Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26800-XIV nr. 122 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26800-XIV nr. 122 |
Vastgesteld 24 juli 2000
De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 28 juni 2000 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van de minister van VROM van 8 juni 2000 inzake de evaluatie convenant glastuinbouw (LNV-00-496).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) herinnerde eraan dat het plan Nederland tuinbouwland vijf jaar geleden is aangeboden aan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Vervolgens zijn integrale ontwikkelingsplannen (IOP's) opgesteld die regionaal zijn uitgewerkt en zijn tien nieuwe locaties aangewezen. Daarna is het stil geworden. In de tussenrapportage over de milieudoelstellingen die in onderling overleg met de sector zijn afgesproken, wordt gesteld dat de trage voortgang van de herstructurering van de glastuinbouw mede tot gevolg kan hebben dat de milieutaakstellingen niet worden gehaald. De overheid moet voorwaarden scheppen opdat aan die taakstellingen kan worden voldaan. Richt de minister van LNV zich niet teveel op de mestproblematiek en de varkenssector en te weinig op de glastuinbouw, terwijl de laatste toch een kansrijke sector is?
De brief over de bevindingen van de stuurgroep glastuinbouw en milieu is alleen ondertekend door de minister van LNV. Gaan beide ministers ermee akkoord dat de provincie Zuid-Holland in de zoektocht naar een geschikte locatie voor de uitplaatsing van Westlandse tuinders, nog steeds de Hoekse Waard als reservering aanhoudt? Mevrouw Van Ardenne herinnerde eraan dat tijdens het algemeen overleg van 23 maart jl. duidelijk is uitgesproken dat de Hoekse Waard een gepasseerd station is. Wat doen de bewindslieden hiermee? Overigens blijkt uit de media dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeleid nog vraagtekens plaatst bij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder, hoewel hierover toch overeenstemming was bereikt. Kan hij dit toelichten?
De stuurgroep onder leiding van de procesfacilitator heeft op 16 mei een tussenrapportage uitgebracht. De minister reageert slechts op enkele onderdelen van deze rapportage in zijn brief van 27 juni en verwijst vooral naar de provinciale overheden. Wat is er in die tussentijd gebeurd? De stuurgroep constateert dat er onzekerheid heerst onder de ondernemers; die zullen daardoor niet geneigd zijn tot investeringen. Zijn de tien gekozen locaties nog steeds even hard? Willen beide bewindslieden zich ervoor inzetten dat die zo spoedig mogelijk worden ontwikkeld en dat planologische en bestuurlijke belemmeringen worden weggenomen?
De stuurgroep Bukman constateert dat het IOPW een onduidelijke status heeft. Dit betekent dat niemand verantwoordelijkheid draagt. Geldt dit ook voor de andere IOP's? Hoe kan hierin verandering worden gebracht? Op welke manier kan die verantwoordelijkheid worden geregeld? Wie neemt het voortouw? Mevrouw Van Ardenne waarschuwde ervoor dat dit plan niet mag stranden doordat de regio Haaglanden andere plannen heeft met dit gebied.
In het projectplan zuidvleugel Randstad worden tien locaties genoemd waarvan er vijf als kansrijk worden bestempeld. Het IOPW wordt wel tot die tien, maar niet tot de eerste vijf gerekend. Dit betekent dat het voorlopig niet zal worden ontwikkeld, noch door de provincie, noch door het rijk. De ontwikkeling en herstructurering van de glastuinbouw in het Westland verdienen prioriteit en die dient tot uitdrukking te komen in het projectplan. Kunnen de bewindslieden toelichten waarom dit niet zo is?
Zij vroeg vervolgens naar de stand van zaken van de regeling structuurverbetering glastuinbouw (RSG), de Stidug, de CO2-regeling en het stallingsfonds. Voor dit laatste wordt nu geld gereserveerd, maar hoe dit zal worden besteed? Wie daarvoor verantwoordelijk is, is onduidelijk. Zal hiervoor, net als voor de IOP's, gelden dat het een goed idee is, maar dat niemand weet hoe het moet worden uitgevoerd?
De Vijfde nota zal al deze problemen niet kunnen oplossen. Er is sturing nodig, financiering en inzet. Zij vroeg de bewindslieden daarom de Kamer direct na het reces een plan van aanpak voor te leggen waarin duidelijk wordt aangegeven hoe de herstructurering wordt vormgegeven, hoe de status van de IOP's zal worden geregeld, dat de tien locaties spijkerhard zijn, wat zal gebeuren met de verschillende subsidieregelingen en het stallingfonds en hoe de relatie met de milieutaakstellingen van het milieuconvenant wordt vormgegeven.
In verband met het laatste vroeg zij naar de algemene maatregel van bestuur in het kader van het Lozingenbesluit. Over de inhoud lijkt nog steeds onenigheid te bestaan. Waarom is het niet mogelijk binnen afzienbare tijd overeenstemming te bereiken over voorzieningen voor «first flush» en de opvang van hemelwater? Alleen dan komt de verplichte registratie op korte termijn binnen handbereik.
Tot slot vroeg zij of er al een regeling is getroffen voor het opruimen van oude kassenkit.
De heer Geluk (VVD) zei dat alleen al het agenderen van dit algemeen overleg beweging heeft veroorzaakt en die is dringend nodig om de veranderingen in de glastuinbouw sneller te doen verlopen. De CDA-fractie in de Kamer deelt die wens, maar de CDA-fractie in de provincie Zuid-Holland volgt een andere koers. Zij vraagt samen met andere fracties om verder onderzoek waardoor vertraging ontstaat en de situatie in Zuid-Holland onduidelijk blijft.
Het is de vraag of de in het convenant glastuinbouw en milieu neergelegde doelstellingen kunnen worden behaald. Het besluitvormingsproces verloopt moeizaam door het relatief grote aantal actoren dat erbij is betrokken, het hoge integratieniveau en de hoge ambities. Bovendien wordt wet- en regelgeving ontwikkeld die haaks staat op die doelstellingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de liberalisering van de Gaswet. Daarnaast wordt de openstelling van de regeling Stidug steeds opnieuw uitgesteld. Verder wordt de biologische bestrijding belemmerd door het gewasbeschermingsmiddelenbeleid. Door al deze factoren blijven concrete resultaten uit, wat de motivatie van de doelgroepen niet ten goede komt.
Wat doen de bewindslieden met de aanbevelingen die zijn voortgekomen uit de evaluatie? De heer Geluk wees in het bijzonder op de aanbeveling dat gemeentes en provincies meer moeten worden betrokken bij het Glami. Dit geldt zijns inziens vooral voor die provincies en steden die nauw betrokken zijn bij de ontwikkeling en herstructurering van de glastuinbouw zoals de provincie Zuid-Holland en de gemeente Den Haag.
Het is opmerkelijk dat de procesfacilitator in zijn tussenrapportage veel aandacht besteed aan het IOPW. Het IOPW vormt de kern van de problematiek van de uitplaatsing. Het ontbreken van een heldere status draagt bij aan de planologische onduidelijkheid. Wat is de filosofie van dit plan? Hij citeerde uit de tussenrapportage: «Wij vragen u duidelijkheid te verschaffen over uw standpunt ten aanzien van de wenselijkheid van functiewijzigingen zoals voorgesteld in het IOPW. Zonder duidelijkheid vrezen wij dat herstructurering blijvend zal stagneren.» Wil de minister hierop reageren?
In het bestuurlijke afsprakenkader herstructurering glastuinbouw speelt de overheid een belangrijke rol. Er zijn nu tien gebieden aangewezen. De provincie Zeeland heeft recent een locatie uitgekozen. Onderschrijven de bewindslieden die keuze? Ook voor LTO Nederland is een belangrijke rol weggelegd; zij zal het schip op stoom moeten krijgen en op koers moeten houden. Overigens is er niets aan te merken op het werk van LTO, maar de organisatie voelt zich soms op het verkeerde been gezet door het optreden van de overheid.
De heer Geluk was verheugd over de toezegging dat het rijk een bedrag van 10 mln. risicodragend kapitaal in het stallingfonds zal storten. Het fonds moet zo snel mogelijk kunnen worden aangewend voor de genoemde locaties. Dan ontstaat er duidelijkheid en kan worden voorkomen dat projectontwikkelaars de grond verwerven.
De ICES-gelden worden via het Stidug beschikbaar gesteld. Voor deze periode is 45 mln. beschikbaar en voor de periode tot 2010 wordt nog eens 205 mln. beschikbaar gesteld. Kan er een impasse ontstaan als het bedrag van 45 mln. door een voorspoedige ontwikkeling van de genoemde locaties te snel is opgebruikt?
De aangekondigde algemene maatregel van bestuur loopt steeds meer vertraging op. De sector heeft per 1 januari 2000 vrijwillig een begin gemaakt met de registratie. De stuurgroep schrijft in zijn advies dat de milieuregistratie geen verder uitstel kan dulden. De overheid heeft de zaken echter niet op orde. Waarom niet?
Een aantal tuinders moest als gevolg van de herstructurering een begin maken met het slopen van kassen voordat een beslissing was genomen over de asbesthoudende kassenkit. Inmiddels is een regeling getroffen, maar zij hebben al hoge kosten gemaakt. Is het wellicht mogelijk hen via de RSG-regeling te compenseren voor die onnodig hoge kosten?
De heer Waalkens (PvdA) vroeg of de systematiek van convenanten wel de aangewezen weg is voor de aanpak van milieuproblemen. Hij had vertrouwen in de afspraken die in convenanten worden gemaakt, maar die afspraken moeten wel resultaat opleveren en een blijvend draagvlak genereren. Bovendien moeten sancties worden benoemd in het convenant.
Het Glami beslaat een lange periode. De vergaande doelstellingen vragen een lange aanlooptijd, maar toch is het de vraag of de keuze voor deze looptijd met evaluaties na perioden van vijf jaar, wel effectief is. Verder beslaat het convenant een heel breed terrein. Daardoor is het erg complex. Dit geldt ook voor de structuur van de besluitvorming.
Uit de evaluatie blijkt dat het resultaat van het convenant nog niet erg florissant is. De glastuinbouw heeft weliswaar flinke investeringen gedaan, maar die zijn kennelijk nog onvoldoende. In het evaluatierapport wordt een aantal externe oorzaken genoemd voor dit magere resultaat. In het debat over de Gaswet is door alle fracties in de Kamer benadrukt dat de bijzondere positie van de glastuinbouw rechtvaardigt dat er ruimte wordt geschapen voor deze sector. Ook toen werd gesproken over de vergroening van het belastingplan, is aandacht gevraagd voor die bijzondere positie van de glastuinbouw. Nu lijkt de liberalisering van de gasmarkt niet het belangrijkste obstakel op weg naar realisatie van de energiedoelstelling, maar iedere mogelijkheid om die doelstelling dichterbij te brengen, verdient steun, aldus de heer Waalkens.
De herstructurering van de glastuinbouw verloopt te traag. Uit het gesprek met de procesfacilitator blijkt dat het IOPW niet aan de verwachtingen voldoet. Het ritmeverschil tussen aankoop, bestemmingsverandering en verkoop veroorzaakt een soort vacuüm waarbinnen het IOPW als het ware wordt gegijzeld. De uitvoering stuit onder meer op de uitplaatsingsmogelijkheden en -onmogelijkheden en vooral aan die laatste wordt helaas veel aandacht besteed. De trechtering van de locaties in het afsprakenkader is positief, maar heeft nog onvoldoende invloed. Er moet planologische duidelijkheid ontstaan. Hoe verloopt de uitwerking van de tien genoemde locaties? Welke instrumenten worden gelijktijdig ontwikkeld om de uitplaatsing zo snel mogelijk te laten verlopen?
In dit verband is de beslissing van de regering over het stallingsfonds positief te noemen. Het is alleszins gerechtvaardigd dat de overheid hieraan als volwaardige partner zal deelnemen.
De heer Waalkens zei dat zijn fractie voorstander is van locaties buiten de Randstad. Hij drong erop aan dat er nog meer wordt getrechterd dan nu het geval is. De projectvestiging moet nu in instrumentele zin handen en voeten krijgen. Het is aan de provincies om keuzes te maken. Alleen op die manier kan worden voorkomen dat nog steeds latente ruimte wordt opgevuld. De tussenrapportage van de projectbegeleider toont aan dat er een redelijk evenwicht is tussen vraag en aanbod zodra de mogelijkheden buiten de Randstad serieus worden overwogen.
In de kantlijn van de rapportage wordt opgemerkt dat de ruimte-voor-ruimteregeling wellicht model zou kunnen staan voor het opvangen van verspreid glas zowel in het groene hart als daarbuiten. Daarvoor moet echter eerst een gedegen analyse worden gemaakt van de regeling zoals die nu geldt voor de sanering van de intensieve veehouderij.
Voor het bereiken van de milieudoelstellingen is monitoring van groot belang. Monitoring is op haar beurt afhankelijk van registratie. De sector waarschuwt er voortdurend voor dat individuele tuinders moeten deelnemen aan het systeem van vrijwillige registratie. Indien zou blijken dat dit onvoldoende handvatten biedt voor monitoring, lijkt verplichte registratie de aangewezen weg.
De heer Waalkens zei dat zijn fractie geen voorstander is van het verlagen van de doelstellingen zoals in de aanbevelingen van de evaluatie van het Glami wordt voorgesteld. Hij ondersteunde aanbeveling 7, die beoogt dat alternatieve gewasbeschermingsmiddelen sneller op de markt kunnen worden gebracht. Van de sector mag worden verwacht dat hiertoe initiatieven worden ontplooid, terwijl van het CTB een bijdrage mag worden verwacht in het toelatingsbeleid.
De heer Waalkens hoopte dat de aanbevelingen, misschien niet allemaal en wellicht in een andere volgorde van prioriteit, als een soort supplement kunnen worden toegevoegd aan het convenant. Hij hoopte verder dat het overleg tussen de doelgroepen zodanig zal verlopen dat dit supplement een waardige bijdrage kan leveren aan het convenant. Het draagvlak is van wezenlijk belang, maar dit betekent niet dat de overheid tot het uiterste moet gaan om consensus te bereiken. Verder moet de glastuinbouw binnen de Vijfde nota de plaats krijgen die hem toekomt. Die nota moet de planologische zekerheid bieden die nodig is om de doelstellingen van het convenant te kunnen behalen.
De heer Van der Vlies (SGP) stelde vast dat de sterke positie van de glastuinbouw belangrijk is voor de exportbalans. De sector is ingeklemd geraakt tussen een intensiveringproces en de milieunormen waaraan moet worden voldaan en tussen de schaal waarop goed ondernemersschap zich kan profileren en het ruimtebeslag. Dit maakt herstructurering noodzakelijk. De voornemens en intenties zijn goed. Dit blijkt onder meer uit de keuze voor tien projectlocaties in het bestuurlijke afsprakenkader. Het tempo van uitvoering van al die voornemens en afspraken ligt echter te laag.
De trage voortgang van het proces lijkt vooral te worden veroorzaakt door de vele onzekerheden die de sector ervaart. Er heerst onzekerheid op het terrein van de ruimtelijke ordening. De vraag is hoe de verantwoordelijkheden zijn verdeeld en welke financiële taakstelling daarbij hoort. De bestuurlijke processen voor de ontwikkeling van locaties zijn ondoorzichtig. De zoektocht naar nieuwe mogelijkheden, maar ook naar de grenzen van de bestaande locaties gaat nog steeds verder. De Kamer heeft zich duidelijk uitgesproken. De provinciale overheid heeft echter een eigen verantwoordelijkheid.
Die trage voortgang heeft echter wel repercussies voor de doelstelling van het convenant glastuinbouw en milieu dat in het uiterste geval een lege huls dreigt te worden. De vraag is dus nu aan de orde hoe dit proces op een verantwoorde manier kan worden gestimuleerd. Hoe verloopt de communicatie tussen de bewindslieden en de provincies en eventueel de betrokken gemeentebesturen? Het IOPW zal onmiskenbaar een win-winsituatie opleveren, maar zit ingeklemd tussen tegenstrijdige belangen. De status van het plan moet op korte termijn duidelijk worden, opdat slagkracht kan worden ontwikkeld. Overigens komt zo'n proces pas op gang als iemand een daad stelt. Dit geldt zowel voor uitplaatsing en verplaatsing als voor een nieuwe start. Het moet duidelijk zijn voor wie de nieuwe locaties worden ingericht, voor de «eigen» bevolking of ook voor tuinders van elders. Dit is misschien een probleem, maar het Westland zit te springen om uitplaatsingsmogelijkheden om de structuurversterking te kunnen vormgeven. Zeeland heeft gekozen voor Borsele. Delen de bewindslieden deze keuze? De ontwikkeling van Berlicum in Friesland verloopt naar tevredenheid. Hoe denken zij over de huidige stand van zaken?
Hoe denken zij over de knelpunten die in de tussenrapportage van de procesfacilitator worden gesignaleerd? De grondverwerving, de ruimtelijke reservering en de grondprijzen belemmeren de ontwikkeling van projectgebieden. Een beroep op de Wet voorkeursrecht gemeentes dreigt hieraan nog een nieuwe dimensie toe te voegen. De minister van VROM zal voor zijn oordeel waarschijnlijk verwijzen naar de vijfde nota. Hij geeft dit antwoord misschien iets te vaak de laatste tijd. De vijfde nota is toch geen panacee voor alle problemen? Is de minister bereid nu al wat contouren van zijn voornemens aan te geven.
Ook de heer Van der Vlies was positief gestemd over de voornemens voor het stallingsfonds. De mobiliteit van de glastuinders kan hierdoor worden bevorderd. De vraag is of het toegezegde bedrag van 5 mln. à 6 mln. voldoende is, maar dit zal gaandeweg blijken.
De heer Ter Veer (D66) meende dat haast is geboden bij de uitvoering van het plan van aanpak voor de glastuinbouw. Die uitvoering omvat echter twee polen die elkaar soms tegenwerken, soms helpen en soms strijden om de voorrang. Aan de ene kant het masterplan en aan de andere kant de individuele tuinders die individuele beslissingen nemen. De som van die individuele beslissingen bepaalt in hoeverre het plan van aanpak op gang komt en een zichtbaar resultaat oplevert.
Het eerste probleem is de tegenstelling tussen de uitplaatsinggebieden en het Westland. In het rapport wordt gesproken over de hoge grondprijs. Tijdens het gesprek met de procesfacilitator bleek dat dit twee reacties oproept. Er zijn tuinders die, als de grondprijs hoog is, wachten op de dag dat hij nog verder stijgt, terwijl anderen van mening zijn dat dit het moment is om toe te slaan. Het is niet duidelijk welke reactie dominant is. Hoe denken de bewindslieden hierover?
Is er een uitweg uit de impasse die is ontstaan na de keuze van regering en Kamer voor de locatie Zuidplaspolder en de «ophoudingsmanoeuvres» van de provincie Zuid-Holland in reactie daarop?
Staat nu vast dat de vestiging in de Moerdijkse Hoek niet wordt voorbehouden aan Brabantse tuinders?
In Berlicum gaat het zo goed dat de locatie bijna vol is. Brengt dit de bewindslieden ertoe planologische voorbereidingen te treffen om het vestigingsgebied te vergroten nu dit zo aantrekkelijk blijkt te zijn?
Via een procedure in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeentes heeft Bergerden geprobeerd versnelling te brengen in de grondverwerving. De rechter heeft die poging doorkruist. Is die Wet daarmee nu aan het einde van zijn Latijn of is er politiek alle reden nog eens daarnaar te kijken en nieuwe voorstellen voor wijzigingen te doen?
De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij beaamde dat de glastuinbouw een veelbelovende en perspectiefvolle sector is. Hij zei dat hij zich daarom sinds vorig jaar zeer intensief met de problematiek van de glastuinbouw heeft bezig gehouden. Er is terecht aandacht gevraagd voor de stagnatie die nu is opgetreden. Toch verdient het proces als geheel nog wel een zes plus. Door het bestuurlijk afsprakenkader is helderheid ontstaan over de inzet van het kabinet, maar ook van LTO Nederland, voor de herstructurering van het Westland en de verdere ontwikkeling van mogelijkheden buiten de Randstad. Dit is echter niet voldoende waar de percepties van de betrokken overheden nogal uiteen lopen. Daarom is een procesfacilitator ingezet. Vorig jaar omstreeks deze tijd kwam het kabinet tot de conclusie dat de Hoekse Waard geen oplossing kan bieden voor de problematiek van de glastuinbouw. Helaas houdt de provincie Zuid-Holland deze mogelijkheid nog steeds op de achterhand, waarmee de suggestie wordt gewekt dat de Hoekse Waard een ruilmiddel is. Het kabinet wil zijn verantwoordelijkheid nemen, maar de medeoverheden moeten ook hun verantwoordelijkheid dragen. De procesfacilitator is ook aangesteld om bestuurlijke knelpunten aan de orde te stellen. De minister hoopte dat de provincie Zuid-Holland een nadere afweging wil maken.
In de tussenrapportage wordt gelukkig melding gemaakt van een zekere omslag in de individuele beslissingen. Een aantal tuinders heeft aangegeven bereid te zijn over te gaan naar de projectlocaties. Van de positieve ontwikkelingen in Berlicum kan een signaal uitgaan. Deze locatie die toch ver van het Westland ligt, blijkt een aantrekkelijke vestigingsplaats te zijn. De minister sprak zijn waardering uit voor de keuze van de provincie Zeeland. De betreffende locatie biedt plaats aan zo'n 500 à 700 hectaren glas. Hij constateerde meer in het algemeen een groeiend vertrouwen in de voorkeurslocaties. Hij citeerde de procesfacilitator die schrijft dat een begin is gemaakt met de gewenste gedragsverandering om nieuw glas te ontwikkelen op projectlocaties.
De minister betwijfelde of financiële onzekerheid zo'n belangrijke rol speelt, maar het Stidug zal zeer binnenkort worden opengesteld waardoor meer zekerheid wordt geboden. Als het bedrag van 45 mln. sneller wordt opgebruikt dan voorzien, zal in samenspraak met de minister van Financiën worden bezien of het mogelijk is een deel van het toegezegde bedrag van 205 mln. naar voren te halen.
De RSG wordt deze zomer opengesteld. Het minimaal subsidiabele bedrag wordt verhoogd van f.50 000 naar f.190 000. Overigens is de regeling alleen van toepassing voor glasopstanden die aan de groenlabeleisen voldoen. Daarover is op hoofdlijnen overeenstemming bereikt met LTO. Over een structurele aanpassing van de RSG volgend jaar is overleg met LTO gaande.
De verantwoordelijkheid voor het stallingsbedrijf ligt bij LTO Nederland. Deze organisatie heeft samen met de Bank Nederlandse gemeenten hiertoe het initiatief genomen. Het stallingsbedrijf krijgt de vorm van een besloten vennootschap en de verschaffers van risicokapitaal zijn verenigd in een commanditaire vennootschap. Het ministerie van LNV behoort dus tot de commanditaire vennoten, evenals de Bank Nederlandse gemeenten en het Productschap tuinbouw. Bij de bespreking van de Visienota zal dit concept verder aan de orde komen.
De bestuurlijke situatie levert wel knelpunten op. De minister voelde er weinig voor om te spreken over het grondbeleid. Er is een IBO in voorbereiding en er is natuurlijk een duidelijke samenhang met de vijfde nota. Een deel van de grondprijsproblematiek in het Westland is het gevolg van het uitblijven van bestemmingsplannen. Sommige tuinders zullen geneigd zijn daarop te wachten in de hoop dat hun gebied als woninglocatie wordt aangewezen waardoor de grond meer zal opbrengen. Tegen die achtergrond is het van belang dat de provincie Zuid-Holland op korte termijn duidelijkheid verschaft op dit punt.
Nadat de vijfde nota is uitgebracht, zal de provincie het streekplan moeten aanpassen. De minister hoopte dat de procesfacilitator hierover in de nabije toekomst met de provincie van gedachten kan wisselen om duidelijk te maken dat het van groot belang is dat de tien gekozen locaties door de provincie als referentiekader worden genomen. Zo nodig zal het kabinet in contact treden met de provincie, maar de minister zei dat hij eraan hecht dat de provincie als medeoverheid de eigen verantwoordelijkheid neemt.
Overigens vond hij het citaat van de heer Geluk niet de meest gelukkig geformuleerde zin uit het tussenrapport. De procesfacilitator kan niet uitsluitend de rijksoverheid aanspreken. Het IOPW moet leiden tot bestemmings- en streekplannen en daarvoor is de provincie Zuid-Holland verantwoordelijk. De rijksoverheid zal de duidelijkheid verschaffen die hij kan verschaffen, de vijfde nota speelt daarbij een rol, maar de marsroute van het Westland wordt ook voor een deel bepaald door de provincie. In Nederland is gekozen voor een bestuursmodel waarin de provinciale overheden een eigen verantwoordelijkheid dragen. Het is belangrijk dat aan deze democratische waarde recht wordt gedaan. Overigens is de procesfacilitator niet zo maar iemand. Het is een oud-minister van LNV die onder begeleiding van de stuurgroep en in samenwerking met LTO en het verantwoordelijke ministerie werkt. Indien blijkt dat hij in de komende maanden geen oplossing kan bewerkstelligen, zal een gesprek met medeoverheden moeten plaatsvinden. Het stoorde de minister dat nu na een jaar nog steeds de Hoekse Waard als een soort reservelocatie achter de hand wordt gehouden.
De grond van de locatie Berlicum is vrijwel geheel uitgegeven. In de buurt zal geen nieuwe locatie worden ontwikkeld. Er wordt vastgehouden aan de tien locaties die in het afsprakenkader zijn vastgelegd. Die moeten in de eerste plaats worden gevuld.
De asbesthoudende tuinbouwkassen mogen sinds 19 juni jl. weer op traditionele wijze zonder bijzondere maatregelen worden gesloopt. Dit is neergelegd in een ontwerpwijziging asbestverwijdering. Tot de inwerkingtreding van dit ontwerpbesluit mogen de gemeentes die maatregelen al vast in de praktijk brengen. De kosten van de sloop van dergelijke kassen is hiermee weer op het normale niveau. Hij herinnerde eraan dat zijn ambtsvoorganger een quick scan heeft toegezegd van deze problematiek. Die heeft geleid tot de recente versoepeling van de regelgeving. De ondernemers die wilden slopen, stonden voor de keuze de uitkomsten van dit onderzoek en de beleidsmatige conclusies af te wachten of toch te slopen tegen de hogere kosten. Dit is een ondernemersbeslissing die achteraf nadelig is geweest.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voegde hieraan toe dat in overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is vastgesteld dat selectief slopen grotere risico's met zich meebrengt voor de slopers dan traditioneel slopen. Het kabinet moest een keuze maken tussen twee kwaden, tussen de mate waarin asbest vrijkomt en de verslechtering van de arbeidsomstandigheden door selectief slopen. Uit oogpunt van de laatste is toen gekozen voor gewoon slopen. Op 16 juni jl. heeft het kabinet hiermee ingestemd. Het is waar dat er glasopstanden zijn gesloopt op de destijds vereiste selectieve, gecertificeerde manier. Dit was een keuze van de ondernemer die zich heeft onderworpen aan de regelgeving die op dat moment gold.
De uitvoering van de voornemens van het convenant glastuinbouw en milieu verloopt langzamer dan werd verwacht. Het is de vraag of dit wordt veroorzaakt door het feit dat het convenant te ambitieus is, doordat het een te lange looptijd heeft of dat het pakket onderwerpen te breed is. De minister meende dat dergelijke convenanten een langere periode moeten bestrijken om te voorkomen dat doelstellingen worden geformuleerd die niet kunnen worden behaald. De sector moet in de gelegenheid worden gesteld zich te herstructureren. Daartoe moeten investeringen worden gedaan en de looptijd van het convenant moet in ieder geval de periode omvatten waarbinnen dergelijke investeringen doorgaans kunnen worden gedaan. De sector wordt dan niet op extra kosten gejaagd. Van partijen mag dan wel worden verwacht dat zij zich aan de afspraken houden.
In de tussentijd moet de gang van zaken worden geëvalueerd. Dit moet niet te vaak gebeuren om te voorkomen dat partijen zich opgejaagd voelen, maar een periode van vijf jaar is misschien wat lang, want dan wordt de evaluatie ook over de kabinetsperiode heen getild. In ieder geval een evaluatie per kabinetsperiode lijkt meer voor de hand te liggen.
Het convenant is breed, maar veel milieuonderwerpen hangen nu eenmaal met elkaar samen. Als convenanten te veel worden verbijzonderd, kan een doelstelling alleen worden bereikt door middel van een aantal losse convenanten met dezelfde sector. De klimaatdoelstelling van dit convenant wordt nagestreefd door maatregelen met betrekking tot energie-effiency (duurzame energie), gewasbeschermingsmiddelen en vermesting. Drie afzonderlijke convenanten zouden voor de sector moeilijker zijn, omdat dan drie afzonderlijke ambitieuze doelstellingen worden gesteld in plaats van een totaalpakket dat voor de sector financieel en economisch draagbaar is.
Indien werkende weg op basis van evaluaties moet worden vastgesteld dat nadere aanscherping van de gezamenlijke afspraken wenselijk is, kunnen die worden opgenomen in appendices. Overigens meende de minister dat daarin niet eenzijdig doelstellingen kunnen worden opgenomen.
Volgens de evaluatie lijken de doelstellingen nog binnen bereik, maar verloopt de uitvoering traag. Daarom zijn extra inspanningen noodzakelijk zowel wat betreft de gewasbeschermingsmiddelen als de energie-effiency. Hij was van mening dat de doelstellingen zelf niet hoeven te worden gewijzigd. Wel moet goed de vinger aan de pols worden gehouden.
Er is afgesproken dat een algemene maatregel van bestuur zou worden uitgebracht die in werking zou treden op 1 januari 2000. Dit is door verschillende oorzaken niet gelukt. In de eerste plaats doordat deze AMvB moet worden gebaseerd op een groot aantal verschillende wetten (de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Bestrijdingsmiddelenwet). De structuur van al deze wetten is anders en daardoor is de onderlinge afstemming lastig. Bovendien is nogal wat tijd gemoeid met de adviesverlening door de Raad van State. Het concept is gereed, maar volgens de geldende procedure moet het ministerie van Justitie daarover een wetgevingsadvies uitbrengen. Over de handhavingmogelijkheden is in april jl. al overleg gevoerd met het openbaar ministerie. Dit heeft inmiddels een conceptreactie geformuleerd waarin een aantal bezwaren wordt opgesomd. Op al deze vertragende factoren kan weinig invloed worden uitgeoefend. Dit alles leidt ertoe dat de AMvB een jaar later dan bedoeld van kracht zal worden.
De regio heeft een structuurplan opgesteld voor de herstructurering. De rijksoverheid moet zijn oordeel daarover nog geven. Enerzijds wordt ervoor gewaarschuwd dat dergelijke beslissingen niet allemaal kunnen worden verschoven naar de vijfde nota, maar aan de andere kant wordt erop aangedrongen dat er geen ad-hocbeslissingen worden genomen over ruimtelijke vraagstukken. De vijfde nota is natuurlijk het product van een aantal beslissingsmomenten. Het komend weekend vindt overleg plaats met de vier landsdelen. Met het landsdeel west zal worden gesproken over het groene hart, het Westland, de deltametropool enz. De samenhang tussen al die deelonderwerpen is duidelijk en het zou zeer onverstandig zijn daarvan een onderwerp los te koppelen.
Herstructurering is noodzakelijk, maar de cijfers van de regionale plannen zullen nog worden getoetst in de discussie met de besturen. Het antwoord op de vraag hoeveel hectaren elders moeten worden gezocht, is natuurlijk mede afhankelijk van de ruimtebehoefte voor andere doeleinden. De glastuinbouw heeft meer ruimte nodig voor bijvoorbeeld het transport. Ook recreatie- en groenvoorzieningen vragen om meer ruimte. Of er extra ruimte moet worden geschapen voor duurdere woningen in met name het duingebied is nog maar de vraag. De behoefte aan ander ruimtebeslag roept dus nog wel de nodige vragen op en die zullen in het overleg met de autoriteiten in de regio worden gesteld. De conclusies zullen uiteindelijk worden neergelegd in de Vijfde nota, maar daarover kan desgewenst eerder helderheid worden verschaft. Het is dus niet de vraag óf herstructurering nodig is, maar wel hoeveel hectaren moeten worden herplaatst in andere richtingen. De regio heeft gekozen voor het vrijmaken van 700 hectaren. De minister meende dat uit zijn woorden kan worden afgeleid dat het wellicht iets minder kan, gelet op het niet al te noodzakelijk ander ruimtebeslag.
Op dit punt wordt dus vooruit gelopen op de vijfde nota. Zo is vorig jaar ingestemd met het voorstel van de minister van LNV om aan te geven welke tien locaties wenselijk worden geacht voor de herstructurering van de glastuinbouw. Dit was politiek niet meer dan redelijk. Het kabinet had immers ook al een beslissing genomen over de Hoekse Waard. In plaats daarvan werden dus andere locaties aangewezen, opdat het overleg met de autoriteiten in die regio's direct kon beginnen.
Over de locatie Moerdijkse Hoek heeft overleg plaatsgevonden met de gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant. De locatie-MER zou een dezer dagen worden afgerond, maar de provincie heeft besloten dat aanvullend onderzoek nodig is. Bovendien doen zich nog enige politieke problemen voor, zoals de wens de locatie voor een belangrijk deel te bestemmen voor tuinders die nu elders in Brabant zijn gevestigd. Overigens is dit geen nieuw beleid. Inmiddels zijn hierover afspraken gemaakt, maar in de regio is enige onrust ontstaan over het ruimtebeslag van de glastuinbouw. Dit feit doet niets af aan de wens om via gedeputeerde en provinciale staten zo snel mogelijk tot verwezenlijking van de doelstellingen te komen. Die wens wordt vooral ingegeven door de energiecomponent.
Desgevraagd wees de minister erop dat het convenant een aantal jaren geleden is gesloten in afwachting van de gewenste herstructurering. Geen enkele individuele tuinder zal echter worden gedwongen om weg te gaan uit het Westland. Hij zei dat hij zich het recht voorbehoudt in het kader van de ruimtelijke ordening van dit deel van Nederland een oordeel te hebben over de wijze, de mate en het tempo van herstructurering. Iedereen die weg wil, kan weg, want op de genoemde locaties is heel veel ruimte beschikbaar.
Provinciale staten van Zeeland hebben hun voorkeur uitgesproken voor Borsele. Uit energieoverwegingen is dit niet de beste locatie, maar er moet altijd een afweging worden gemaakt. De minister zei dat hij er geen behoefte aan heeft om moeilijk te doen nu de provincie zelf die afweging heeft gemaakt. De keuze voor Borsele is ruimtelijk acceptabel en bestuurlijk helder, maar verdient uit energieoverwegingen niet de voorkeur. Twee argumenten pleiten dus voor en een tegen.
Desgevraagd zei hij dat hij nog steeds achter de tien gekozen locaties staat. Het is de Kamer echter bekend dat de Zuidplaspolder op zijn lijstje onderaan staat. De Kamer heeft de wens van de hand gewezen om deze locatie vooral te gebruiken voor verbetering van de situatie in het Groene hart. Daarom moet naar andere mogelijkheden worden gezocht om het groene hart zoveel mogelijk te ontzien. De suggestie om de ruimte-voor-ruimtesystematiek toe te passen zal worden meegenomen in de discussie.
Inmiddels zijn er allerlei plannen ontwikkeld voor de Zuidplaspolder. Aan de wens om een groene grens te trekken, zal niet al te dogmatisch worden vastgehouden. Het groene hart moet beschermd worden, maar kan misschien wel iets kleiner worden. Het verdient de voorkeur die grens in goed overleg met de provincie en de regio vast te stellen. Overigens hebben de waterschappen en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat indringend gewaarschuwd voor het waterprobleem in deze regio.
De minister herinnerde eraan dat hij zelf de mogelijkheid van een elfde locatie heeft aangegeven, niet ter substitutie maar ter verlichting van het probleem. Van het lijstje van tien locaties wordt er echter niet een geschrapt.
De herstructurering kan dus beginnen, maar dan graag zodanig dat er goed geïntegreerde, totale, projectmatig opgezette en intensieve bedrijventerreinen ontstaan, zo besloot hij.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) wees op het verschil van mening tussen de regering en de sector over de oplossing voor het probleem van de opvang van «first flush» en hemelwater. Dit spitst zich toe op de hoeveelheid nitraat in het gietwater. Dit wordt thans onderzocht en vooruitlopend daarop kan natuurlijk geen hoeveelheid worden vastgelegd in de AMvB. Welke oplossing is nu gekozen?
Zij vond het antwoord van de minister van LNV op de vragen over de RSG niet bevredigend. De RSG zou moeten ingaan aan het begin van het begrotingsjaar, maar dit is al weer voor de helft voorbij. Het is onuitstaanbaar dat de RSG opnieuw later ingaat; zo'n regeling moet continu doorlopen. Door het uitstel ontstaat een opeenhoping van aanvragen. Nu blijken ook de voorwaarden nog te veranderen. De sector wijst erop dat de groenregeling nog steeds niet goed functioneert. Daardoor kan niet volledig worden vertrouwd op de groenlabelkassen. Bovendien is de subsidie alleen van toepassing op glasopstanden. Wil de minister dit toelichten?
Ten slotte vroeg zij de bewindslieden de Kamer zo spoedig mogelijk schriftelijk te informeren over de status van het IOPW, de stagnatie van de uitplaatsing en de ontwikkeling van de nieuwe locaties, inclusief de AMvB en RSG.
De heer Geluk (VVD) gaf de bewindslieden in overweging de provincies en gemeentes die het aangaat, regelmatig te betrekken bij het overleg over de herstructurering van de glastuinbouw en niet alleen met het IPO en de VNG van gedachten te wisselen. Een meer directe betrokkenheid zal het overleg bevorderen en sneller resultaat opleveren.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij herinnerde eraan dat hij tijdens het algemeen overleg van maart jl. heeft gezegd dat de RSG zou worden opengesteld en dat de doelmatigheid ervan zou worden vergroot, terwijl de omvang van de doelgroep wordt verkleind. Hij zegde toe de Kamer verder schriftelijk te informeren.
Hij stelde vast dat de procesfacilitator en de stuurgroep veel en goed werk doen, maar het zou misschien goed zou zijn zelf iets dichter bij het proces betrokken te zijn als er knopen moeten worden doorgehakt. In een aantal provincies doen zich gelukkig geen problemen voor, maar in andere provincies is een actieve betrokkenheid nodig. Uiteindelijk moet de groei van de glastuinbouw toch vooral plaatsvinden buiten de Randstad. Misschien moet het overleg hier en daar nog worden geïntensiveerd, maar de verwachting lijkt gerechtvaardigd dat dit proces in een stroomversnelling komt zodra het probleem van het Westland is opgelost.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zei dat bij het overleg over het convenant vier ministeries, LTO Nederland, de Unie van waterschappen, de VNG en het IPO zijn betrokken. Dit leek hem voldoende. De VNG en het IPO moeten kunnen spreken namens hun leden. Als er nog meer partijen bij het overleg worden betrokken, wordt dit nog gecompliceerder en ontstaat er nog meer vertraging.
De AMvB zal in september worden voorgelegd aan de RMC en aan de ministerraad. Daarna moet hij worden voorgepubliceerd. Daarvoor zijn termijnen vastgesteld. De reacties die in die termijn van vier maanden worden ontvangen, moeten natuurlijk worden verwerkt en pas daarna kan de maatregel worden voorgelegd aan de Raad van State. In de tussentijd wordt gezocht naar een oplossing voor het probleem van de «overflush» en de opvang van hemelwater. Overigens zijn er al afspraken gemaakt over de wijze van onderzoek. Verder zijn procesafspraken gemaakt voor de verwerking van deze elementen in de AMvB. In de AMvB die aan de Raad van State wordt voorgelegd, zullen zij zijn opgenomen. Hij had niet de indruk dat het kabinet zich hiertegen zal verzetten.
Hij zegde toe de Kamer te informeren over de uitkomst van de gesprekken over het IOPW.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Stellingwerf (RPF/GPV), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Oplaat (VVD), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Udo (VVD), Waalkens (PvdA), Schoenmakers (PvdA), Herrebrugh (PvdA), Atsma (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD) en Dijsselbloem (PvdA).
Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Middelkoop (RPF/GPV), Kant (SP), Mosterd (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Reitsma (CDA), Patijn (VVD), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Belinfante (PvdA), Dijksma (PvdA), De Boer (PvdA), Van Wijmen (CDA), Te Veldhuis (VVD) en Duivesteijn (PvdA).
Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (RPF/GPV), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Ravestein (D66), Oplaat (VVD), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Van Gent (GroenLinks), Udo (VVD), Waalkens (PvdA) en Schoenmakers (PvdA).
Plv. leden: Leers (CDA), Dijksma (PvdA), Stellingwerf (RPF/GPV), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Van 't Riet (D66), Giskes (D66), Niederer (VVD), Van den Akker (CDA), Halsema (GroenLinks), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hindriks (PvdA) en Spoelman (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26800-XIV-122.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.