26 808
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Litouwen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol; Vilnius, 16 juni 1999

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 september 1999

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 21 september 1999.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 oktober 1999.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 16 juni 1999 te Vilnius tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Litouwen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 1999, 149).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Het onderhavige Verdrag geeft regels die aanwijzen welke van de verdragsluitende staten, het Koninkrijk der Nederlanden voor wat betreft Nederland dan wel Litouwen, bevoegd is om, in overeenstemming met zijn nationale wetgeving, belasting te heffen van het inkomen en het vermogen van inwoners van een of beide staten; dit teneinde dubbele belasting te voorkomen. Daarnaast regelt het Verdrag, onder meer met het oog op het voorkomen van het ontgaan van belasting, de onderlinge uitwisseling van fiscale gegevens en de wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden. Het Verdrag past in het netwerk van vergelijkbare belastingverdragen die Nederland met tal van landen ter wereld is aangegaan. Litouwen heeft inmiddels algemene bilaterale belastingverdragen gesloten met een aantal andere landen, waaronder Denemarken, Estland, Finland, Letland, Noorwegen, Polen en Zweden.

2. Verloop van de onderhandelingen

Met het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie ontstond eind 1991 onduidelijkheid over de toepassing van de op 21 november 1986 totstandgekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (Trb. 1987, 45 en 152). Van de zijde van Litouwen werd formeel medegedeeld dat het zich, evenmin als de andere twee Baltische staten, niet gebonden achtte aan de door ons land met de voormalige Sovjet-Unie gesloten verdragen. Wel sprak Litouwen de wens uit om met Nederland te gaan onderhandelen teneinde tot een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting te komen.

De onderhandelingen zijn voor het grootste deel gevoerd met een gemeenschappelijke delegatie van de drie Baltische staten. Deze onderhandelingen vonden in 1993 plaats. In oktober 1993 is vrijwel volledige overeenstemming bereikt over de tekst van een nieuw verdrag. De tekst van het nieuwe verdrag is toen geparafeerd. Alleen op het punt van de belastingheffing van rente die door een onderneming wordt betaald aan een bank resteerde er destijds een voorbehoud van de Baltische staten. Daarom moest met elk land afzonderlijk tot een afronding worden gekomen. Met Letland kon als eerste tot volledige overeenstemming worden gekomen. Het op 14 maart 1994 totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Letland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 1994, 83 en 166) is sinds 1 januari 1996 van toepassing. Vervolgens is met Estland volledige overeenstemming bereikt en het op 14 maart 1997 totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Estland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 1997, 98 en 262) is op 8 november 1998 in werking getreden (Trb. 1998, 245) en is met terugwerkende kracht tot 1 januari 1995 van toepassing. Tenslotte is nu ook met Litouwen volledige overeenstemming bereikt hetgeen heeft geresulteerd in het onderhavige Verdrag.

Als basis voor de onderhandelingen met de Baltische staten diende een van Nederlandse zijde opgesteld ontwerp dat nagenoeg overeenkomt met het Nederlandse standaardverdrag, zoals dat op 3 december 1987 werd gepubliceerd als bijlage bij de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II, 1987/88, 20 365, nr. 1). De structuur, inhoud en bewoordingen van het overeengekomen Verdrag stemmen in het algemeen overeen met het gebruikelijke patroon van de recente door het Koninkrijk voor Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Zo zijn ook enkele in de afgelopen jaren door Nederland ontwikkelde wensen, die intussen feitelijk steeds deel uitmaken van het door Nederland gehanteerde ontwerp voor verdragsbesprekingen en die betrekking hebben op werkzaamheden buitengaats, de beslechting van geschillen omtrent toepassing en interpretatie van het verdrag (arbitrage-regeling) alsmede de bijstand bij invordering, in het Verdrag gerealiseerd. Deze drie onderdelen zijn nader toegelicht in respectievelijk paragraaf 4.3.1.4.4, paragraaf 3.4 en paragraaf 3.5 van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II, 1997/98, 25 087, nr. 4). Op een aantal punten is van het gebruikelijke patroon afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Litouwen. Deze specifieke wensen van Litouwen betreffen in het bijzonder de omschrijving van de begrippen vaste inrichting en vast middelpunt, alsmede de bronstaatheffing over deelnemingsdividenden, interest en royalty's.

De onderhandelingen zijn aangekondigd bij persbericht van het Ministerie van Financiën van 25 november 1992, nr. 92/247. Bij de besprekingen is door Nederland zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen en opmerkingen die van de zijde van het bedrijfsleven naar aanleiding van het persbericht werden ontvangen. Van de zijde van het bedrijfsleven werd vooral aangedrongen op matiging van de belastingheffing in de bronstaat op dividend, interest en royalty's, op een zo beperkt mogelijke omschrijving van het begrip vaste inrichting, alsmede op opneming in het Verdrag van de gebruikelijke bepaling betreffende de winsttoerekening in geval van bedrijfsklare projecten.

Eén en ander is uitgemond in het onderhavige Verdrag met bijbehorend Protocol. Naar de mening van de eerste ondertekenaar weerspiegelen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze is rekening gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen in belangrijke mate worden gerealiseerd.

3. Budgettaire gevolgen

De budgettaire gevolgen van het Verdrag kunnen bij verder aantrekken van de investeringen in Litouwen positief worden getaxeerd. Over de omvang ervan valt, gezien de huidige stand van de investeringen, nog geen concrete indicatie te geven. Voor het Nederlandse bedrijfsleven is het Verdrag voordelig.

4. Koninkrijkspositie

Het Verdrag wordt, wat het Koninkrijk betreft, uitsluitend aangegaan voor Nederland. In artikel 32 is evenwel, zoals gebruikelijk, geregeld dat het Verdrag hetzij in zijn geheel, hetzij gewijzigd, kan worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen of Aruba. Indien tot uitbreiding wordt overgegaan, behoeft dit een afzonderlijk verdrag dat door het Koninkrijk ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba met Litouwen wordt aangegaan.

5. Artikelsgewijze opmerkingen

Hierna komen de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid aan de orde. Het onderhavige Verdrag volgt voor het overgrote deel vrijwel woordelijk de belastingverdragen met Letland en Estland. Waar de verdragen onderling verschillen, is eveneens aangegeven.

De gebruikelijke bepaling in de voor Nederland geldende belastingverdragen dat bij een dubbele woonplaats van lichamen, die zich met name kan voordoen wanneer een lichaam is opgericht naar het recht van de ene staat maar feitelijk geleid wordt in de andere staat, de plaats van de feitelijke leiding beslissend is, stuitte, evenals bij Letland en Estland, bij Litouwen op bezwaren. Litouwen wenste in een dergelijk geval de plaats van oprichting te laten prevaleren. Bij wijze van compromis is in het derde lid van artikel 4 van het Verdrag overeengekomen dat in geval van een dubbele woonplaats van een lichaam de bevoegde autoriteiten van beide staten met elkaar in overleg zullen proberen tot een oplossing te komen. Wordt er geen overeenstemming bereikt, dan kan zo'n lichaam geen aanspraak maken op de voordelen van het Verdrag, met uitzondering van de voordelen van artikel 24 (voorkoming van dubbele belasting), artikel 26 (non-discriminatie) en artikel 27 (onderling overleg). Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in de door het Koninkrijk gesloten belastingverdragen met Canada (Trb. 1986, 65) en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1993, 77 en 184).

Voor het geval van uitvoering van bouw- of constructiewerken en ter plaatse verrichte werkzaamheden van toezichthoudende of raadgevende aard, is in het derde lid van artikel 5 van het Verdrag, evenals bij Letland en Estland, bij wijze van compromis overeengekomen dat uitsluitend een vaste inrichting wordt aangenomen indien de duur daarvan 9 (in plaats van 12) maanden overschrijdt. In dit verband zij opgemerkt dat overeenkomstig vast Nederlands beleid in onderdeel VI van het bij het Verdrag behorende Protocol een bepaling is opgenomen voor de toerekening van winst bij oplevering van bedrijfsklare projecten, zoals uiteengezet is in paragraaf 4.3.1.4.2 van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II, 1997/98, 25 087, nr. 4). Het is voorts vast Nederlands beleid een bepaling op te nemen die beoogt buiten twijfel te stellen dat vergoedingen voor technische diensten, voor contracten inzake bouw- of constructiewerkzaamheden en voor diensten van toezichthoudende of raadgevende aard bij de toepassing van het Verdrag worden behandeld als winst, zodat deze vergoedingen niet kunnen worden aangemerkt als betalingen voor de overdracht van kennis of wetenschap waarop artikel 12 (Royalty's) van toepassing is. Dit is uiteengezet in paragraaf 4.3.1.2 van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het Internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II, 1997/98, 25 087, nr. 4). Deze bepaling is opgenomen in het eerste lid van onderdeel IX van het bij het Verdrag behorende Protocol. Op wens van Litouwen geldt, evenals bij Letland en Estland, het bepaalde echter niet voor zover het bedrag van de vergoeding afhankelijk is van het gebruik van eventueel bij de transactie overgedragen kennis of wetenschap.

In overeenstemming met het beleid van ons land ten aanzien van belastingverdragen is een bepaling opgenomen in de tweede volzin van het eerste lid van artikel 9 van het Verdrag met betrekking tot overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (de zogenoemde cost sharing) tussen gelieerde ondernemingen, zoals uiteengezet is in paragraaf 4.3.1.4.3 van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II, 1997/98, 25 087, nr. 4).

Met betrekking tot dividend hanteert Litouwen vanaf 1 januari 1999 een bronheffingspercentage van 29 procent. Overeengekomen is de belastingheffing van dividend door de bronstaat te beperken tot ten hoogste 5 procent ingeval van deelnemingsdividenden bij een deelneming van tenminste 25 procent in het kapitaal van de vennootschap die het dividend uitdeelt. Litouwen was niet bereid tot een algehele vrijstelling van deelnemingsdividend, zoals door Nederland werd bepleit. Voor overige dividenden geldt een bronheffingspercentage van ten hoogste 15.

Met betrekking tot interest betaald door Litouwse ondernemingen aan buitenlandse rechtspersonen hanteert Litouwen vanaf 1 januari 1999 een bronheffingspercentage van 15 procent. Voor interest is in het tweede lid van artikel 11 van het Verdrag een algemeen bronheffingspercentage overeengekomen van ten hoogste 10 procent. Op deze bronbelasting zijn op Nederlands verzoek een aantal belangrijke uitzonderingen aangebracht. Zo zal interest betaald aan de overheid, de centrale bank alsmede financiële instellingen die door de overheid worden beheerst, zijn vrijgesteld. Hetzelfde geldt voor interest wegens leningen die zijn gegarandeerd of verzekerd door de overheid, de centrale bank of vorenbedoelde financiële instellingen, alsmede voor interest betaald wegens leverancierskrediet. In tegenstelling tot Letland was Litouwen, evenals Estland, echter niet bereid om gedurende een termijn van 5 jaren na de invoering van zijn bronheffing op interest een vrijstelling te verlenen voor interest ingevolge voor de ondertekening van het Verdrag reeds bestaande contracten.

Voor royalty's is in het tweede lid van artikel 12 van het Verdrag een bronheffing toegestaan van ten hoogste 5 procent voor betalingen voor het gebruik van industriële, handels- of wetenschappelijke uitrusting en van ten hoogste 10 procent voor overige royalty's. Met betrekking tot royalty's betaald aan natuurlijke personen voorziet de nationale wetgeving van Litouwen thans in een bronheffingspercentage van 13 procent. Met betrekking tot royalty's betaald aan buitenlandse rechtspersonen geldt in Litouwen een bronheffing van 10 procent. Van het begrip royalty's zijn in onderdeel IX van het Protocol bij het Verdrag, behalve zoals gezegd, bepaalde betalingen voor technische dienstverlening, ook uitgezonderd betalingen voor het gebruik van boorinstallaties of soortgelijke uitrusting voor de opsporing of winning van koolwaterstoffen. Ook op dergelijke betalingen zijn dus de regels van de artikelen 5 en 7 van het Verdrag van toepassing. In tegenstelling tot Letland was Litouwen, evenals Estland, niet bereid om gedurende een termijn van 5 jaren na de invoering van zijn bronheffing vrijstelling te verlenen aan inwoners van Nederland in geval van voor de ondertekening van het Verdrag reeds bestaande contracten. Wel is, zoals in het belastingverdrag met Letland en Estland, in genoemd onderdeel IX van het Protocol een meestbegunstigingsclausule opgenomen. Deze clausule houdt in dat indien Litouwen in een verdrag met een andere OESO-lidstaat ter zake van royalty's een lager bronheffingspercentage of vrijstelling van bronheffing, dan wel een beperktere definitie van het begrip royalty toestaat, dat automatisch ook geldt in de relatie tussen Nederland en Litouwen.

Aangezien Litouwen momenteel alleen van het bezit van land vermogensbelasting heft, is in het derde lid van artikel 24 van het Verdrag overeengekomen dat ter vermijding van dubbele belasting verrekening voor in Litouwen betaalde belasting naar het vermogen wordt verleend, dus niet de gebruikelijke vrijstelling van belasting. Aldus wordt verhinderd dat vermogensbestanddelen volledig vrij van vermogensbelasting zouden kunnen blijven.

Op Nederlands voorstel is in het Verdrag een bijzondere regeling opgenomen met betrekking tot inkomsten en winsten die samenhangen met de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen buitengaats, zoals omschreven in het tweede lid van artikel 25. De bepaling inzake werkzaamheden buitengaats is nader toegelicht in paragraaf 4.3.1.4.4 van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II, 1997/98, 25 087, nr. 4).

In het vijfde lid van artikel 27 van het Verdrag is de mogelijkheid geopend voor arbitrage, ingeval een geschil over de uitleg of toepassing van het Verdrag niet binnen 2 jaren zou kunnen worden opgelost in onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van beide staten. De arbitragebepaling is toegelicht in paragraaf 3.4 van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II, 1997/98, 25 087, nr. 4).

In artikel 29 van het Verdrag is een regeling inzake bijstand bij invordering opgenomen. In onderdeel XII van het Protocol bij het Verdrag wordt aangegeven dat met betrekking tot de bepalingen inzake arbitrage, uitwisseling van inlichtingen en bijstand bij invordering de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderling overleg regels kunnen opstellen met betrekking tot zaken de procedure betreffende, de formulieren voor de aanvraag en beantwoording daarvan, de afdracht van ingevorderde bedragen, minimale invorderingsbedragen en aanverwante zaken. Een algemene toelichting is opgenomen in paragraaf 3.5 van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II, 1997/98, 25 087, nr. 4).

6. Inwerkingtreding

Het Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de laatste van de beide data waarop de onderscheiden regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de in hun staat geldende grondwettelijke vereisten is voldaan. De bepalingen ervan vinden, zowel voor de bronbelasting als voor de andere belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, in beide landen toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden. In tegenstelling tot Estland was Litouwen niet bereid tot terugwerkende kracht. Volgens Litouwen zou terugwerkende kracht te veel praktische problemen opleveren bij de toepassing van het Verdrag.

7. Beëindiging

Het Verdrag wordt in beginsel voor onbepaalde tijd aangegaan. Het kan echter door elk van beide staten worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste 6 maanden vóór het verstrijken van een kalenderjaar. Het Verdrag houdt in dat geval op van toepassing te zijn voor de belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan. Anders dan in het Nederlands standaardverdrag hoeft daarbij niet gewacht te worden totdat een periode van 5 jaar na inwerkingtreding van het verdrag is verstreken. De Baltische staten wensten in verband met de voortdurende ontwikkelingen van hun nog jonge belastingstelsels over een zo groot mogelijke flexibiliteit te beschikken en waren daarom niet bereid in te stemmen met een minimale geldingsduur voor het verdrag. Overigens heeft Nederland eerder ingestemd met het niet opnemen van een minimale geldingsduur in het belastingverdrag met Nigeria (Trb. 1992, 12)

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven