou moeten worden van 1% naar 0,7%, zich met de thans voorgestelde verlaging met 0,1% naar 0,9%? Is het kabinet voornemens meer stappen in de richting van verlaging kapitaalsbelasting te zetten? Zo ja, op welke termijn? Ligt het in de rede om dit te financieren door middel van het verlagen van de belastinguitgaven?

In dit kader vragen de leden van de fracties van GPV en RPF ook aandacht voor het voorstel de kapitaalbelasting te verlagen met 0,1%. Genoemde leden zijn het eens met de regering dat de kapitaalbelasting, vanuit internationale optiek, niet meer past in het Nederlandse belastingstelsel. Betekent dit dat de regering concrete plannen heeft om de kapitaalbelasting geleidelijk af te schaffen? Zo ja, waaraan denkt de regering?

Met welk percentage zal de kapitaalbelasting per 1 januari 2000 kunnen worden verlaagd als het budget dat gemoeid is met het aanbrengen van een knip in de vennootschapsbelasting, wordt gebruikt voor een verdere verlaging van de kapitaalbelasting? Waarom heeft de regering daar niet voor gekozen, zo vragen de leden van de fracties van GPV en RPF. Wordt daarmee Nederland als vestigingsplaats voor met name internationale bedrijven niet aantrekkelijker?

8. INVORDERINGSWET 1990

8.1 Bestrijding katvangersconstructie bij motorrijtuigen

De regering wenst de katvangersconstructie bij motorrijtuigen te bestrijden. De leden van de VVD-fractie ondersteunen dit voornemen. Welke uitvoeringskosten, naast het sluiten van convenanten tussen de Belastingdienst en justitie, hetgeen zij een goede zaak vinden, zullen worden gemaakt bij de Belastingdienst om dit nieuwe beleid vorm te kunnen geven? Zij zijn van mening dat deze maatregel terughoudend zou moeten worden toegepast en vragen dan ook hoe door Belastingdienst hieraan vorm zal worden gegeven.

Uit hoofde van de problemen in de sfeer van verzekeringen, verkeersovertredingen en -misdrijven en andere criminele activiteiten, alsmede de implicaties voor betrokkenen (veelal maatschappelijk zwakkeren), zijn de leden van de fractie van D66 er een groot voorstander van dat constructies met zogenoemde katvangers kunnen worden bestreden. Zij vragen het kabinet in te gaan op de vraag of het terecht is om derden-rechthebbenden die te goeder trouw zijn, hun rechten te ontnemen ten behoeve van de ontvanger.

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen of de voorgestelde verruiming van de verhaalsmogelijkheid met betrekking tot katvangers ook geldt voor reeds openstaande naheffingsaanslagen.

8.2 Kwijtscheldingsfaciliteit inzake successie en schenkingsrecht

De leden van de CDA-fractie willen weten of het wijzigen van de waarderingsregel bij bedrijfsopvolging, neergelegd in een resolutie, gevolgen heeft voor de bedrijfsopvolging in de agrarische sector. Blijft de fiscale druk inzake successie en schenkingsrecht ongeveer gelijk?

De leden van de fractie van D66 achten het een goede zaak dat bedrijfsopvolging niet wordt gefrustreerd door oneigenlijke belemmeringen.

9. NATUURSCHOONWET 1928

De leden van de fractie van D66 zijn te spreken over de uitbreiding van de Natuurschoonwet. Wel krijgen deze leden nog graag toegelicht hoe het probleem wordt ondervangen dat deze uitbreiding al ingaat, terwijl nog niet duidelijk is hoe doorwerking ervan naar de onroerende-zaakbelastingen en waterschapsomslagen kan worden vermeden.

De leden van deze fractie zijn het ermee eens dat wordt getracht oneigenlijk gebruik van regelingen ten behoeve van het instandhouden en creëren van natuurschoon uit te sluiten.

10. AFRONDINGSREGEL BIJ OMREKENING WOZ-WAARDE IN EURO'S EN VERMELDING DAARVAN OP BESCHIKKING

De voorgestelde aanpassingen komen de leden van de D66-fractie logisch voor.

11. EUROPESE ASPECTEN

De leden van de fractie van D66 vernemen graag van het kabinet hoe groot de kans wordt geacht dat in het onderhavige wetsvoorstel aangekondigde maatregelen geen genade zullen vinden in Brussel en welke gevolgen aan een onverhoopte negatieve beslissing zullen worden verbonden.

12. BUDGETTAIRE EN PERSONELE EFFECTEN

De leden van de D66-fractie zien graag toegelicht hoe de f 20 miljoen voor een vrijstelling van de REB voor boscertificaten en f 7 miljoen voor een faciliteit voor duurzame warmte in het budgettaire overzicht zijn verwerkt.

Het is de leden van de fractie van D66 opgevallen dat een aantal maatregelen met budgettaire gevolgen in de memorie van toelichting niet aan de orde komt: «voortzetting budget MIA 1999 ten behoeve van de landbouwsector» (– fl.15 mln), «verhoging budget FARBO» (– f 10 mln), «handhaving WBSO percentage op 13%» (– f 20 mln) en «invulling RA-ombuiging M&O» (– f 100 mln, waarbij het om niet-fiscale maatregelen gaat). Kan het kabinet alsnog toelichten wat hier speelt?

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GL), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA) en Kuijper (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GL), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GL), Hindriks (PvdA), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA) en Timmermans (PvdA).

Naar boven