26 800 XIV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2000

nr. 107
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 april 2000

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 15 maart 2000 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over landbouwonderwijs.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Waalkens (PvdA) was blij dat weer eens kan worden gesproken over het landbouwkennisbeleid. Immers, kennis is macht; sterker, kennis is kracht.

In het landbouwonderwijs was de richting steeds bepaald door de primaire sector, maar nu is het veel meer van belang dat de kennis ten dienste wordt gesteld van de kwaliteitsslagen die gemaakt moeten worden in de hele agrarische sector. Niet alleen in het primaire bedrijf, maar ook in de volgende schakels van de keten is het van belang dat de maatschappelijke georiënteerdheid op het aanbod van kennis en het opleiden van mensen de hoogste prioriteit krijgt. Een sectorale benadering is dodelijk voor nieuwe ontwikkelingen. In dat licht bezien moet er ruimte zijn voor specifiek agrarisch onderwijs, maar wel onder voorwaarden. Hij deelde niet de opvatting dat de VBO-groenopleidingen kunnen verdwijnen. Deze kunnen de concurrentieslag met het regulier onderwijs beslist aan. Dit mag er evenwel niet toe leiden dat de ene onderwijsinstelling wordt leeggezogen en dat de andere wordt opgeblazen. De concurrentiestrijd die in Oost-Groningen tussen deze vormen van onderwijs is ontstaan, baarde hem zorgen. Nadrukkelijk moet getracht worden om, met behoud van de eigen identiteit, zoveel mogelijk tot samenwerking te komen tussen de groenopleidingen en het regulier onderwijs.

De clustering van de vormen van agrarisch onderwijs kan de toets der kritiek doorstaan, al vroeg de heer Waalkens zich af of het concept «een leven lang leren» voldoende vorm krijgt. Is er sprake van voldoende adequaat en op maat gesneden cursorisch aanbod? Wat is de inzet van de minister in dat kader?

In het hoger agrarisch onderwijs is lang vastgehouden aan het consortium. Nu is er sprake van een afgeslankt consortium en van samenwerking binnen de HAO-raad. Hij vond dat het departement daarin niet direct heel nadrukkelijke keuzes moet maken en dat de samenwerking verder vorm en inhoud moet krijgen.

Het Wageningen universiteits- en researchcentrum (WUR) heeft altijd een heel specifieke positie bekleed, technisch gericht en perfect passend in het tijdsbeeld. Daarnaast heeft de multidisciplinariteit van het vakkenaanbod altijd een sterke zuigkracht veroorzaakt. De heer Waalkens maakte zich zorgen over de afronding van de reorganisatie van deze universiteit en vond dat daaraan meer aandacht moet worden besteed. De reorganisatie heeft ervoor gezorgd dat managementtermen in de instituten de boventoon hebben gevoerd. Het is van groot belang dat de instituten niet met de ruggen naar elkaar gaan staan, maar tot synergie trachten te komen. Hij pleitte ervoor heel sterk in te zetten op multidisciplinariteit en het bereiken van een situatie waar Nederland trots op kan zijn.

In het agrarisch onderwijs is er over het algemeen een sterk «witte» instroom. Hij was ervoor te bewerkstelligen dat ook de nieuwe Nederlanders hierin instromen en vroeg hoe dit bereikt zou kunnen worden.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV) merkte op dat duidelijk is dat deze minister zijn eigen agenda heeft en weet wat hij wil. Een probleem ontstaat wanneer de agenda van de Kamer niet meer spoort met die van de minister en daar lijkt het op wat dit onderdeel van het beleid betreft. Tot nu toe wordt in de commissie te weinig over dit onderwijs gesproken; te veel wordt meegelift met het algemene onderwijsbeleid. Dit leidt tot gemiste kansen, waarvoor de commissie medeverantwoordelijk is.

In het agrarisch onderwijs wordt de toekomst voor de agrarische sector gemaakt. Om die reden moet de commissie zich nadrukkelijker met het agrarisch onderwijs bezighouden. Misschien is een krachtig agrarisch onderwijs meer dan ooit noodzakelijk. Terecht meent de AOC-raad dat de legitimering van het agrarisch onderwijs niet meer moet worden gezocht in de historische agrarische eigenheid, maar in de uitdagingen en de problemen van deze en de komende tijd. In dit perspectief betreurde hij de recente uitlatingen van LTO-voorman Vogelaar, die er overigens toe kunnen leiden dat fundamenteler wordt gesproken over het agrarisch onderwijs. Indien bedoelde uitlatingen in daden worden omgezet en jongeren eerst andere beroepsopleidingen gaan volgen, lijkt het gevaar heel groot dat de sector op termijn een belangrijk deel van de jongeren definitief kwijt is.

Waarover vandaag vooral gesproken had moet worden, is over de plaats en de positie van het agrarisch onderwijs van VBO tot WUR in de veranderende maatschappelijke omstandigheden. Het gaat om veranderingen in de samenleving, op het platteland, in kennisontwikkeling en in technologie, zowel op lokale als mondiale schaal. Het onderwijs zal de kloof tussen stad en platteland, boer en burger, alsmede producent en consument moeten proberen te overbruggen. Dit kan niet door ontmanteling of verzwakking van het agrarisch onderwijssysteem, maar juist door versterking ervan. De minister schrijft dat dit aandacht krijgt in de beleidsnota. De heer Stellingwerf was daar verheugd over, maar vreesde dat dit pas over een halfjaar gestalte krijgt. Daar dit één van de zeer vele onderwerpen zal vormen van die beleidsnota, vroeg hij of dit niet afzonderlijk aan de orde moet worden gesteld.

Hij hoopte dat de opmerkingen van de minister over het agrarisch onderwijs niet als dreigend zijn bedoeld, maar als perspectief biedend. Dit onderwijs heeft de potentie om de brug te slaan tussen de stad en het platteland. Sommige AOC's hebben liefst 90% leerlingen van buiten de landbouw en dat is een heel belangrijk gegeven. De terugloop van het aantal studenten aan de WUR en het hoger agrarisch onderwijs kan worden afgevlakt door een brede fundering.

De heer Stellingwerf meende dat de voortgangsrapportage een goed overzicht biedt van wat in de WUR gaande is. Er moet meer en meer in opdracht van de markt worden gewerkt. Is, gezien de verzelfstandiging van de Dienst landbouwkundig onderzoek (DLO), de onafhankelijkheid blijvend voldoende gewaarborgd?

De revenuen die voortvloeien uit in opdracht van het ministerie verworven kennis worden benut voor de door het ministerie aangegeven prioriteiten. Bergt dit niet het gevaar in zich dat vooral verhandelbare kennis wordt gegenereerd, hetgeen ten koste zou kunnen gaan van fundamenteel onderzoek?

Zijn indruk was dat bij de WUR een heel ingewikkelde structuur is ontstaan. In hoeverre is dit proces beheersbaar?

De heer Mosterd (CDA) betreurde het dat nu pas het eerste overleg plaatsvindt met de minister over het landbouwkennisbeleid. Borduurt de minister geheel voort op het beleid dat door minister Van Aartsen is uitgezet of legt hij andere accenten?

Het lijkt erop dat dit AO zich voornamelijk beperkt tot de voortgang van de reorganisatie van de Landbouwuniversiteit Wageningen tot de WUR. Wat is de reden daarvoor? Ook op andere onderdelen zijn ontwikkelingen gaande die vragen om een reactie van de minister. Weliswaar wordt verwezen naar een nota, maar het zal ongetwijfeld lang duren voordat deze verschijnt. Hij had liever een beleidsbrief ontvangen die het hele terrein beslaat.

Melding was gemaakt van de bezinning op de functie van het agrarisch onderwijs, innovatie en afstemming op de arbeidsmarkt. In het landbouwverslag over 1998 staan ook zaken die de nodige aandacht vragen, terwijl uit het veld signalen worden opgevangen over bekostiging en verdunning die een discussie met de regering rechtvaardigen.

De minister kan zich vinden in de vier gekozen kernthema's van de WUR. Kan hij ook beleidsmatig instemmen met de ontwikkelingen met betrekking tot de vijf kenniseenheden? Is hij van oordeel dat de WUR op deze manier zich voldoende onderscheidt van andere universiteiten die op dit gebied bezig zijn? Heeft de WUR voldoende innovatieve kracht om ook internationaal aan de top te kunnen meedoen? Loopt de WUR niet achter op het gebied van biotechnologie?

De heer Mosterd had graag gezien dat de WUR in het recente verleden in grote maatschappelijke discussies over het mestbeleid, gewasbescherming en biotechnologie een prominentere rol had gespeeld. Deze instelling is als geen andere geëquipeerd om goede oplossingen in dit kader te bedenken. Wetenschappers zijn van nature voorzichtig met het trekken van conclusies en het doen van uitspraken, maar het is ook een taak van wetenschappers om degenen tot de orde te roepen die zonder wetenschappelijke onderbouwingen vergaande uitspraken doen. Meer wetenschappelijk onderzoek naar technische oplossingen voor de vermindering van de stikstofbelasting zou zijn fractie sterk op prijs stellen.

Hij memoreerde dat de minister het verheugend vindt dat de WUR de kritische reflectie op landbouw- en milieuwetenschappen wil bevorderen. Kan de minister uitleggen wat hij daaronder verstaat en welke doelen hij daarbij voor ogen heeft?

Samenwerking tussen de WUR en het HAO is voor studenten, het bedrijfsleven en het onderwijs van groot belang. De heer Mosterd vond het uitstekend dat er meer onderlinge afstemming plaatsvindt. Daarbij moet er een duidelijk onderscheid blijven tussen het HAO en de WUR. Hij vroeg of de minister dezelfde mening is toegedaan.

Binnen het HAO zijn wegen gekozen om tot onderlinge samenwerking en daardoor versterking van de positie te komen. Hij vond het een goede zaak dat dit van onderaf opgepakt is. Acht de minister dit een goede vorm van samenwerking waarmee hij verder wil? Het opleidingenaanbod is door deze samenwerking gegaan van 28 naar 14. Meent de minister dat op dit moment gesproken kan worden van een goed en dekkend HAO-aanbod over Nederland? Ziet hij voldoende plaats voor het HAO naast het heel grote HBO?

De heer Mosterd vond het heel positief dat het VMBO-groen een stormachtige ontwikkeling doormaakt. Dit type onderwijs slaat aan bij ouders en leerlingen. Extra aandacht achtte hij nodig voor de aansluiting van dit onderwijs op het MBO binnen het ROC of binnen het AOC. De minister maakt zich zorgen over een ongekwalificeerde uitstroom uit het VMBO. Hoe groot is deze? Hoe zit het met de instroom? Is de minister het ermee eens dat via heel duidelijke afspraken met AOC's en ROC's over doorlopende leerwegen die uitstroom sterk verminderd kan worden?

Hij had begrepen dat de minister bezorgd is over het op steeds meer plaatsen aanbieden van hetzelfde middelbaar agrarisch onderwijs. In het veld wordt gezegd: als er niets gedaan wordt, zal dit versneld doorgaan in de komende cursus. Wat is de reactie van de minister hierop? Ziet hij mogelijkheden om maatregelen te nemen die erop gericht zijn om verdere verdunning tegen te gaan?

Van de zijde van de AOC's is gesteld dat de jaren geleden doorgevoerde budgetkorting van 3,5% voor BOL en BBL na vier jaar van de baan zou zijn en in 1999 niet meer zou gelden. Waarom is toch aan deze korting vastgehouden?

De bekostiging gaat van T-1 naar T-2. Dit is een vreemde ontwikkeling die vooral groeischolen in problemen brengt. Waarom is hiervoor gekozen en hoe worden de nadelige effecten voor groeischolen opgevangen?

De heer Van der Vlies (SGP) constateerde dat de sterke druk op de agrarische sector invloed heeft op het landbouwonderwijs. Hij vond dat de voortgangsrapportage moet gaan over het totaal van het landbouwonderwijs en dat daarvoor niet gewacht moet worden op de beleidsnota «Visie landbouw 2010», omdat die nota over veel meer gaat en de kans bestaat dat het landbouwonderwijs daarin ondergesneeuwd raakt. Het ontstaan van onrust over de onzekerheid omtrent toekomstig beleid op het gebied van het landbouwonderwijs zal fnuikend werken. Aangezien het die kant dreigt op te gaan, verzocht hij de minister daarop scherp te letten.

Voorzien is het juridisch fuseren van het praktijkonderzoek met de stichting DLO. Deze juridische fusie hoeft op voorhand niet te leiden tot of voor te sorteren naar een gebouwelijke concentratie in Wageningen. De heer Van der Vlies vond dat in karakteristieke regio's steunpunten nodig zijn en wees op de bollenstreek.

Hij vond de conclusie van de heer Vogelaar te kort door de bocht en daardoor leidend tot onrust, hetgeen juist vermeden moet worden. Wat is het oordeel van de minister over de boude uitspraken van de heer Vogelaar?

De WUR moet de huidige prominente rol op wereldschaal kunnen blijven spelen. In dit opzicht heeft deze universiteit een grote eigen verantwoordelijkheid. Kan de leidende rol van de WUR gecontinueerd worden via de beoogde strategie en inrichting? Ook vanwege de hier en daar opgeld doende veronderstelling dat Nederland wellicht te klein is voor «Wageningen», pleitte hij ervoor de WUR wat meer in beeld te brengen in de nationale discussies.

De heer Cornielje (VVD) sprak zijn teleurstelling uit over het uitblijven van een visie op de toekomst van het agrarisch onderwijs. In de vorige kabinetsperiode is door minister Van Aartsen advies gevraagd over die toekomst wat heeft geleid tot een fundamenteel rapport dat tot uitvoering is gebracht en wordt geïmplementeerd. In deze kabinetsperiode is hierover nog niets verschenen. De aankondiging dat in het vervolg op de nota «Visie landbouw 2010» een rapportage zal verschijnen, vond hij mager. Ondertussen schoffeert LTO-voorman Vogelaar de leraren en leerlingen van de AOC's. Verder is het consortium van het HAO uit beeld verdwenen waarbij de vraag zich opdringt of het HAO in de huidige vorm kan blijven bestaan. Voorts is de voortgangsrapportage die gisteren is verschenen geen beleidsstuk. Er leven erg veel vragen en daarom verlangde hij van de minister snel een heldere visie op het LNV-kennisbeleid in brede zin. Gesproken is over «nog dit jaar», maar dat getuigt van weinig ambitie, terwijl de minister bekend staat als ambitieus. Kan halverwege deze kabinetsperiode die visie tegemoet worden gezien?

De heer Cornielje had in een debat met de heer Vogelaar verwoord ingenomen te zijn met het succesvolle VMBO-groen. Hij had geconstateerd dat de heer Vogelaar een ander standpunt innam en erbij had gezegd dat dit diens persoonlijke mening was. Hij verzocht de minister te informeren of dit ook de mening was van LTO Nederland.

VMBO-groen vormt de basis van de totale agrarische beroepsonderwijskolom. Hij was van mening dat de politiek-strategische basis van het VMBO in relatie tot het departement verstevigd moet worden en verzocht de minister in de nota niet alleen aandacht te besteden aan de top maar ook aan de basis.

Hij onderschreef het pleidooi van de AOC-raad voor een landelijk overleg tussen het ministerie, de sociale partners en de AOC's over de grondslagen van het kwalificatiebeleid voor de verdere toekomst. Op dit moment wordt gesproken over een nieuwe kwalificatiestructuur. Wat dit betreft moet er sprake zijn van een permanent proces van onderwijsvernieuwing. Wil de minister de handschoen van de AOC-raad oppakken?

Er is een steeds grotere behoefte aan hoger opgeleiden, ook in de groene sector. De voorbeeldfunctie die het landbouwonderwijs heeft vervuld op het terrein van de doorstroming van middelbaar naar hoger onderwijs via geïntegreerde leerwegen is de laatste jaren verwaterd. Is de minister bereid de draad weer op te pakken? Overigens beoordeelde hij de instroom van buiten het landbouwonderwijs positief.

De heer Cornielje beschouwde het niet doorgaan van het consortium van het HAO als een gegeven. Hij had behoefte aan een korte terugblik op hoe het zover heeft kunnen komen en vroeg de minister dit in de nota aan de orde te stellen. Zijn vrees was dat een te versnipperd HAO niet in staat is voldoende in te spelen op noodzakelijke veranderingen. Op welke wijze denkt de minister de groene krachten te bundelen?

Op de vraag waarom de exploitatievergoedingen voor VMBO-groeninstellingen zoveel lager zijn dan voor overige VBO-instellingen is geantwoord dat dit altijd al zo is geweest. Vindt de minister dit rechtvaardig en kan hij een minder magere onderbouwing geven?

De Crebo-procedure is veranderd. Er zal geen advies meer worden gevraagd aan de adviescommissie onderwijsarbeidsmarkt. De LOBAS zal nieuwe opleidingen op macrodoelmatigheid gaan toetsen. Instellingen zijn vrij overal lesplaatsen te openen. Dit betekent dat een moordende concurrentie ontstaat. Wordt daarmee het totale onderwijs wel een dienst bewezen? De heer Cornielje pleitte voor enige vorm van planning, in handen van de instellingen zelf. Hoe beoordeelt de bewindsman de mogelijkheid de AOC-raad een spreidingsplan te laten vaststellen voor opleidingen, waarbij de goedkeuringsbevoegdheid uiteraard bij de minister blijft?

De heer Ter Veer (D66) leefde tussen hoop en vrees: hoop dat het lukt het landbouwonderwijs in ongeveer zijn huidige vorm te handhaven en vrees dat kan blijken dat dit onhoudbaar is. Hij was in elk geval van oordeel dat de commissie haar werk goed gedaan heeft.

Het gaat goed met de AOC's. Dit geldt zeker voor het VMBO; het MBO blijft min of meer stabiel. Erkent de minister de noodzaak dat de onderwijsinspectie van zijn departement en die van het departement van OCW van elkaar weten wat zij doen?

Een negatief punt is dat een AOC het imago van een witte school heeft. Misschien heeft dit geen betrekking op landbouw, maar op groen. Bij bezoeken aan AOC's was hem gebleken dat de klassieke landbouwopleidingen numeriek relatief zwak zijn en soms als een vreemde eend in de bijt worden gezien.

De instroom in het HAO in relatie tot het algemene HBO is in enkele jaren gedaald van 5% naar 3%. Hoe gaat dit verder? Ook hierbij gaat het om overwegend witte scholen. Het leek hem wenselijk om met het oog op het handhaven van het HAO zoveel mogelijk vormen van samenwerking te zoeken.

Merkwaardig vond de heer Ter Veer het dat, ondanks het feit dat LTO Nederland een warm voorstander is van agrarisch onderwijs, in het college van toezicht van de WUR geen vertegenwoordiger van die kant zitting heeft.

Hij was van oordeel dat het met de WUR niet goed gaat. Het reorganisatieplan was geschreven voor 950 studenten, het aantal is nu 800 en de instroom voor het nieuwe studiejaar bedraagt 650. Sommige studenten zeggen dat geen appèl is gedaan op het werven van studenten in de Randstad en andere studenten zeggen dat zij niet durven te vertellen dat zij in Wageningen gaan studeren omdat zij anders als sulletjes worden beschouwd. Voorts was hem gebleken dat de studenten niet bij de opstelling van het programma voor de kennisdagen betrokken zijn. Naar zijn mening zouden zij daarbij juist op de voorgrond moeten staan. Wat is de mening van de minister hierover?

De laatste alinea van de brief van de minister was de heer Ter Veer uit het hart gegrepen. Hij was van mening dat op de daarin beschreven manier gewerkt moet worden.

Het antwoord van de minister

De minister had de Kamer vandaag graag een totaalplaatje voorgelegd. Daar dit niet mogelijk is, achtte hij het van belang dat gesproken kan worden over een soort tussenstand.

Hij onderschreef het belang van goed agrarisch onderwijs en een goede kennisinfrastructuur, waarbij kwaliteit niet alleen in technische zin, maar ook in de brede maatschappelijke zin het sleutelwoord is. Het agrarisch onderwijs moet zich – dat is de rode draad door het beleid – niet geïsoleerd ontwikkelen, maar dient een brede samenhang te hebben met andere maatschappelijke ontwikkelingen. In dit kader had hij al een paar keer goed overleg gehad met minister Hermans, uitgaande van de eigenstandigheid van het agrarisch onderwijs. Daarbij is sprake van een soort wederkerig leerproces. Minister Hermans heeft zeer veel waardering voor bepaalde aspecten in het agrarisch onderwijs. Het beroepsmatige aspect bij het voorbereidend agrarisch onderwijs betekent een sterke positieve impuls voor het gewone onderwijs. Het voornemen bestaat om gezamenlijk op te trekken als twee ministers van onderwijs zonder aanwezigheid van concurrentieaspecten.

Hij hoopte dat de beleidsnota «Visie landbouw 2010» over een maand de Kamer bereikt. Daarin wordt de basis gelegd voor het complex van kennis en kennisinfrastructuur, de ontwikkelingen in de agrosector geschetst en zijn visie op de toekomst neergelegd. Aansluitend daarop wordt nog voor de zomer de visie op het landbouwonderwijs uitgebracht.

In dat kader is innovatie een kernwoord. In de beleidsnota wordt de constante noodzaak aan de orde gesteld om te innoveren, niet alleen in de primaire sector maar in de gehele keten. Kort geleden is een seminar gehouden waarin sprake was van een gebrek aan innovatie in Nederland in brede zin, ook in de industriële sector. Dit geeft al aan dat het landbouwonderwijs in de beleidsnota niet ondergesneeuwd mag raken.

De eigen waarde van het landbouwonderwijs komt tot uiting in een brede verankering en kan alleen blijven bestaan als er een sterke maatschappelijke oriëntatie bestaat, evenals een grotere mate van openheid naar de samenleving dan in het verleden gold. Verder moet er sprake zijn van openheid naar andere vormen van onderwijs door samenwerking op het gebied van de sterke punten van het agrarisch onderwijs. Dit heeft ook betrekking op de agrarische scholen onderling. Bovendien moet er sprake zijn van een hoge onderwijskundige kwaliteit. Lesgevenden die groot plezier beleven in hun beroep leveren kwaliteit vanuit hun ervaring. Dat geeft een meerwaarde en is inspirerend in het onderwijs. Van belang is ook dat het onderwijs een grote mate van flexibiliteit heeft en een duidelijk profiel heeft voor potentiële studenten. Het is prachtig als ervaren wordt dat afgestudeerden van de WUR een duidelijke eigenheid en meerwaarde hebben. De WUR wordt in bepaalde opzichten wat minder herkend in het binnenland dan in het buitenland. Dit wil niet zeggen dat de WUR te groot is voor Nederland, maar niet ontkend kan worden dat het aantal studenten aan de WUR uit het buitenland relatief groter is dan dat aantal aan veel andere Nederlandse universiteiten. Tenslotte in dit verband is het agrarisch onderwijs in brede zin altijd gekenmerkt door een duidelijke en permanente aansluiting bij de praktijk. De koppeling tussen praktijk en theorie is in dit soort onderwijs heel sterk, iets waarvan het algemeen onderwijs kan leren.

In toenemende mate wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van dé landbouw. De sectoren zijn zeer verschillend en zullen zich in sterke mate verschillend ontwikkelen. Gesteld kan worden dat hét agrarisch onderwijs niet bestaat, in die zin dat er sprake is van een toenemende pluriformiteit. Een «leven lang leren» is belangrijk. Het VMBO, het MBO, het HAO en het universitair onderwijs hebben specifieke eigen punten, vaak sterke punten en op elk van die onderwijssectoren moet specifiek beleid worden gericht.

De rol van de WUR moet zijn in brede zin bij te dragen aan de oplossing van de maatschappelijke vraagstukken van het landelijke gebied als geheel, van de agrosector en van de andere functies in het landelijke gebied. Dat moet zich nog meer internationaal ontwikkelen. De Europese ontwikkelingen dagen een universiteit als de WUR uit om nog scherper een leidende rol in internationaal verband te spelen. De kwaliteitsslag wordt door de Europese integratie versterkt. Het is niet juist te veronderstellen dat de verworvenheid in het nationale kader gehandhaafd zal worden. Dat komt doordat de studenten steeds meer over de grenzen trekken en dat komt ook door de aantrekkingskracht van andere landen voor docenten uit het eigen land. Dit heeft onder meer te maken met het geven van onderwijs in het Engels. De minister had eerder in Wageningen opgeroepen zoveel mogelijk Nederlandse termen voor Engelse te bedenken. Daarnaast had hij opgeroepen om een versterkte netwerkfunctie van de WUR als uniek kenniscentrum te ontwikkelen om andere structuren elders op te zoeken.

Het reorganiseren van de WUR vereist enige tijd. In die periode wordt veel gepubliceerd over dat interne proces. Dat moet een keer eindigen en daaraan wordt nu hard gewerkt. De minister verwachtte dat het uiteindelijke resultaat van dat proces de beoogde synergie oplevert en dat in de toekomst hoogwaardige en innovatieve kennisproducten uit Wageningen komen.

Hij onderschreef de opmerkingen over de aantallen studenten en was van mening dat, als over twee jaar geen duidelijke ommekeer heeft plaatsgehad, er echt reden is voor bezorgdheid. Het college van bestuur van de WUR is zich daarvan ten volle bewust. Hij had voorgesteld om in de marge van de kennisdagen een seminar te organiseren over biotechnologie en voedselveiligheid, zaken waaraan de WUR een buitengewoon belangrijke bijdrage kan leveren en die studenten aantrekken, ook uit de Randstad.

Duidelijk is dat innovatie op veel meer betrekking heeft dan alleen de agrosector in primaire zin. Dit houdt in dat systeeminnovaties bevorderd moeten worden, waarbij gedacht kan worden aan nieuwe logistieke distributiesystemen en nieuwe bedrijfssystemen.

Voor het HAO is samenwerking tussen de agrarische opleidingen een leidend beginsel, terwijl de doorstroming tussen agrarische opleidingen voor de versterking van het HAO als geheel van groot belang is. Door de clustering van HAO-opleidingen en de nieuwe opleiding plattelandsvernieuwing sluit het opleidingenaanbod beter aan bij dat van de AOC's in het verleden, hetgeen de doorstroming naar het HAO bevordert. De behoefte aan hoger opgeleiden is groot. Daarop wordt ingegaan in de nota. Het HAO voelt de druk van de continuïteit sterk en daarom is het van groot belang de samenwerking in de HAO-raad te bevorderen. In dat kader is 2 mln. per jaar extra beschikbaar.

Samenwerking in regionaal verband – Ichtus en Delft – is een nieuwe vorm. Het moet mogelijk zijn dat men door een eigen partner te vinden voldoende waarborgen heeft om de eigen agrarische identiteit te bewaren. De minister vond het van groot belang dat nu de nadruk op de inhoud wordt gelegd. Hij deed een beroep op degenen in het onderwijs die volop met dit proces bezig zijn zich bewust te zijn van de nieuwe uitdaging.

Vanaf 1990 zijn de AOC's versterkt door fusies en door een breder onderwijsaanbod. Dit heeft tot gevolg gehad dat voor het VMBO-groen grotere belangstelling bestaat: ruim 25% meer leerlingen in zes jaar. Het praktijkleren is een krachtig leermiddel gebleken en er is veel aan gelegen om die functie te blijven behouden. Dit houdt in dat snellere vernieuwing van vorm en inhoud noodzakelijk is, evenals een flexibele inzet van het praktijkleren. Met ingang van 1 augustus a.s. worden de financiële middelen die voorheen rechtstreeks aan de praktijkscholen beschikbaar werden gesteld in vier jaar overgeheveld naar de AOC's. Daarbij geldt voor de AOC's de verantwoordelijkheid voor het praktijkleren als een integraal onderdeel van het curriculum, waarmee de koppeling tussen praktijk en theorie optimaal gestalte heeft gekregen.

Het advies van de Onderwijsraad ondersteunt het beleid ten aanzien van het cursorisch onderwijs. Het beleid dat de minister wilde voeren komt overeen met dat inzake het postinitiële onderwijs in de overige sectoren. Hij zou het advies van de Onderwijs en de resultaten van het onderzoek betrekken bij het bilaterale overleg met de AOC's. Daaruit moet een nieuwe beleidslijn volgen voor de ondersteuning door LNV van het agrarisch cursorisch onderwijs. Jaarlijks wordt 6 mln. additioneel geïnvesteerd in het cursorisch onderwijs. Via het project van legitimatie van extern verworven kwalificaties kan worden gekomen tot invulling van het concept «Een leven lang leren».

Om de mogelijk ongekwalificeerde uitstroom uit het VMBO-groen te beperken, is de zogenaamde doorlopende leerlijn van het VMBO-groen zonder diploma naar het niveau 1 in het MAO gediplomeerd van groot belang. In overleg met de AOC-raad wordt daaraan invulling gegeven. Voorkomen moet daarbij worden dat een aparte nieuwe leerweg in het VMBO ontstaat. Verder bestaat er een landelijk netwerk aansluiting VMBO-MBO waarin een aantal projecten uitgevoerd worden, gericht op het voorkomen van een ongekwalificeerde uitstroom. De minister vond dat elke leerling die te vroeg uitstroomt er een te veel is.

Het verdunningsprobleem wilde hij met minister Hermans verder bespreken. Voorkomen moet worden dat een moordende concurrentie plaatsvindt. Het probleem komt voor een deel voort uit de grote planningsvrijheid. Getracht zal worden de zaak zo te regelen dat de kwaliteit niet verloren gaat. Indien maatregelen moeten worden genomen, zal dat voor de komende cursus gebeuren.

De bekostiging van het systeem is in toenemende mate gebaseerd op output. Het moment waarop de gegevens bekend worden, kan leiden tot verschuiving van de teldatum. Aan het eind moet worden afgerekend, omdat dan pas bekend is wat de output is geweest. Voor het VBO geldt nog steeds de T-1-bekostiging. Daar zit de grootste stijging in het onderwijs, hetgeen een probleem is voor de instellingen. Alleen voor het MBO is gekozen voor een T-2-bekostiging om de diploma's afdoende te kunnen tellen voor de bekostiging van het jaar erop. Dit werkt onmiddellijk door in de bekostiging in het volgende jaar. De problematiek met betrekking tot de groeischolen zal worden bezien.

Van de kant van de AOC's is het signaal uitgegaan dat zij ten opzichte van vergelijkbare onderwijsinstellingen die onder OCW ressorteren onderbekostigd worden. Hiernaar is onderzoek verricht, maar dat is nog niet afgerond. Hij zegde toe de Kamer het onderzoeksrapport inclusief zijn bevindingen te doen toekomen zodra het onderzoek is afgerond. De voorlopige conclusies zijn dat de bekostigingsgrondslag en de bekostigingsomvang niet significant afwijken. In het algemeen geldt dat leerlingen in het VBO ongeveer f 10 000 ontvangen ongeacht of zij in een AOC of een onder OCW ressorterende instelling zitten. Het signaal is dat de budgetkorting van 3,5% in het totaalpakket moet worden meegenomen. Als blijkt dat de cijfers anders uitpakken dan globaal is aangegeven, moet een herbezinning plaatsvinden.

Vanwege de schaal van Nederland vond hij het wenselijk dat de concentratie van het onderzoek inzake de dierhouderij plaatsvindt in Lelystad, inclusief het praktijkonderzoek. De acht proefboerderijen die zich op verschillende locaties in het land bevinden, moeten echter op hun huidige plek blijven.

Een typisch voorbeeld van decentralisatie betreft de bollenteelt. In dit verband deelde de minister mee dat vandaag beslist wordt of er nieuwbouw in Lisse zal plaatsvinden. Hij zou het heel verstandig vinden als daartoe wordt besloten.

Er bevindt zich in Wageningen een enorme hoeveelheid kennis. De minister vond interessant dat men zich over de grenzen van het puur wetenschappelijke debat beweegt en ook een maatschappelijk debat aangaat. De grenzen van milieu, economie en samenleving worden ook in belangrijke mate bepaald door bijdragen die vanuit het onderzoek kunnen worden geleverd. Hij was zeer onder de indruk van een onderzoek inzake genomica, een onderwerp en hoopte dat het op de kennisdagen aan de orde stellen van dergelijke onderwerpen ertoe bijdraagt om aankomende studenten ertoe te bewegen naar Wageningen te gaan.

Nadere gedachtewisseling

De heer Cornielje (VVD) wilde graag weten hoe de minister dacht over de vraag van de AOC-raad om tot een overleg te komen tussen ministerie, sociale partners en onderwijsinstellingen over de vormgeving van de kwalificatiestructuur en of hij het juist had dat de minister positief heeft gereageerd met betrekking tot de geïntegreerde leerwegen.

De heer Ter Veer (D66) vroeg naar de relatie tussen de onderwijsinspectie van LNV en die van OCW.

De heer Waalkens (PvdA) verzocht om aandacht voor de «witte» instroom. Hoe denkt de minister over een actieplan terzake?

De heer Van der Vlies (SGP) was het niet duidelijk of de ideeën van de heer Vogelaar worden onderschreven door LTO Nederland.

De minister zou de laatste vraag voorleggen aan LTO Nederland. Voorshands was zijn opvatting dat iedere vogelaar wel eens mis vangt.

Hij vond het een onaangename gedachte dat soms voor scholen wordt gekozen omdat deze «wit» zijn. Een probleem vormt het vermeende isolement. Een ander probleem is dat bij allochtonen het gevoel bestaat dat zij komen uit een wereld waarin landbouw geen betekenis heeft. Dat is een verkeerd gevoel, maar hij kon zich er wel wat bij voorstellen. Juist omdat de landbouw een heel positieve functie heeft, is het interessant om allochtonen meer gelegenheid geven daarmee kennis te maken. Hij zou bezien of een actieplan een bijdrage ten goede kan leveren, maar vond dat het sturend vermogen van de overheid op dit punt niet moet worden overschat.

Vanuit de eigenstandigheid van het agrarisch onderwijs bestaat er behoefte aan het inspectiewezen bij LNV te handhaven naast dat van OCW. Over de samenwerking zou de minister met zijn collega van OCW van gedachten wisselen.

Op beide vragen van de heer Cornielje antwoordde hij bevestigend.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veer

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Stellingwerf (RPF/GPV), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Oplaat (VVD), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Udo (VVD), Waalkens (PvdA), Schoenmakers (PvdA), Herrebrugh (PvdA), Atsma (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Middelkoop (RPF/GPV), Kant (SP), Bos (PvdA), Mosterd (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Reitsma (CDA), Patijn (VVD), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Belinfante (PvdA), Dijksma (PvdA), De Boer (PvdA), Van Wijmen (CDA), Te Veldhuis (VVD).

Naar boven