Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26807 nr. 28 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26807 nr. 28 |
Vastgesteld 2 april 2002
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 7 maart 2002 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 22 november 2001 ter aanbieding van het rapport De bezinning op de MUB, en het regeringsstandpunt hierbij (OCW-01-1272);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 25 januari 2002 inzake de positie van de student in het hoger onderwijs (26 807, nr. 27).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Hamer (PvdA) merkt op dat bij de invoering van de Wet modernisering universiteitsbestuur (MUB) was afgesproken om na vijf jaar te evalueren. De instellingen wilden hier schijnbaar niet aan meewerken, zodat er alleen een zelfevaluatie of bezinning heeft plaatsgevonden. De minister had op grond van deze bezinning voorstellen tot verbetering kunnen doen. De bezinning geeft aanbevelingen om enkele belemmeringen weg te nemen voor het integraal management, waarover de universiteitsbesturen overigens tevreden zijn.
Er zijn wel kritische geluiden geuit door studenten en de personeelsgeleding in de medezeggenschapsraden, met name over de positie van decanen en de relatie met de raad van toezicht. In de bezinning staat dat er binnen de medezeggenschapsorganen sprake is van wantrouwen. Als redenen daarvoor wordt genoemd dat er onvoldoende zicht is op het functioneren ervan, dat informatie vertrouwelijk wordt behandeld en dat het overleg tussen het college van bestuur en de decanen vaak informeel van aard is, zodat het slecht te controleren is. De Landelijke studentenvakbond (LSVB) spreekt zelfs van falende medezeggenschap.
Mevrouw Hamer heeft hierover veel brieven gekregen van personeelsleden, waaruit een zekere demotivatie spreekt, omdat zij niet het gevoel hebben dat zij ergens terecht kunnen met hun klachten. Het is belangrijk om te onderstrepen dat het onderwijs wordt gedragen door de personeelsleden, die allerlei suggesties voor verbetering hebben gedaan, zoals openbaarmaking van de stukken van de raad van toezicht, het bestuurs- en beheersreglement uitbreiden met de taken en bevoegdheden van het college van decanen of een vertegenwoordiger van de medezeggenschapsraad toevoegen aan de raad van toezicht.
Volgens de MUB moet er op faculteitsniveau sprake zijn van een meerhoofdig bestuur, maar in de praktijk is het vaak eenhoofdig bestuur geworden. In de bezinning wordt het beeld geschetst van versplintering en verweesdheid. De instelling van de individuele decaan is cruciaal voor de medezeggenschap. Is de minister bereid om hier iets aan te doen?
Er zijn verschillende verbeteringsvoorstellen gedaan, zoals om opleidingscommissies instemmingsrecht te geven over het onderwijs- en examenreglement. Net als in de Wet op de ondernemingsraden (WOR) kan er een minimumaantal scholingsdagen in de MUB worden opgenomen. De beurzen van de studenten die in de centrale raden zitten, kunnen worden verbeterd. Er wordt vaak onvolledig of te laat geïnformeerd, zodat een informatieplicht misschien noodzakelijk is. Om de afstand tussen het college van bestuur en de medezeggenschapsraad te verkleinen kan daarin een studentenadviseur plaatsnemen. Verder kan het instemmingsrecht worden uitgebreid met zaken die te maken hebben met de langetermijnplanning. Op die manier kunnen studenten en personeel daarover meedenken zonder dat zij direct medebestuur krijgen.
Door de deregulering is niet altijd duidelijk hoe de relatie is tussen raad van toezicht, college van bestuur en de minister. De discussie over mogelijke fraude bij de hogescholen heeft de vraag opgeroepen of de positie van de raad van toezicht moet worden versterkt, omdat het college van bestuur deels belanghebbende is.
Bij de positie student is een motie van PvdA en VVD over een onafhankelijke ombudsman aangenomen, maar deze is nog niet overal gerealiseerd. Er worden vaak mensen aangesteld die ook een andere functie hebben binnen de universiteit of de hogeschool, zodat zij niet onafhankelijk zijn. Als het niet mogelijk is om hiervan een fulltime functie te maken, kan er worden gekeken naar een combinatie van instellingen. Wordt hierover overleg gevoerd met de studenten en de instellingen?
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) herinnert eraan dat minister Ritzen bij de behandeling van de MUB in de Eerste Kamer heeft gezegd dat er grondige redenen zijn om binnen vier jaar een evaluatie te laten plaatsvinden. In de bezinning staat dat de zelfevaluatie niet voldoende informatie heeft opgeleverd om generieke conclusies te trekken over de uitvoering van de MUB, met name of de onderwijskwaliteit hierdoor is versterkt.
Uit de bezinning blijkt wel dat het CDA zich terecht zorgen maakte over de MUB, omdat zich bij verschillende universiteiten de volgende knelpunten voordoen: informatie ontbreekt, communicatielijnen zijn niet helder, er is een top-downbenadering in plaats van een bottom-upbenadering en er wordt overleg gevoerd tussen college van bestuur en decanen, terwijl zij de medezeggenschapsorganen nog niet hebben geraadpleegd. De animo bij studenten om deel te nemen aan de medezeggenschapsstructuur neemt mede hierdoor af.
Sommige universiteiten lijken zich beter aan de wet te houden dan andere. Het verdient daarom aanbeveling om gerichte maatregelen te nemen in plaats van een generieke wetswijziging. Bij de universiteitsraden is een scholingsreglement verplicht, maar uit een onderzoek van het ISO blijkt dat dit bij slechts twee universiteiten bestaat. Is de minister hiervan op de hoogte gesteld door de raden van toezicht? De zwaarte van de verantwoordingsplicht van de colleges van bestuur van de universiteiten is niet afgenomen door de komst van de raden van toezicht.
De medezeggenschap moet goed geregeld zijn en kan niet worden afgedaan als een kwestie van cultuur. In het jaarverslag van de universiteit moeten de activiteiten in het kader van de MUB worden opgenomen. Als de universiteiten obstakels zien op dit gebied, moeten zij deze benoemen en zeggen wat zij eraan gaan doen.
Mevrouw Ross vraagt de minister om schriftelijk te reageren op de suggesties voor verbetering die door de studentenorganisaties zijn gedaan. Als het instemmingsrecht wordt uitgebreid, zoals mevrouw Hamer voorstelt, wordt het karakter van de MUB enigszins aangetast. Volgens de MUB moet er iemand in de raad van toezicht zitten die een nauwe band onderhoudt met de medezeggenschapsstructuur, maar dat is niet altijd het geval. Kan de minister de raad van toezicht daarop aanspreken? De stap van medebestuur naar medezeggenschap hoeft niet teruggedraaid te worden, maar de wet moet wel worden uitgevoerd, met inachtneming van autonomie en beleidsruimte. Vooruitlopend op de evaluatie kunnen er maatregelen worden genomen om de situatie op de universiteiten te verbeteren.
Bij de positie student is de beroepsprocedure bij klachten soms niet goed geregeld.
Mevrouw Lambrechts (D66) vraagt waarom de minister heeft gekozen voor een bezinning in plaats van een evaluatie. De bezinning biedt veel informatie over de werking van de MUB en de wijze waarop de knelpunten aangepakt kunnen worden. De betrokkenheid van studenten en personeel bij het universiteitsbestuur lijkt onvoldoende tot haar recht te komen. Er staan nogal wat kan-bepalingen in de wet die zo worden geïnterpreteerd dat de medezeggenschap is verminderd in plaats van verbeterd, bijvoorbeeld doordat er geen meerhoofdige leiding is, maar een decaan met een management team. Dat lijkt op strategisch gedrag om de medezeggenschap buiten de deur te houden.
De conclusie van de bezinning, van de studentenorganisaties, van de voorzitters van de medezeggenschapsraden en van de minister luidt eensgezind dat de medezeggenschap niet goed is geregeld. De belangstelling voor de medezeggenschapsorganen is achteruitgegaan na de invoering van de MUB in 1997, hoewel in Groningen na 2000 een stijging is opgetreden. Dit gebrek aan enthousiasme is niet zozeer een kwestie van cultuur als wel een kwestie van waarborgen en bevoegdheden voor medezeggenschap. De cultuur vloeit voort uit de gebrekkige uitwerking van de intentie van de wet. Als de voorwaarden voor zeggenschap worden verbeterd, zal de cultuur wel volgen.
De taken en bevoegdheden van nieuwe onderdelen van de bestuurlijke organisatie zijn niet helder afgebakend. Vrij algemeen is het gevoel dat er een subcultuur bestaat van overleg waar de medezeggenschapsorganen buiten staan. De bestuursorganen zouden zich bezorgd moeten afvragen of er geen tegenwind komt uit de medezeggenschapsorganen, maar dat is in de praktijk niet het geval. In de bezinning staat letterlijk dat alle betrokkenen zich realiseren dat belangrijke verbeteringen noodzakelijk zijn om de medezeggenschap weer tot leven te wekken. Dat is een ernstige constatering.
Op korte termijn moet de medezeggenschap meer betekenis worden gegeven, bijvoorbeeld door de kan-bepaling over de meerhoofdige leiding te vervangen door een dwingende bepaling. Verder kunnen de bevoegdheden worden uitgebreid, bijvoorbeeld door instemmingsrecht te geven over de invoeringsdatum van de BaMa-structuur of bij de begroting. De informatievoorziening moet niet vrijblijvend zijn. Als deze tekortschiet, moet zij afgedwongen kunnen worden met sancties. De faciliteiten moeten worden verbeterd en de scholing moet worden uitgebreid van twee naar vijf dagen. Studenten en personeel moeten kunnen kiezen voor medezeggenschap in gedeelde of ongedeelde vorm, omdat dit hun domein is. Deze concrete verbeteringen kunnen ertoe leiden dat de medezeggenschap weer tot leven wordt geroepen, waarna er over twee jaar alsnog een evaluatie kan plaatsvinden.
De heer Rabbae (GroenLinks) merkt op dat de visie van minister Ritzen bij de invoering van de MUB was dat de universiteit een bedrijf is en de student een consument, maar dat de universiteit ook gezien kan worden als een gemeenschap van mensen met verschillende verantwoordelijkheden, die in wisselwerking werken aan onderwijs als een gezamenlijk product. GroenLinks en CDA hebben bij de wetsbehandeling al geprobeerd om de positie van studenten te versterken en de kan-bepalingen eruit te halen, maar dat is niet gelukt. De universiteiten waren helemaal niet van plan om zich aan de afspraak te houden om de wet na vier jaar te evalueren. Er is een bezinning gekomen van de universiteiten, waar een bureau een kaft omheen heeft gedaan.
Ondanks alles is duidelijk dat er problemen zijn bij de MUB. De studenten en een deel van het personeel hebben hier ook op gewezen. Bij veel faculteiten bestaat het bestuur uit één persoon, te weten de decaan. In de bezinning staat dat dit niet bevorderlijk is voor een krachtig bestuur, omdat niet elke hoogleraar een goede manager is. Verder zijn er signalen van machtsmisbruik. De leden van de raden van toezicht hebben enige tijd moeten wennen aan hun nieuwe rol en hun relatie met de minister is niet eenduidig. Er wordt veel meer overleg gevoerd tussen de colleges van bestuur en de raden van decanen dan met de medezeggenschapsraden, waar studenten en personeel in zitten.
De vraag is of dit de bedoeling was van de wetgever of een kwestie van cultuur. Als de structuur niet duidelijk is, wordt er een bepaalde cultuur gecreëerd. Er worden juist wetten gemaakt om het gedrag van mensen en de cultuur te veranderen. Er worden kaders gesteld en dan moet worden beoordeeld of mensen zich daaraan houden. Het is duidelijk dat de MUB hierin heeft gefaald. Er zijn verbeteringsvoorstellen gedaan voor een meerhoofdige leiding in alle faculteiten, instemmingsrecht voor de medezeggenschapsraad en scholingsrecht voor studenten en personeel, zoals het in de WOR is geregeld. GroenLinks is van plan om hierover een initiatiefwetsvoorstel voor te bereiden, omdat het niet vruchtbaar is om nog drie jaar op een evaluatie te wachten.
Mevrouw De Vries (VVD) vraagt een reactie van de minister op de kritiek van personeel en studenten op het integraal management. Het ISO heeft voorgesteld om de rol en de aansturing van decanen van bovenaf vast te leggen, om te zorgen dat het integraal management beter wordt geaccepteerd. De verantwoording is niet altijd duidelijk geregeld. Door de medezeggenschapsorganen en de colleges van bestuur wordt erkend dat de medezeggenschap nog niet geheel naar wens verloopt. Volgens de VSNU moet de cultuur van betrokkenheid worden verbeterd, omdat de belangstelling van personeel en studenten afneemt. De onderzoekers hebben als oplossing genoemd om de communicatie- en informatievoorziening te verbeteren. De studenten hebben voorgesteld om de notulen van de medezeggenschapsorganen openbaar te maken. De minister heeft openheid een belangrijk principe genoemd en zou dit bespreken met de universiteiten.
De minister is ook van plan om de studentenorganisaties extra middelen te geven om de positie van de student te verbeteren. De studentenorganisaties waren hierover positief gestemd, maar zij willen deze middelen nu aanwenden voor een studentenondersteuningsfonds. Mevrouw De Vries vraagt of de studentenorganisaties moeite hebben om als eenheid opereren en of de structuur van de organisatie moet worden versterkt.
De interne klachtenregeling en de ombudsfunctie zijn belangrijke punten om de positie van de student te verbeteren. De ombudsfunctie moet zo onafhankelijk mogelijk zijn. Het is niet zo moeilijk om te zorgen dat een student bij een onafhankelijk orgaan klachten kan indienen. Waarom gebeurt dat niet?
Mevrouw De Vries vindt het een goede suggestie om in het jaarverslag de stand van zaken bij de MUB te vermelden. De studentenorganisaties hebben voorgesteld om het instemmingsrecht uit te breiden, maar dat kan leiden tot meebesturen.
De minister heeft in 2000 besloten tot een bezinning, vooruitlopend op een eventuele evaluatie, omdat hij verwachtte dat een evaluatie door extern bureau niet veel meer informatie zou opleveren. In de bezinning, de instellingsevaluaties en discussiestukken zoals de reacties van ISO, LSVB en VSNU zijn allerlei knelpunten gesignaleerd bij de medezeggenschap. De bezinning vormt een momentopname van het proces dat op de instellingen heeft plaatsgevonden. Het functioneren van de MUB staat hiermee op de agenda van de colleges van bestuur, de raden van toezicht en de minister.
De doelstelling van de MUB is op een aantal punten gerealiseerd. Er vindt veel overleg plaats tussen het college van bestuur en het college van decanen, zodat dit functioneert als klankbord en adviseur voor beleidsafstemming. De besluitvorming over personeel, huisvesting, financiën en onderwijskundige zaken verloopt sneller. In het overleg met de Studentenkamer is al aan de orde geweest dat er wordt gewerkt aan verbetering van de openheid van bestuur voor de andere geledingen van de universiteiten. Het is goed voor het draagvlak als de medezeggenschapsorganen tijdig, helder en volledig worden geïnformeerd over het overleg tussen het college van bestuur en het college van decanen.
De medezeggenschapsorganen moeten een kapstok krijgen om de gesprekken met de besturen aan te gaan om de interne medezeggenschapsverhoudingen te verbeteren. Er zijn bilaterale overleggen gepland tussen de minister en de colleges van bestuur, waarbij eventueel een vertegenwoordiging van het personeel kan worden betrokken. Verder worden er nog gesprekken gevoerd met de Studentenkamer. Er moet ruimte zijn voor variatie, omdat de decentralisatie en de autonomie van de instellingen gewaarborgd moeten zijn.
Er zijn grote verschillen tussen universiteiten. De medezeggenschapscultuur heeft een formele en een informele kant, zodat het niet altijd mogelijk is om deze in regels vast te leggen. De afspraak is dat de stand van zaken in het jaarverslag over 2002 wordt vermeld. Deze afspraken en de reacties daarop zullen aan de Kamer worden toegezonden.
Bij scholing en deskundigheid valt op dat de medezeggenschapsraden vaak hebben gekozen voor de minimumvariant van de mogelijkheden die de WHW en de WOR bieden voor financiële en materiële ondersteuning. Als de kan-bepalingen ertoe leiden dat de universiteiten op het minimum gaan zitten, kan het minimumniveau worden verhoogd. Als er dwingende bepalingen in de wet worden opgenomen, moet echter nog maar worden afgewacht of zij effectief zijn en leiden tot meer medezeggenschap van personeel en studenten.
Met de studenten is afgesproken dat de invulling hiervan op instellingsniveau wordt besproken, zodat het bestuur verantwoording kan afleggen over de gepleegde inspanning. De minister geeft de voorkeur aan afspraken tussen ondernemingsraad, universiteitsraad en bestuurders, waarbij kan worden getoetst hoe vorm wordt gegeven aan scholing en deskundigheid voor medezeggenschap. Als er geen regeling is, betekent dit dat de wet niet wordt uitgevoerd en kunnen er sancties volgen. Dan wordt er een regeling opgelegd door de minister, waar de studenten in vertegenwoordigende lichamen een beroep op kunnen doen.
De bedoeling van de MUB was om de inspraak bij de opleidingscommissies te concentreren, omdat zij dichtbij de studenten staan, zodat de effectiviteit daar het grootst is. Als zij niet goed functioneren, moet er intern worden gekeken naar mogelijkheden voor verbetering, waardoor de positie van studenten kan worden versterkt.
De minister is van plan met de raden van toezicht af te spreken dat het onderdeel van de wet dat een van de leden van de raad van toezicht het bijzondere vertrouwen van de medezeggenschapsorganen geniet, daadwerkelijk moet worden uitgevoerd. Een reden waarom dit niet wordt uitgevoerd, kan zijn dat hiervoor onvoldoende voeding wordt gegeven door de medezeggenschapsorganen. Als sanctie zou de financiering stopgezet kunnen worden, maar daarmee worden de studenten ook gedupeerd.
De raden van toezicht moeten zich meer richten op medezeggenschap en daarover ook verantwoording afleggen, en minder op het college van bestuur. Hierop moet worden gelet bij de benoeming van leden van de raad van toezicht. Bij zo'n benoeming wordt contact opgenomen met de medezeggenschapsorganen over de aanwijzing van een vertrouwenspersoon in de raad van toezicht. Soms blijkt men zich later niet te kunnen vinden in die persoon, zodat de studenten zich niet vertegenwoordigd voelen in de raad van toezicht, ook al is het volgens de regels verlopen.
De universiteitsraad en de studentenraad zijn bij uitstek de medezeggenschapsorganen waarmee representatief overleg wordt gevoerd. Er is niet veel animo om zich hiervoor kandidaat te stellen, zodat het soms moeilijk is om een vertegenwoordiger van de studentengeleding te vinden. Het is mogelijk om iemand die niet goed functioneert, te ontslaan. Hij kan ook zelf aftreden, maar hij moet ook enigermate onafhankelijk zijn bij de bepaling van zijn positie. De raad van toezicht kan een belangrijke rol spelen als bemiddelaar in geschillen tussen het college van bestuur en de medezeggenschapsorganen.
De minister heeft ISO en LSVB gevraagd om met regionale werkconferenties te komen tot verbetering van de opleidingscommissies en -besturen, waarmee de positie van de studentenvertegenwoordiging in de medezeggenschap kan worden versterkt. Hierbij valt te denken aan good practices, de meerhoofdige leiding en de gevolgen van de invoering van de bachelor-masterstructuur.
De bedoeling van de MUB was om te komen tot integraal bestuur door professionele bestuurders, maar er moet voldoende ruimte zijn voor betrokkenheid van studenten. Bij het college van bestuur is sprake van meerhoofdige leiding, maar er zijn geen studenten op dat niveau. Bij decanen en faculteitsbestuur kunnen studenten waarnemer zijn. Hierover is een kan-bepaling opgenomen in de wet. Bij het opleidingsbestuur moet altijd een student betrokken zijn, als het meerhoofdig is. Op deze twee punten is aanpassing van de wet mogelijk.
Bij de behandeling van de wet is onderscheid gemaakt tussen instemmingsrecht en adviesrecht. Op instellingsniveau is er instemmingsrecht op onderdelen die de organisatie en de studeerbaarheid van het onderwijs betreffen. De instellingen zijn uiteindelijk verantwoordelijk, zodat er geen sprake kan zijn van integraal instemmingsrecht. De adviezen van opleidingscommissies en faculteitsraden zijn van groot belang voor zaken waarvoor geen instemmingsrecht geldt. Instemmingsrecht op de begroting zou het hart uit het integrale management halen en de slagkracht van het bestuur verminderen. Daarmee zouden de studenten weer medebestuur hebben, zoals bij de WUB, en dat staat haaks op de bedoeling van de MUB.
De minister heeft de instellingen gevraagd te rapporteren over wat zij doen aan de individuele klachtenregeling en de ombudsfunctie, die essentieel zijn voor de positie van studenten. Als deze rapporten er medio april niet zijn, moet dit in de wet worden vastgelegd. De inspectie zal rapporteren of de regelgeving in de praktijk goed wordt uitgevoerd.
Mevrouw Hamer (PvdA) is somber gestemd over de bestuurscultuur van de universiteiten. Uit de brieven van studenten en personeel komt de stemming naar voren dat de medezeggenschap niets voorstelt en dat kan een belangrijke reden zijn om niet mee te doen. De structuur moet zo zijn dat mensen gemotiveerd worden om mee te doen. De bezinning heeft voldoende gegevens opgeleverd, zodat een evaluatie niet urgent is.
Mevrouw Hamer vraagt de minister om binnen een maand een brief te sturen met een overzicht van de gesprekken die hij met de universiteiten voert en wanneer deze resultaat opleveren. Verder zou hij een reactie moeten geven op de voorstellen van de organisaties van studenten en personeel, bijvoorbeeld over het instemmingsrecht. Daarin kan hij ook ingaan op de gevallen waarin de kan-bepaling moet worden omgezet in een dwingende bepaling. Als deze brief op korte termijn wordt besproken in de Kamer, kan dat nog tot wetswijziging leiden. Mevrouw Hamer overweegt om zelf een voorstel te doen, als dat niet gebeurt.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) is van mening dat er nog wel een evaluatie moet worden uitgevoerd, omdat deze meer omvat dan de bezinning. De gebreken die hieruit naar voren komen, hadden in de afgelopen vier jaar door de raden van toezicht moeten worden gerapporteerd aan de minister. Als zij constateren dat de wet niet goed wordt uitgevoerd, zijn zij in gebreke gebleven als zij dat niet hebben gedaan. Mevrouw Ross vraagt de minister om over de door mevrouw Hamer genoemde punten een brief te sturen die nog voor het verkiezingsreces kan worden besproken.
Mevrouw Lambrechts (D66) merkt op dat versterking van autonomie en decentralisatie niet alleen betekent dat de positie van het instellingsbestuur wordt versterkt, maar ook die van deelnemers en personeel. De minister wil de weg van versterking van de medezeggenschapscultuur volgen, maar uit de bezinning blijkt dat alle betrokkenen zich realiseren dat belangrijke verbeteringen noodzakelijk zijn om de medezeggenschap weer tot leven te wekken. Daarvoor is meer nodig dan gesprekken met colleges van bestuur of een vertrouwenspersoon in de raad van toezicht. De vraag is of de medezeggenschapsorganen beschikken over voldoende bevoegdheden. Als zij instemmingsrecht hebben of een voordracht kunnen doen, hoeft de minister niet na te gaan of er voldoende inspraak is geweest. Er kan ook worden bekeken of de posities in bestuur en medezeggenschap elkaar versterken of niet. Mevrouw Lambrechts verwacht op korte termijn voorstellen om de medezeggenschap te verbeteren.
De heer Rabbae (GroenLinks) maakt een vergelijking met het studentenstatuut, waar de universiteiten ook niet veel van terechtbrachten. De MUB wordt op een aantal punten niet uitgevoerd. De minister kiest ervoor om met de universiteiten in gesprek te blijven, omdat hij ervan uitgaat dat men beschaafd met elkaar omgaat. Als het nodig is, moet hij zijn tanden laten zien aan de universiteitsbesturen. Als de positie van studenten in opleidingscommissies en -besturen niet wordt verbeterd, moet dat geforceerd worden. Als er binnen een maand een brief komt, kan worden besproken hoe men hiermee verder moet gaan.
Mevrouw De Vries (VVD) sluit zich aan bij het verzoek om binnen een maand met een aantal verbetervoorstellen te komen. De universiteiten moeten spoed betrachten met datgene wat zij op grond van de wet moeten doen, zoals de individuele klachtenregeling en de onafhankelijke ombudsfunctie. Als zij dat niet doen, moet er worden ingegrepen om te zorgen dat de wet wordt uitgevoerd. Als er in de jaarverslagen over 2002 informatie komt over de medezeggenschap, wordt dat pas halverwege 2003 duidelijk. In de brief van de minister kan ook worden ingegaan op de benoeming van de raden van toezicht.
De minister zegt toe de verschillende acties op een rij te zetten in een brief die over een maand komt. Hij zal daarbij ook reageren op de voorstellen van studenten over inspraak en medezeggenschap. Verder zal hij nagaan in welke gevallen een kan-bepaling beter kan worden omgezet in een moet-bepaling. Als de universiteiten niet voldoen aan wat er in de wet staat, hoeft er niet per se een bestuurlijk traject gevolgd te worden, omdat het niet altijd beter werkt, als er meer regels zijn. De instellingen moeten de tijd en de gelegenheid krijgen om met deze nieuwe wet te werken. Uit de bezinning blijkt dat er een aantal leemtes zijn, maar er is een proces gestart om deze aan te pakken. Als de regelgeving onduidelijk is en aangepast moet worden, zal dat nog gebeuren. Als er een evaluatie plaatsvindt, voordat de regeling wordt gewijzigd, wordt er dubbel werk gedaan. Als er een halfjaar wordt gewacht met de evaluatie, kan het effect van de verbeteringsvoorstellen erbij worden betrokken. Dit wordt ook in de brief behandeld. Als de universiteiten per 15 april geen klachtenregeling of ombudsfunctie hebben, komt er nadere regelgeving op dat gebied.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Van der Hoeven (CDA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie), Van Splunter (VVD).
Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Çörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), Blok (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26807-28.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.