nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 26 mei 2000
Bij brief van 29 mei 1998 (25 615, nr. 21), over de ontwikkelingen
rond de opleidingen Godgeleerdheid in Nederland naar aanleiding van het Visitatierapport
Godgeleerdheid van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten,
VSNU, zegde mijn ambtsvoorganger u toe op de onderhavige kwestie terug te
zullen komen, als er meer helderheid zou zijn over de besluitvorming door
de betrokken kerkgenootschappen ten aanzien van hun ambtsopleidingen.
Onlangs informeerden de (generale) synodes van de betrokken kerkgenootschappen,
de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de
Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, samenwerkend
in de Samen op Weg-kerken mij over hun besluiten.
De universiteiten te Leiden en Utrecht en de Theologische Universiteit
te Kampen hebben zij aangewezen als de locaties voor de opleiding van predikanten.
De afzonderlijke kerken hebben besloten over te gaan tot opzegging van
de overeenkomst ten aanzien van de ambtsopleiding met de Vrije Universiteit,
respectievelijk tot afzien van verlenging van de overeenkomsten met de Universiteit
van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen.
Hiermee is een belangrijke stap gezet om via concentratie van de ambtsopleidingen
te komen tot zoals de visitatiecommissie aangaf, het ook voor de toekomst
veiligstellen van de kwaliteit van deze opleidingen.
De betrokken kerken hebben mij laten weten dat zij overgangsmaatregelen
zullen treffen voor de tot en met vorig jaar bij deze universiteiten bij de
opleiding Godgeleerdheid aan de bekostigde universiteiten ingeschreven studenten.
Dat de besluiten van de Samen op Weg-kerken ook repercussies zullen hebben
voor de opleidingen Godgeleerdheid aan de bekostigde universiteiten (Rijksuniversiteit
Groningen, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit) is evident.
De Colleges van Bestuur van de betrokken universiteiten zullen zich beraden
op de ontstane situatie en daaruit conclusies trekken over of en hoe de opleidingen
op het gebied van de Godgeleerdheid aanpassing behoeven. De ontwikkeling van
de studentenaantallen als gevolg van de ontstane situatie, zal daarbij zeker
punt van aandacht zijn.
Het na het uitkomen van het rapport van de visitatiecommissie ingezette
proces om de kwaliteit van de opleidingen op het gebied van de Godgeleerdheid
ook voor de toekomst te verzekeren heeft inmiddels de condities geschapen
waaronder de instellingen de verantwoordelijkheid op kunnen pakken om te komen
tot een adequate positionering van de betreffende opleidingen.
Ingrijpen mijnerzijds in de nu lopende processen zou slechts verstorend
werken. Ik acht dat daarom niet opportuun.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans