26 807
Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 2000

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 2 februari 2000

In het nota-overleg van 24 januari 2000 met de Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer is van gedachten gewisseld over het ontwerp-HOOP 2000. Over een aantal onderwerpen zijn nadere toezeggingen gedaan aan de Kamer, die hieronder zijn vastgelegd.

HOOP 2000 en voortgangsrapportage

In het regeerakkoord is opgenomen dat de cyclus van het HOOP wordt verlengd tot vier jaar. Gelet daarop worden in het HOOP 2000 beleidslijnen uitgezet voor de komende vier jaar. In de Kamer heb ik toegezegd jaarlijks bij de begroting te rapporteren over de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van de voornemens in het HOOP 2000.

Positie student

In het overleg met de Kamer is de regering verzocht binnen een aantal maanden in overleg met de studentenorganisaties voorstellen te doen om de rechtspositie van studenten structureel en formeel nader vorm te geven. Daarbij is in het bijzonder gewezen op aansluiting bij de bestaande klachtenregeling van de Algemene Wet Bestuursrecht en een onafhankelijke ombudsman die op elke instelling studenten adviseert en ondersteunt. Dit verzoek ligt in het verlengde van de afspraken die ik hierover met de studentenorganisaties heb gemaakt. De genoemde punten zullen in een gezamenlijke werkgroep met studentenorganisaties worden besproken. Ik zal de Tweede Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren.

Naar aanleiding van het verzoek daartoe zal ik een onderzoek laten uitvoeren naar de aard en omvang van de specifieke problemen die studenten met een handicap ervaren in het hoger onderwijs. De Kamer zal over de uitkomsten van dit onderzoek worden geïnformeerd.

Verschillende fracties in de Kamer hebben aangegeven voorstander te zijn van een wettelijke verplichting voor instellingen om een afstudeerregeling op te stellen en gepleit voor behoud van het criterium onvoldoende kwaliteit en studeerbaarheid van de opleiding als grond voor beroep op afstudeersteun. Ik stel voor deze punten aan de orde te stellen bij de behandeling van het wetsvoorstel WSF 2000.

Deregulering opleidingenaanbod

In het overleg is de regering gevraagd om, uitgaande van het voorstel de Adviescommissie Onderwijsaanbod op te heffen, bij nieuwe opleidingen – alvorens er tot bekostiging wordt besloten – een oordeel te laten vormen over de macro-doelmatigheid, waarvoor de minister de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt. Ik heb aangegeven dat instellingen bij het doen van voorstellen voor nieuwe opleidingen diverse stappen moeten zetten. Zo dienen zij een plan op te stellen dat onder andere voorziet in een marktanalyse. Dit plan wordt beoordeeld door het toezichthoudend orgaan van de instelling. Ook de overige relevante instellingen worden bij de planvorming betrokken. Ik heb de Kamer toegezegd er in de procedure in te zullen voorzien dat, alvorens tot bekostiging van de desbetreffende opleiding wordt overgegaan, wordt nagegaan of de verschillende stappen zorgvuldig zijn gezet en of derhalve ook een goede afweging op het punt van de marktanalyse heeft plaatsgevonden. Dit zal via het stelsel van accreditatie plaatsvinden.

Tevens is gevraagd dat de regering in samenspraak met de instellingen een minimum aan het aanbieden van opleidingen garandeert. In dit kader heb ik gewezen op de werkwijze zoals die onder andere in het kader van het kleine letterenconvenant bij de universiteiten wordt gehanteerd. Tevens zou ook moeten worden bezien in hoeverre er kan worden samengewerkt tussen West-Europese universiteiten bij het aanbieden van opleidingen

Accreditatie

Wat betreft de verdere uitwerking van de plannen voor accreditatie is in het overleg verzocht uit te gaan van één onafhankelijke accreditatieraad voor het hoger onderwijs. Ik heb mij rekenschap gegeven van deze opvatting maar wil de vooren nadelen van respectievelijk één of meerdere accreditatieorganen goed onderzoeken en meenemen in de uitwerking van de voorstellen met betrekking tot accreditering, die ik beoog in mei 2000 aan de Kamer te zenden.

Verhouding hbo–wo

In de Kamer heb ik steun aangetroffen voor het mogelijk maken van fusies tussen hogescholen en universiteiten. Randvoorwaarde blijft evenwel dat de eindtermen van opleidingen zijn te onderscheiden als hbo- of wo-opleiding. Deze binariteit dient in stand te blijven.

Bachelor-master structuur

In het overleg heeft de Kamer aangedrongen op voortvarendheid bij het uitwerken van de consequenties van een bachelor-master structuur. Ik heb aangegeven dat ik advies zal inwinnen middels een gemengde commissie onder te brengen bij de Onderwijsraad, bestaande uit binnenlandse en buitenlandse deskundigen. Oogmerk is dat dit advies vóór 1 juli a.s. gereed is, zodat ik bij de begroting 2001 kan aangeven welke kant ik op wil gaan in de discussie in Europa.

Vouchers

Ik zal de Kamer informeren over de mogelijkheden van een experiment met vouchers op basis van de huidige wet en kenbaar maken of er eventueel een experimenteerregime nodig is. Wat betreft de deelname van universiteiten heb ik aangegeven dat waar dat past bij bestaande vormen van formele samenwerking tussen universiteiten en hogescholen zou kunnen worden nagegaan of ook de desbetreffende universiteiten willen deelnemen aan het experiment.

Maatschappelijke behoefte aan hoger opgeleiden

Eind maart, begin april zullen de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken en ondergetekende een plan van aanpak presenteren ten aanzien van de knelpunten op de arbeidsmarkt, waaronder de tekorten aan hoger opgeleiden. Dit plan van aanpak zal in mei aan de orde komen in het voorjaarsoverleg met de sociale partners. In dit plan van aanpak zullen ook elementen samenhangend met de idee van «Een leven lang leren» worden meegenomen.

Bij het tegemoetkomen aan de behoefte aan hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt is ook gewezen op de doorstroming vanuit het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs. Ik heb aangegeven dat het voortdurend de bedoeling is geweest dat het studiehuis de aansluiting op het hoger onderwijs zou verbeteren.

Voertaal in het hoger onderwijs

In het overleg met de Kamer hebben verschillende fracties verzocht de toetsing vooraf bij het aanbieden van een opleiding of onderwijs in een vreemde taal in stand te laten. Dit acht ik niet gewenst. Ik heb er op gewezen dat de basisregel blijft dat het onderwijs in het Nederlands wordt gegeven en dat de wettelijke verplichting van een gedragscode gehandhaafd blijft.

Open Universiteit

Ik heb aangegeven dat ik met de Open Universiteit heb afgesproken dat zij een onderzoek doet naar verschillende varianten voor de toekomst van de Open Universiteit en niet bij voorbaat afstevent op één variant. Daarbij is het ook mogelijk varianten buiten de twee door mij in het ontwerp-HOOP genoemde varianten te verkennen. Ik heb de Open Universiteit en de Begeleidingscommissie strategisch plan Open Universiteit gevraagd vóór 1 maart met voorstellen te komen. Vervolgens zal ik de Kamer concrete voorstellen doen.

Overleg met het veld

De kwaliteit van docenten is een belangrijk element als het gaat om de toekomst van het hoger onderwijs. Ik zal met HBO-raad en VSNU over dit onderwerp spreken. Verder heb ik toegezegd dat ik overleg zal voeren met de VSNU over het punt van duurzaamheid in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek.

Studentenaantallen

In navolging op de toezegging bij de begrotingsbehandeling heb ik de Kamer nogmaals toegezegd dat de stijging van het aantal studenten in wo en hbo zal worden betrokken bij de voorbereiding van de begroting 2001.

Vaststelling arbeidsmarktfixi

In augustus 1999 heeft de minister van VWS mij geadviseerd de instroom van de opleidingen geneeskunde en tandheelkunde te verhogen met respectievelijk 55 en 20 eerstejaars tot respectievelijk 1930 en 260 eerstejaars met ingang van het studiejaar 2000/2001. In januari 2000 heeft de minister van LNV mij geadviseerd de instroom van de opleiding diergeneeskunde te verhogen met 50 eerstejaars tot 225 eerstejaars. Beide adviezen tot verhoging zijn ingegeven door de behoefte op de arbeidsmarkt. Per 1 december 1999, de datum voor vaststelling van capaciteitsfixi, hebben de betrokken universiteiten aangegeven dat ze geen ruimte zien tot ophoging zonder additionele middelen.

Om bovengenoemde redenen zie ik mij genoodzaakt – binnen de daarvoor bij wet vastgelegde termijn – arbeidsmarktfixi voor de opleidingen geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde vast te stellen conform de bovengenoemde aantallen, die zullen gelden voor de studiejaren 2000/2001 en 2001/2002. De kwestie van de extra opleidingsplaatsen zal worden betrokken bij de voorbereiding van de begroting 2001.

Vaststelling HOOP

Gelet op de resultaten van het advies en overleg over het ontwerp-HOOP 2000 en het overleg met de Tweede Kamer op 24 januari jl. heb ik, mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het HOOP 2000 op 31 januari jl. vastgesteld. Daarbij heb ik gezien de wettelijke termijn moeten uitgaan van de verwachte uitkomst van de stemmingen over de door de Kamer ingediende moties. Inmiddels heb ik geconstateerd dat de stemming volgens die verwachting is verlopen.

Dit schrijven vormt samen met het ontwerp-HOOP 2000, mijn brieven van 10 december 1999, 22 december 1999 en 11 januari 2000 het vastgestelde HOOP 2000.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven