26 800 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2000

nr. 83
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 juli 2000

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 15 juni 2000 overleg gevoerd met minister Vermeend van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 mei 2000 inzake scholing met behoud van een ABW-uitkering (26 800-XV, nr. 73).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) constateerde dat de ministeriële regeling inhoudt dat er voor mensen met een ABW-uitkering die geen arbeidsverplichting hebben, geen beperkingen gelden bij het volgen van onderwijs. Mensen die wel een arbeidsverplichting hebben, mogen maximaal twee jaar een arbeidsmarktgerichte opleiding volgen. In die periode hebben zij een ontheffing van de sollicitatieplicht, omdat het heel frustrerend kan zijn voor iemand, die een opleiding volgt die meer kansen biedt op de arbeidsmarkt een nieuwe baan te moeten accepteren die misschien na een paar maanden alweer ophoudt.

Het gaat erom dat er zodanig wordt geïnvesteerd in mensen dat zij duurzame arbeid kunnen verwerven en zo lang mogelijk aan de slag blijven. 70% van de mensen in de bijstand zijn niet of nauwelijks geschoold en hebben alleen lagere school of VBO-niveau. Bovendien zijn er ongeveer 80 000 alleenstaande ouders die arbeid moeten combineren met de zorg voor kinderen. Bij het debat over arbeid en zorg is een motie ingediend dat deze mensen alleen deeltijdarbeid kunnen verrichten. Zij moeten dan voor een deel nog een beroep doen op de bijstand.

Met twee jaar praktijkgerichte scholing of alleen lagere school is het niet altijd mogelijk om in deeltijd boven het minimumloon uit te komen. In zo'n situatie is het belangrijk om zo te investeren in mensen dat zij doorgroeien naar een niveau waarop zij wel in staat zijn om met een substantiële deeltijdbaan van 28 à 32 uur onafhankelijk van de bijstand te worden, inclusief de belastingfaciliteiten die voor alleenstaande ouders gelden. Dat kan betekenen dat er een opleiding moet worden gevolgd die langer duurt dan twee jaar.

Alleenstaande moeders zijn vaak ingedeeld in fase 4 van de bijstand en zij kunnen behoefte hebben aan een langdurige leerweg. Er zijn herintredingsregelingen waarin aanvullende scholingsmaatregelen zijn opgenomen, maar het moet ook mogelijk zijn om een ontheffing te realiseren bij deze regeling, zodat meer mensen duurzaam aan de slag komen.

Bij inburgeringscursussen blijkt vaak dat voor het verwerven van arbeidsvaardigheid en het opheffen van taalachterstand meer dan twee jaar onderwijs nodig is, waarbij een combinatie van werken en leren heel effectief kan zijn. In het eerste jaar wordt vooral taalonderwijs gevolgd. Voor mensen die uit een gebied komen waar mensen analfabeet zijn, omdat er geen geschreven taal bestaat, is een jaar extra taalonderwijs nodig. De minister heeft gezegd dat er na het inburgeringsprogramma ruimte is voor meer scholing voor een betere arbeidsmarktpositie, maar in de regeling wordt uitgegaan van twee jaar.

Bij duale leerwegen, een beroepsgerichte opleiding of een ruimere toegang tot MBO, HBO of universitair onderwijs kan het nodig zijn om de mogelijkheid te bieden om meer dan twee jaar onderwijs te volgen. Iemand die als vluchteling in Nederland is gekomen en die is opgeleid als dierenarts, maar wiens diploma's niet worden erkend, zodat hij nu als schoolconciërge werkzaam is, zou een aantal jaren een aanvullende uitkering moeten kunnen ontvangen om onderwijs te volgen. Met zo'n investering kan het al aanwezige menselijk kapitaal beter worden benut. In dit soort gevallen zou een individuele weging van de richtlijnen mogelijk moeten zijn.

Er zijn grote tekorten op de arbeidsmarkt, met name in de verpleging en in het onderwijs. Voor deze functies geldt een langere leerweg. Als mensen na een korte sollicitatiecursus aan de slag gaan, zijn zij verloren voor dit opleidingstraject. Mevrouw Noorman vroeg om hiervoor een langere opleiding toe te staan, waarbij vormen van cofinanciering met OCW en de ziekenhuizen kunnen worden overwogen.

Er is sprake van een sanctie, wanneer de gemeente constateert dat iemand ten onrechte een opleiding volgt. Mevrouw Noorman vroeg of deze sanctie inhoudt dat de hele uitkering wordt teruggevorderd. Bij de SUWI is nog onduidelijk wie de bevoegdheid krijgt om te beoordelen wat arbeidsmarktrelevant is; het college van B&W of het CWI. Er is een vrij grote groep 50-plussers in de bijstand zonder arbeidsverleden. Zij vallen zowel buiten het scholingsaanbod als buiten de arbeidsmarkt. Mevrouw Noorman informeerde of een extra impuls voor deze groep wordt overwogen als onderdeel van de beleidsdoelstelling om meer ouderen op de arbeidsmarkt in te zetten.

De heer Harrewijn (GroenLinks) merkte op dat een van de knelpunten die bij de oprichting van «De arme kant van Nederland» in 1986 werden aangekaard, was dat mensen met een bijstandsuitkering geen wetenschappelijk onderwijs mochten volgen, ook als zij geen sollicitatieplicht hadden. In de brief van de minister wordt dit probleem op een eenvoudige en doeltreffende manier opgelost.

De bottleneck in de regeling is de termijn van twee jaar, omdat een HBO-opleiding voor bijvoorbeeld de verpleging of het onderwijs vaak langer duurt dan twee jaar. In deze sectoren zijn veel mensen nodig, zodat het aangemoedigd moet worden als mensen uit de bijstand naar deze sectoren willen doorstromen. Voor de meeste bijstandsgerechtigden is twee jaar voldoende voor het volgen van een arbeidsmarktgerichte opleiding, maar er zouden uitzonderingen mogelijk moeten zijn voor individuele gevallen.

De carrière van dansers moet meestal rond 35 jaar worden beëindigd. Er is al jaren een regeling binnen de WW om hen een nieuw arbeidsperspectief te bieden, bijvoorbeeld door een studie rechten. Het gaat om een paar mensen per jaar die er zelf aan meebetalen. Deze regeling liep goed, maar zij wordt nu beperkt tot twee jaar, zodat een aantal mensen vastlopen. Het verdient aanbeveling om deze mensen de mogelijkheid te geven voor een opleiding op een fatsoenlijk niveau, zodat zij duurzaam uit de WW raken. Voor mensen in de ABW die een heel ander perspectief moeten zoeken, zoals vluchtelingen of mensen die het beroep dat zij hadden, niet meer kunnen uitoefenen, zou in individuele gevallen ook afgeweken moeten kunnen worden van de termijn van twee jaar.

Er zijn ook mensen die in deeltijd werken en een gedeeltelijke uitkering hebben. Voor mensen met kinderen kan het lastig zijn om een baan, een studie en het huishouden te combineren, zodat het soms niet mogelijk is om een opleiding op middelbaar niveau binnen twee jaar af te ronden.

Het is moeilijk om te beoordelen of een opleiding arbeidsmarktgericht is. Het komt wel voor dat mensen een opleiding volgen die niet arbeidsmarktgericht is, maar die aansluit op een hobby of een interesse. Deze blijkt soms toch arbeidsmarktrelevant te zijn, al is het maar omdat mensen de deur uit komen en zelfvertrouwen krijgen.

Als mensen gedeeltelijk sollicitatieplichtig zijn, wat inhoudt dat zij in deeltijd kunnen werken, zijn er voor de ene helft van de week geen eisen gesteld aan de opleiding, maar voor de andere helft moet deze arbeidsmarktgericht zijn en binnen twee jaar worden afgerond. Het is goed dat mensen die niet sollicitatieplichtig zijn geen belemmeringen krijgen opgelegd, omdat scholing hun positie op de arbeidsmarkt kan verbeteren. Als de ouders van kinderen jonger dan vijf jaar ook een gedeeltelijke sollicitatieplicht krijgen, wordt de groep zonder sollicitatieplicht kleiner.

De heer Mosterd (CDA) onderstreepte het belang van reïntegratie op de arbeidsmarkt. Doordat het algemene verbod op het met een bijstandsuitkering volgen van voltijds onderwijs in de WSF en de WTS wordt opgeheven, kunnen mensen in de bijstand een studie volgen om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Het is wel van belang dat getoetst wordt of de studie relevant is voor de arbeidsmarkt. Een maximale studieduur van twee jaar is op zichzelf wel redelijk, maar in bepaalde gevallen kan het onredelijk zijn om hier heel rigide aan vast te houden.

Het volgen van een studie heeft bij iemand die is vrijgesteld van een arbeidsverplichting, geen consequenties voor de uitkering. De heer Mosterd was het hiermee eens, als het gaat om mensen die hiervan blijvend ontheven zijn, maar hij vroeg of dit ook moet gelden voor mensen die tijdelijk ontheven zijn van de arbeidsverplichting, omdat bij hen ook gekeken moet worden naar de toekomst. Hij was van mening dat er geanticipeerd moet worden op de situatie waarin deze personen weer arbeidsplichtig zijn.

Een cliënt die in fase 4 van de ABW zit, heeft geen sollicitatieplicht, omdat er een grote afstand tot de arbeidsmarkt is, zodat in principe elke studie gevolgd kan worden. Bij de herbeoordeling van de fase-indeling kan worden besloten tot een andere indeling dan in fase 4. Bij de discussie over sociale activering is opgemerkt dat voor sommige mensen uit fase 4 na enige tijd weer een sollicitatieplicht geldt. Als deze mensen dan een studie hebben gedaan die niet arbeidsmarktrelevant is, zijn de overheid en de betrokken cliënt daar niet bij gebaat.

Een belangrijke doelstelling van het kabinet is sociale activering, zodat mensen niet afgeschreven worden en niet in een isolement raken. Scholing kan hierbij een functie hebben, ook al is de kans op een plaats op de arbeidsmarkt verwaarloosbaar. De heer Mosterd vroeg of er een vergoeding kan worden gegeven, analoog aan de regeling bij scholing voor een plaats op de arbeidsmarkt. Verder vroeg hij hoe wordt gecontroleerd of deze op zichzelf heldere maatregelen goed worden toegepast.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD) constateerde dat de voorstellen in de brief aansluiten bij de doelstelling van de vorige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat mensen moeten werken of scholing moeten volgen om zich voor te bereiden op werk, als dat kan. Voorkomen moet worden dat mensen met of zonder kinderen langdurig of geheel buiten de arbeidsmarkt blijven, omdat zij financieel zelfstandig en onafhankelijk van de bijstand moeten kunnen zijn. Scholing heeft een sleutelrol bij de toeleiding tot de arbeidsmarkt. Voor fase-4-cliënten gaat het om een lang of kort durend traject van sociale activering. In incidentele gevallen is een hoger niveau haalbaar. In de nieuwe ABW wordt een fonds ingesteld voor werk en inkomen, waarbij gemeentes meer verantwoordelijkheden krijgen. Gemeentes zouden meer beslissingsbevoegdheden moeten krijgen over deze opleidingsmogelijkheden, zodat deze zo goed mogelijk aansluiten bij de arbeidsmarkt.

In de brief worden een aantal belemmeringen voor reïntegratie gesignaleerd. Door de krapte op de arbeidsmarkt verdwijnen heel veel mensen uit de bijstand, zodat er voornamelijk cliënten overblijven in fase 3 of 4 van de bijstand. De scholingsregeling geldt dan vooral voor een specifieke groep ouderen en zij-instromers. Hoe groot is deze groep? Door de verruiming van de studiefinanciering tot 30 jaar kunnen veel van deze mensen een MBO- of HBO-opleiding volgen zonder een beroep te hoeven doen op de bijstand.

Er worden een aantal uitsluitingsgronden in artikel 9 van de ABW geschrapt om scholing met behoud van een bijstandsuitkering mogelijk te maken. Deze wordt beoordeeld op grond van de reïntegratiedoelstelling. B&W maken hierbij de afweging of de scholing noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling van de betrokkene, mede in het licht van de regels over de verplichting tot het aanvaarden van passende arbeid.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen mensen die wel of niet arbeidsplichtig zijn, zodat mensen die voorlopig niet arbeidsplichtig zijn, meer mogelijkheden hebben om een opleiding te volgen dan mensen die zich beschikbaar moeten houden voor de arbeidsmarkt. Mevrouw Snijder vroeg of dit onderscheid niet als ongelijke behandeling uitwerkt en of een opleiding bij mensen die tijdelijk geen arbeidsplicht hebben, niet ook moet aansluiten op de arbeidsmarkt.

Mevrouw Schimmel (D66) was verheugd dat de uitspraak van de Hoge Raad en de moties van D66 en de PvdA aanleiding hebben gegeven tot deze voorstellen om het volgen van een WO- of HBO-studie met behoud van een ABW-uitkering onder voorwaarden mogelijk te maken, zonder in aanvaring te komen met studiefinanciering of WTS.

De regeling is vooral bedoeld voor zij-instromers. Er bestaat een verkorte opleiding tot leraar om het lerarentekort op te lossen en er worden allerlei andere verkorte opleidingen opgezet, maar een beperking tot twee jaar is voor de meeste studies op WO- of HBO-niveau een soort hakbijl, terwijl er allerlei knelpunten op de arbeidsmarkt zijn. Mevrouw Schimmel gaf het voorbeeld van een vrouw die in Iran vroedvrouw was en die in Den Haag terecht is gekomen, waar haar diploma's niet geldig zijn. De opleiding tot vroedvrouw duurt vier jaar, zodat zij deze niet met een ABW-uitkering kan volgen. Deze opleiding bevordert de integratie, is beroepsgericht en geeft vrijwel zeker kans op een baan, maar door de voorwaarden van deze regeling krijgt deze vrouw waarschijnlijk een timmercursus via de arbeidsvoorziening.

Het standpunt van de minister is dat er binnen twee jaar een opleiding kan worden afgerond, waarmee de minimaal noodzakelijke startkwalificatie voor duurzame instroom op de arbeidsmarkt kan worden verworven. Mevrouw Schimmel vroeg of een HBO- of WO-opleiding niet per definitie haaks staat op het criterium van een minimaal noodzakelijke startkwalificatie.

In de brief wordt als voorbeeld genoemd een inburgeringscursus met aansluitend aanvullende scholing. Hoe wordt de termijn van twee jaar toegepast bij het stapelen van opleidingen en bij de duale leerwegen voor werkzoekende herintreders en allochtonen die door OCW en SZW worden ontwikkeld? Een andere vraag is of de aan de scholingsregeling verbonden kosten fiscaal aftrekbaar zijn.

Mevrouw Schimmel stelde de brief van de stichting Omscholingsregeling dansers, onder voorzitterschap van mevrouw Van Es, aan de orde. Dansers kunnen vaak hun middelbareschoolopleiding niet afmaken, omdat hun carrière vroeg begint. Als zij rond 35 jaar ophouden, hebben zij een relatief laag opleidingsniveau. Een opleiding met behoud van een WW-uitkering mag maximaal een jaar duren, maar dat is voor deze groep onvoldoende. Het LISV heeft voorgesteld om de opleidingsduur met behoud van WW-uitkering niet op voorhand te beperken tot een of twee jaar voor werknemers met een zeer eenzijdig arbeidsverleden, maar in de experimentenregeling van staatssecretaris Hoogervorst is wel een beperking tot twee jaar opgenomen.

Het antwoord van de minister

De minister merkte op dat hij zijn toezegging om de regeling voor scholing binnen de ABW te verruimen vrij snel is nagekomen. Het uitgangspunt is dat de gemeente bij de inzet van het scholingsinstrument kijkt naar de richtlijn voor passende arbeid. Enerzijds is er een arbeidsverplichting en anderzijds wordt toegestaan dat men een arbeidsgerichte opleiding volgt, waarvoor ook de term arbeidsmarktrelevant kan worden gebruikt. De discussie over de vraag waar het budget en de indicatiestelling zijn ondergebracht, bij de gemeente, het CWI of het fonds werk en inkomen, komt later nog aan de orde.

Er is gekozen voor een termijn van twee jaar, omdat de ABW geen instrument voor scholing of een studiefinancieringsregeling is. Zij biedt alleen de mogelijkheid voor een opleiding die is gericht op reïntegratie. Bij de huidige krapte op de arbeidsmarkt moet het mogelijk zijn om iemand binnen twee jaar zodanig te scholen dat passende arbeid voorhanden is. In de praktijk is er voor sommige mensen onmiddellijk passende arbeid. Op grond van de richtlijn passend werk is er meer werk passend wanneer mensen langer een uitkering ontvangen.

Mevrouw Schimmel heeft als voorbeeld een Iraanse vroedvrouw genoemd. Voor haar is er wellicht wel passende arbeid in een andere sector, als zij een arbeidsverplichting heeft. De scholingsregeling is niet bedoeld om knelpunten op de arbeidsmarkt op te lossen, want dat is een heel ander onderdeel van het beleid. Dan zou er inderdaad een scholing van vier of vijf jaar mogelijk zijn, maar het gaat bij deze regeling om zo spoedig mogelijke reïntegratie. In de regeling worden alle bijstandsgerechtigden gelijk behandeld. Als er onderscheid wordt gemaakt naar verschillende achtergronden, wordt er ongelijkheid gecreëerd en dat kan leiden tot allerlei juridische procedures en problemen.

De regeling moet vrij strikt worden toegepast, behalve als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Binnen twee jaar kan er meestal wel een arbeidsmarktrelevante opleiding gevolgd worden, zeker nu er steeds meer kortdurende, beroepsgerichte opleidingen komen. De minister zal de mogelijkheid van een hardheidsclausule bezien, maar voorkomen moet worden dat deze clausule weer de hoofdregel wordt. Het is zonde als mensen opleidingen blijven volgen, terwijl de banen voor het oprapen liggen. De minster zegde toe dat hij de Kamer nader zal berichten over een eventuele hardheidsclausule voor heel bijzondere gevallen.

Bij mensen zonder arbeidsverplichting kunnen gemeentes een afspraak maken over vergoeding van de scholingskosten. Dat geldt ook voor sociale activering van iemand die geen arbeidsverplichting heeft, omdat deze later kan leiden tot inschakeling in het arbeidsproces. Voor scholing gericht op reïntegratie wordt de noodzaak van de scholing voor inschakeling op de arbeidsmarkt wel getoetst. Als een bijstandsgerechtigde zonder arbeidsverplichting vrijwillig kiest voor een opleiding, die niet speciaal op reïntegratie is gericht zal de vergoeding van de kosten bij de toets van de gemeente niet als noodzakelijk gekwalificeerd en moeten deze door die persoon zelf worden betaald.

De minister zegde toe in de brief over de hardheidsclausule ook schematisch op een rijtje te zetten welke criteria er worden toegepast voor bijstandsgerechtigden zonder en met partiële arbeidsverplichting en dat zal worden ingegaan op de mogelijkheid tot financiering van de kosten van scholing. In deze brief wordt ook ingegaan op de vraag over duale leertrajecten, voor hoger opgeleide vluchtelingen waarover nog overleg moet plaatsvinden met OCW. Ook de gelden voor kinderopvang kunnen de gemeentes benutten ten behoeve van bijstandsgerechtigden met kinderen als zij tijdens de bijtand scholing volgen.

In fase 4 van de Bijstandswet zitten ongeveer 60% van de bijstandsgerechtigden, maar het is niet bekend hoeveel van deze mensen een vorm van scholing volgen. Er is een groep van ongeveer 200 000 mensen met een sollicitatieverplichting in de bijstand, die onder de termijn van twee jaar valt, maar er zijn nogal wat ontheffingen.

Er is al een algemeen overleg geweest over controle en toezicht op de bijstand. Voor opleidingen is er geen specifieke controle, maar geldt de normale regeling. In het overleg over de sluitende aanpak is besproken om de sluitende aanpak ook te laten gelden voor oudere gevallen. Iemand die in fase 4 zit, wordt eerst opgeroepen, dan wordt gekeken naar zijn achtergrond en scholing en daarna wordt er een traject afgesproken dat is gericht op reïntegratie. Het komt voor dat fase-4-gevallen binnen een paar weken aan de slag kunnen, maar in sommige gevallen is de kans op werk zo gering dat er een scholingstraject moet worden aangeboden. Deze scholingstrajecten zijn gericht op reïntegratie en worden dus vergoed.

Alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen jonger dan vijf jaar hebben een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting en kunnen in de tijd dat de kinderen klein zijn, een opleiding volgen. De minister gaf toe dat de passage in de brief over de voorwaarden bij het volgen van een opleiding onduidelijk is. Hij zegde toe hierop terug te komen in de brief en bij de discussie over de positie van alleenstaande ouders die na de zomer zal plaatsvinden. Op gemeentelijk niveau wordt de afweging gemaakt of er sprake moet zijn van een opleiding met als doel sociale activering of reïntegratie op de arbeidsmarkt. Als de conclusie is dat een cursus Italiaans niet binnen de criteria past, zal deze niet vergoed worden.

Over de regeling voor dansers zal de minister overleg voeren met de staatssecretaris. De minister wil niet allerlei bijzondere categorieën onderscheiden, omdat het bij andere beroepsgroepen, zoals voetballers, ook voorkomt dat zij hun opleiding niet hebben afgemaakt. Zo'n uitzonderingsregeling is misschien op zichzelf wel redelijk, maar zij kan een precedentwerking hebben, zodat iemand uit een andere beroepsgroep die in soortgelijke omstandigheden verkeert, bij de rechter op grond van het gelijkheidsbeginsel een beroep kan doen op deze regeling. Een vorm van scholing die langer duurt dan twee jaar, komt niet overeen met het karakter van de WW, omdat daarvoor geldt dat men zo snel mogelijk weer aan de slag moet gaan. Het is niet de bedoeling dat er WW-gelden worden aangewend voor scholing. Twee jaar is een redelijke periode voor het volgen van een opleiding die kans geeft op een duurzame plaats op de arbeidsmarkt, als iemand met dansen is gestopt.

Voor een opleiding in deeltijd wordt ook geen uitzondering gemaakt. Er is een generieke regeling voor twee jaar, waarbij een hardheidsclausule kan worden ontwikkeld. Als de termijn bij deeltijd wordt verlengd naar drie of vier jaar, heeft iemand die in deeltijd een opleiding volgt meer ruimte dan iemand die dat niet in deeltijd doet.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) was tevreden met de toegezegde hardheidsclausule. Bij deeltijd is het probleem niet dat de termijn verlengd moet worden, maar of iemand daarvoor wordt ontheven van zijn sollicitatieplicht of de opleiding moet volgen in de tijd die is gereserveerd voor zorgtaken. Als iemand een studie volgt, maar door een verandering van omstandigheden arbeid kan gaan verrichten, is de vraag of de studie moet worden afgebroken of omgezet moet worden in een arbeidsmarktrelevante studie.

Een zeer gering aantal mensen doet beroep op de dansersregeling en heeft meer tijd nodig dan twee jaar. Het overgrote deel kan na twee jaar aan de slag. Mevrouw Noorman vroeg of er een regeling kan worden ontworpen die in beginsel twee jaar duurt, maar waarbij voor 10% of 15% van de gevallen een langere studie kan worden toegestaan, als een soort gelimiteerde hardheidsclausule.

Mevrouw Noorman benadrukte dat passende arbeid de vijand kan zijn van duurzame arbeid, omdat het soms van belang is om tot een wat hoger niveau te scholen. De regeling voor passende arbeid is dat alle beschikbare arbeid geaccepteerd dient te worden, zeker als men een HBO- of WO-opleiding heeft. Als de doelstelling is om te investeren in duurzame arbeid, moet passende arbeid een iets andere invulling krijgen. Een jaar langer investeren in een opleiding, zodat men duurzame arbeid kan verwerven, heeft zowel sociaal als financieel een hoger rendement, omdat het tien jaar minder bijstand kan opleveren.

De heer Harrewijn (GroenLinks) ging nader in op het onderscheid tussen arbeidsmarktgericht of arbeidsmarktrelevant. Arbeidsmarktgericht zegt iets over de opleiding en arbeidsmarktrelevant zegt iets over het effect ervan op de persoon. Een opleiding die niet op de arbeidsmarkt gericht is, kan toch heel relevant zijn, omdat zij de persoon geschikt maakt voor de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld ingeval van sociale activering van mensen in fase 4 van de bijstand. Deze groep bestaat voornamelijk uit laag opgeleide mensen, die juist gestimuleerd moeten worden om wat te gaan doen. Dit uitgangspunt kan consequenties voor de financiering hebben. Bij degenen die zelf initiatief vertonen, hoef je je geen zorgen te maken over het belang van de opleiding voor hun positie op de arbeidsmarkt, want zij komen er wel. Het is wel belangrijk om ze te stimuleren om een opleiding met perspectief te volgen, maar het werkt belemmerend als er te veel restricties worden opgenomen in de bijstand.

De heer Mosterd (CDA) vroeg om een verduidelijking van de tijdelijke ontheffing van de sollicitatieplicht. Met een fase-4-cliënt wordt bijvoorbeeld bekeken of scholing noodzakelijk is. Hoewel deze geen sollicitatieplicht heeft, kan bij de scholing toch in een bepaalde richting worden gestuurd. Hetzelfde geldt bij een tijdelijke ontheffing, maar in de brief staat dat er voor mensen die geen sollicitatieplicht hebben, geen enkele voorwaarde aan het type scholing wordt gesteld. De heer Mosterd onderstreepte dat scholing voor sociale activering nuttig kan zijn voor bepaalde personen, op langere termijn ook naar de arbeidsmarkt kan leiden en dus ook vergoed moet kunnen worden.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD) vroeg of er door de regeling dat bij mensen met een al of niet tijdelijke ontheffing van de sollicitatie- of arbeidsplicht de opleiding niet noodzakelijkerwijs hoeft te leiden tot reïntegratie, geen ongerechtvaardigd verschil ontstaat met mensen die wel beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt. Zij was van mening dat mensen die vooralsnog niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, ook een arbeidsmarktrelevante of arbeidsmarktgerichte opleiding moeten volgen. Zij onderschreef het uitgangspunt om strak vast te houden aan de termijn van twee jaar. Als er een hardheidsclausule komt, zou deze door de gemeentes samen met de arbeidsvoorziening moeten worden toegepast, omdat zij de kansen van een bijstandsgerechtigde op de arbeidsmarkt goed kunnen beoordelen.

Mevrouw Schimmel (D66) merkte op dat er is geprobeerd om in de experimentenregeling meer mogelijkheden te creëren voor scholing met behoud van uitkering in de WW, waar de voormalige dansers ook gebruik van kunnen maken. Hierbij wordt echter uitgegaan van scholing gedurende maximaal twee jaar voor het verwerven van een beroepskwalificatie. Het gaat om een kleine beroepsgroep met een zeer eenzijdig arbeidsverleden, waarbij de hardheidsclausule van belang kan zijn Mevrouw Schimmel vroeg om voor deze specifieke groep een experimentenregeling te handhaven die vier jaar duurt om te bekijken of zo'n beperkte regeling mogelijk is.

De minister signaleerde raakvlakken tussen deze discussie en de discussie over het begrip «passende arbeid». Deze richtlijn passende arbeid biedt geen ruimte voor scholing die hoger is dan voor passende arbeid noodzakelijk is. Het uitgangspunt is reïntegratie en het aanbieden van scholing die meer kansen biedt op de arbeidsmarkt. Ook met een kortdurende opleiding kan iemand een veel betere uitgangspositie op de arbeidsmarkt krijgen, zodat met de baan die daarop aansluit 120% of 130% van het minimumloon kan worden verdiend. Als hierbij problemen rijzen, kan er een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule.

De regeling is niet zozeer gericht op activering, maar vooral op reïntegratie. Bij de beoordeling of een opleiding arbeidsmarktgericht of -relevant is, wordt door de uitvoeringsinstantie enerzijds gekeken naar de situatie in de desbetreffende regio en anderzijds naar het individu. De terminologie zal bij de uitwerking van de regeling nog eens tegen het licht worden gehouden.

Over de dansers merkte de minister op dat een uitzondering voor een bepaalde beroepsgroep in een generieke regeling ertoe kan leiden dat iemand uit een andere beroepsgroep daar ook een beroep op doet. Als er een regeling is in de WW waardoor men vier jaar scholing kan volgen, wordt de WW een soort scholingsregeling, maar daarvoor is zij niet bedoeld. De bedoeling van de WW en de bijstand is dat men er zo kort mogelijk in zit en zo snel mogelijk weer aan de slag gaat. Er is gekeken naar de opleidingen die voorhanden zijn en de mogelijkheden die deze bieden op de arbeidsmarkt. Als er wordt getornd aan de termijn van twee jaar, komt het gelijkheidsbeginsel in het geding. Dan gaan allerlei andere mensen die ook eenzijdig opgeleid zijn naar de rechter om daar ook een beroep op te doen.

Een gedoogregeling om te zorgen dat mensen vooral duurzaam aan het werk blijven past niet in de structuur van de nieuwe regeling. De minister wilde vasthouden aan een uniforme termijn van twee jaar, maar hij zegde toe over de dansers in de WW overleg te voeren met de staatssecretaris en de Kamer over de uitkomst te informeren.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Van Dijk


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Kalsbeek (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), Smits (PvdA), De Wit (SP), Verburg (CDA), Spoelman (PvdA), Van der Staaij (SGP), Örgü (VVD), Harrewijn (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Balkenende (CDA), Wilders (VVD), Santi (PvdA) en Snijder-Hazelhoff (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Hamer (PvdA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (RPF/GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Schoenmakers (PvdA), Marijnissen (SP), Eisses-Timmerman (CDA), Middel (PvdA), Van Walsem (D66), Weekers (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rosenmöller (GroenLinks), Wagenaar (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (VVD), Oudkerk (PvdA) en Klein Molekamp (VVD).

Naar boven